Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Opgeleid om een grondig getuigenis te geven

Opgeleid om een grondig getuigenis te geven

Opgeleid om een grondig getuigenis te geven

„Gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde.” — HANDELINGEN 1:8.

1, 2. Wat was Petrus’ opdracht, en wie had hem die gegeven?

„JEZUS, die van Nazareth was, . . . heeft . . . ons bevolen tot het volk te prediken en een grondig getuigenis te geven dat deze Degene is die door God is verordend tot rechter van de levenden en de doden” (Handelingen 10:38, 42). Met die woorden legde de apostel Petrus aan Cornelius en zijn gezin uit dat hij de opdracht had ontvangen om het evangelie te prediken.

2 Wanneer had Jezus die opdracht gegeven? Waarschijnlijk dacht Petrus daarbij aan wat de opgestane Jezus vlak voordat hij naar de hemel opsteeg had gezegd. Bij die gelegenheid zei Jezus tegen zijn getrouwe discipelen: „Gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde” (Handelingen 1:8). Maar Petrus wist enige tijd daarvoor al dat hij als discipel van Jezus met anderen over zijn geloof in Jezus zou moeten praten.

Een opleiding van drie jaar

3. Welk wonder verrichtte Jezus, en welke uitnodiging deed hij aan Petrus en Andreas?

3 Enkele maanden na zijn doop in 29 G.T. predikte Jezus langs de Zee van Galilea, waar Petrus en zijn broer Andreas als vissers werkten. Ze waren de hele nacht in touw geweest, maar zonder succes. Toch zei Jezus tegen hen: „Steek af naar het diepe, en laat uw netten neer voor een vangst.” Toen ze deden wat Jezus zei, „sloten zij een grote menigte vis in. Ja, hun netten dreigden te scheuren.” Op het zien van het wonder werd Petrus door vrees bevangen, maar Jezus kalmeerde hem met de woorden: „Wees niet langer bevreesd. Voortaan zult gij mensen levend vangen.” — Lukas 5:4-10.

4. (a) Hoe bereidde Jezus zijn discipelen voor op het geven van een getuigenis? (b) Hoe zou de bediening van Jezus’ discipelen zich laten vergelijken met die van hemzelf?

4 Onmiddellijk verlieten Petrus en Andreas — maar ook Jakobus en Johannes, de zoons van Zebedeüs — hun boten om Jezus te volgen. Bijna drie jaar vergezelden ze Jezus op zijn predikingstochten en werden ze opgeleid tot evangeliepredikers (Mattheüs 10:7; Markus 1:16, 18, 20, 38; Lukas 4:43; 10:9). Aan het eind van die periode, op 14 Nisan 33 G.T., zei Jezus tegen hen: „Wie geloof oefent in mij, zal ook zelf de werken doen die ik doe; en hij zal grotere werken dan deze doen” (Johannes 14:12). Jezus’ discipelen zouden net als Jezus een grondig getuigenis geven, maar dan op veel grotere schaal. Zoals ze kort daarna hoorden, zouden zij en alle toekomstige discipelen getuigenis geven in „alle natiën”, tot aan „het besluit van het samenstel van dingen” toe. — Mattheüs 28:19, 20.

5. Op welke manieren kunnen we voordeel trekken van de opleiding die Jezus zijn volgelingen heeft gegeven?

5 Wij leven in „het besluit van het samenstel van dingen” (Mattheüs 24:3). In tegenstelling tot die eerste discipelen kunnen wij Jezus niet vergezellen om te kijken hoe hij tot mensen predikte. Maar we kunnen wel voordeel trekken van de opleiding die hij heeft gegeven door in de bijbel te lezen hoe hij predikte en welke instructies hij zijn volgelingen gaf (Lukas 10:1-11). In dit artikel zal echter nog iets heel belangrijks worden besproken dat Jezus zijn discipelen liet zien: de juiste instelling tegenover de prediking.

Bezorgdheid voor mensen

6, 7. Welke hoedanigheid van Jezus maakte zijn bediening doeltreffend, en hoe kunnen we hem in dat opzicht navolgen?

6 Waarom was het getuigenis van Jezus zo doeltreffend? Eén reden was zijn intense belangstelling en bezorgdheid voor mensen. De psalmist had voorzegd dat Jezus „deernis [zou] hebben met de geringe en de arme” (Psalm 72:13). Die profetie heeft hij zeker vervuld. De bijbel zegt over een bepaalde gelegenheid: „Bij het zien van de scharen had hij medelijden met hen, omdat zij gestroopt en heen en weer gedreven waren als schapen zonder herder” (Mattheüs 9:36). Zelfs grove zondaars bespeurden zijn bezorgdheid en voelden zich tot hem aangetrokken. — Mattheüs 9:9-13; Lukas 7:36-38; 19:1-10.

7 Wij die nu leven, zullen doeltreffend zijn als we dezelfde bezorgdheid voor mensen tonen. Waarom zouden we voordat we in de velddienst gaan, niet even de tijd nemen om erover na te denken hoe hard mensen de informatie die we hun brengen nodig hebben? Denk aan de problemen die ze misschien hebben waarvoor alleen het Koninkrijk de oplossing zal brengen. Wees vastbesloten iedereen positief te benaderen. We weten immers niet wie er gunstig op de boodschap zal reageren? Misschien heeft de eerstvolgende persoon die we benaderen gebeden om de komst van iemand als wij om hem te helpen!

Gedreven door liefde

8. Welke motivatie delen Jezus’ volgelingen met hem om het goede nieuws te prediken?

8 Het goede nieuws dat Jezus bekendmaakte, ging over de verwezenlijking van Jehovah’s wil, de heiliging van Zijn naam en de rechtvaardiging van Zijn soevereiniteit — de belangrijkste kwesties waarmee de mensheid te maken heeft (Mattheüs 6:9, 10). Omdat Jezus zijn Vader liefhad, was hij gemotiveerd om tot het einde toe zijn rechtschapenheid te bewaren en een grondig getuigenis te geven over het Koninkrijk, dat die kwesties zal oplossen (Johannes 14:31). Omdat Jezus’ volgelingen in deze tijd dezelfde motivatie hebben, nemen ze ijverig deel aan de bediening. De apostel Johannes zei: „Dit betekent de liefde tot God, dat wij zijn geboden onderhouden”, met inbegrip van het gebod om het goede nieuws te prediken en discipelen te maken. — 1 Johannes 5:3; Mattheüs 28:19, 20.

9, 10. Welke liefde, naast de liefde voor God, motiveert ons om een grondig getuigenis te geven?

9 Jezus zei tegen zijn volgelingen: „Indien gij mij liefhebt, zult gij mijn geboden onderhouden. Wie mijn geboden heeft en ze onderhoudt, die is het die mij liefheeft” (Johannes 14:15, 21). Liefde voor Jezus moet ons dus motiveren om getuigenis af te leggen van de waarheid en ook de andere dingen in acht te nemen die Jezus heeft geboden. Tijdens een van zijn verschijningen na zijn opstanding gaf Jezus Petrus de aansporing: „Voed mijn lammeren. . . . Weid mijn schaapjes. . . . Voed mijn schaapjes.” Wat moest Petrus daartoe bewegen? Dat gaf Jezus te kennen toen hij Petrus herhaaldelijk vroeg: „Hebt gij mij . . . lief? . . . Hebt gij mij lief? . . . Hebt gij genegenheid voor mij?” Ja, Petrus’ liefde voor Jezus, zijn genegenheid voor hem, zou hem motiveren om een grondig getuigenis te geven, Jezus’ „schaapjes” te zoeken en daarna in geestelijke zin een herder voor hen te zijn. — Johannes 21:15-17.

10 In deze tijd kennen we Jezus niet persoonlijk, zoals Petrus. Toch begrijpen we heel goed de draagwijdte van wat Jezus voor ons heeft gedaan. Ons hart wordt bewogen door de grote liefde die hem ertoe bracht „voor iedereen de dood [te] smaken” (Hebreeën 2:9; Johannes 15:13). We voelen ons net als Paulus toen hij schreef: „De liefde die de Christus heeft, dringt ons . . . Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet langer voor zichzelf zouden leven, maar voor hem” (2 Korinthiërs 5:14, 15). We laten zien dat we Jezus’ liefde voor ons serieus nemen en dat we hem op onze beurt liefhebben door ons serieus te kwijten van de opdracht een grondig getuigenis te geven (1 Johannes 2:3-5). We willen echt nooit onverschillig tegenover de prediking staan, alsof we Jezus’ slachtoffer als iets van gewone waarde beschouwen. — Hebreeën 10:29.

Ons niet laten afleiden

11, 12. Met welk doel kwam Jezus in de wereld, en hoe slaagde hij erin zich niet te laten afleiden?

11 Toen Jezus voor Pontius Pilatus stond, zei hij: „Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, om getuigenis af te leggen van de waarheid” (Johannes 18:37). Jezus liet zich er door niets van afleiden van de waarheid te getuigen. Dat was Gods wil voor hem.

12 Satan heeft Jezus op dat punt zeker beproefd. Kort na Jezus’ doop bood Satan aan, hem een prominente positie in de wereld te bezorgen, hem „alle koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid” te geven (Mattheüs 4:8, 9). Later wilden de joden hem koning maken (Johannes 6:15). Sommigen denken misschien aan de voordelen die het gehad zou kunnen hebben als Jezus die aanbiedingen had geaccepteerd en redeneren dat Jezus als menselijk koning veel goeds voor de mensheid had kunnen doen. Maar Jezus weigerde zo te denken. Hij concentreerde zich erop van de waarheid te getuigen.

13, 14. (a) Wat heeft Jezus niet van zijn voornaamste taak kunnen afleiden? (b) Wat heeft Jezus ondanks het feit dat hij in materieel opzicht arm was, tot stand gebracht?

13 Bovendien liet Jezus zich niet afleiden door het streven naar rijkdom. Het gevolg was dat hij geen luxe leven leidde. Hij had niet eens een eigen huis. Bij een bepaalde gelegenheid zei hij: „De vossen hebben holen en de vogels des hemels roestplaatsen, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om zijn hoofd neer te leggen” (Mattheüs 8:20). Toen Jezus stierf, was het enige vermelde voorwerp van waarde dat hij bezat het kledingstuk waarover de Romeinse soldaten het lot wierpen (Johannes 19:23, 24). Was Jezus’ leven dan een fiasco? Beslist niet!

14 Jezus bracht veel meer tot stand dan de rijkste filantroop ooit gekund zou hebben. Paulus schreef: „Gij kent de onverdiende goedheid van onze Heer Jezus Christus, dat hij, hoewel hij rijk was, ter wille van u arm is geworden, opdat gij door zijn armoede rijk zoudt worden” (2 Korinthiërs 8:9; Filippenzen 2:5-8). Hoewel Jezus in materieel opzicht arm was, maakte hij voor nederige mensen eeuwig leven in volmaaktheid mogelijk. Wat zijn we hem dankbaar! En wat verheugen we ons over de beloning die hij ontving omdat het doen van Gods wil voor hem steeds het allerbelangrijkste was! — Psalm 40:8; Handelingen 2:32, 33, 36.

15. Wat is meer waard dan rijkdom?

15 Christenen die er in deze tijd naar streven Jezus na te volgen, weigeren eveneens zich door het streven naar rijkdom te laten afleiden (1 Timotheüs 6:9, 10). Ze erkennen dat rijkdom het leven comfortabel kan maken, maar ze weten ook dat hun eeuwige toekomst niet afhankelijk is van rijkdom. Als een christen sterft, heeft zijn materiële rijkdom voor hem niet meer waarde dan Jezus’ kledingstuk bij zijn dood voor hem had (Prediker 2:10, 11, 17-19; 7:12). Als een christen sterft, is zijn enige bezit van echte waarde zijn band met Jehovah en met Jezus Christus. — Mattheüs 6:19-21; Lukas 16:9.

Niet afgeschrikt door tegenstand

16. Hoe reageerde Jezus op tegenstand?

16 Jezus liet zich er ook door tegenstand niet van afleiden van de waarheid te getuigen. Zelfs de wetenschap dat zijn aardse bediening op een offerandelijke dood zou uitlopen, ontmoedigde hem niet. Paulus zei over Jezus: „Wegens de hem in het vooruitzicht gestelde vreugde heeft hij een martelpaal verduurd, schande verachtend, en is hij aan de rechterhand van de troon van God gaan zitten” (Hebreeën 12:2). Merk op dat Jezus ’schande verachtte’. Het deerde hem niet wat tegenstanders van hem dachten. Het doen van Gods wil, daar ging het hem om.

17. Wat kunnen we van Jezus’ volharding leren?

17 Paulus moedigt christenen aan lering te trekken uit Jezus’ volharding als hij zegt: „Let nauwkeurig op degene die van zondaars zo’n tegenspraak tegen hun eigen belangen in heeft verduurd, opdat gij niet moe wordt en bezwijkt in uw ziel” (Hebreeën 12:3). Natuurlijk kan het afmattend zijn om dag in dag uit tegenstand of spot te verduren. Het kan vermoeiend zijn alsmaar weerstand te bieden aan de aantrekkelijke dingen van de wereld, misschien tot teleurstelling van familieleden die ons aanmoedigen ’iets te worden’. Maar net als Jezus kijken we naar Jehovah op voor steun terwijl we vastbesloten het Koninkrijk de eerste plaats in ons leven toekennen. — Mattheüs 6:33; Romeinen 15:13; 1 Korinthiërs 2:4.

18. Welke prachtige les ligt er in Jezus’ woorden tot Petrus opgesloten?

18 Dat Jezus weigerde zich te laten afleiden, bleek duidelijk toen hij zijn discipelen over zijn komende dood begon te vertellen. Petrus moedigde Jezus aan ’goed te zijn’ voor zichzelf en verzekerde hem dat hij ’die bestemming geenszins zou hebben’. Maar Jezus weigerde naar iets te luisteren wat zijn besluit om Jehovah’s wil te doen, zou kunnen verzwakken. Hij keerde Petrus de rug toe en zei: „Ga achter mij, Satan! Gij zijt een struikelblok voor mij, want gij denkt niet Gods gedachten, maar die der mensen” (Mattheüs 16:21-23). Mogen wij altijd even vastbesloten zijn de gedachten van mensen te verwerpen en ons in plaats daarvan steeds door Gods gedachten laten leiden.

Ware zegeningen

19. Wat was het belangrijkste deel van Jezus’ bediening, hoewel hij veel wonderen verrichtte?

19 Om te bewijzen dat hij de Messias was, verrichtte Jezus veel wonderen. Hij wekte zelfs de doden op. Die werken trokken de scharen aan, maar Jezus was niet alleen naar de aarde gekomen om sociaal werk te doen. Hij was gekomen om getuigenis af te leggen van de waarheid. Hij wist dat alle materiële zegeningen die hij bracht van tijdelijke aard waren. Zelfs de mensen die uit de doden opgewekt waren, zouden weer sterven. Alleen door getuigenis af te leggen van de waarheid kon hij mensen helpen eeuwig leven te verwerven. — Lukas 18:28-30.

20, 21. Hoe bewaren ware christenen hun evenwicht als het gaat om goede werken?

20 In deze tijd proberen sommige personen Jezus’ goede werken na te bootsen door ziekenhuizen te bouwen of ander sociaal werk te doen onder de armen. In sommige gevallen zijn daar grote persoonlijke offers mee gemoeid, en hun oprechtheid is prijzenswaardig, maar alle hulp die ze verlenen is op z’n hoogst van tijdelijke aard. Alleen het Koninkrijk zal blijvende verlichting brengen. Vandaar dat Jehovah’s Getuigen zich er net als Jezus op concentreren getuigenis af te leggen van de waarheid over dat Koninkrijk.

21 Uiteraard verrichten ware christenen wel degelijk goede werken. Paulus schreef: „Laten wij . . ., zolang de tijd voor ons er nog gunstig voor is, het goede doen jegens allen, maar vooral jegens hen die aan ons verwant zijn in het geloof” (Galaten 6:10). In crisissituaties of als iemand behoeftig is, aarzelen we niet ’het goede te doen’ voor onze buren of onze broeders en zusters. Desondanks concentreren we ons vooral op onze hoofdtaak: getuigenis afleggen van de waarheid.

Leer van Jezus’ voorbeeld

22. Waarom prediken christenen tot hun medemensen?

22 Paulus schreef: „Werkelijk, wee mij indien ik het goede nieuws niet zou bekendmaken!” (1 Korinthiërs 9:16) Hij vatte het goede nieuws niet lichtvaardig op, want de prediking ervan betekende leven voor hemzelf en zijn toehoorders (1 Timotheüs 4:16). Wij bezien onze bediening net zo. We willen onze medemensen helpen. We willen onze liefde voor Jehovah tonen. We willen onze liefde voor Jezus en onze waardering voor zijn grote liefde voor ons bewijzen. Daarom prediken we het goede nieuws en leven zo „niet meer voor de begeerten van mensen . . ., maar voor Gods wil”. — 1 Petrus 4:1, 2.

23, 24. (a) Wat leren we van de wonderbare visvangst? (b) Wie geven in deze tijd een grondig getuigenis?

23 Net als Jezus laten we ons niet van onze voornaamste taak afleiden wanneer anderen ons bespotten of boos onze boodschap afwijzen. We kunnen iets leren van het wonder dat Jezus verrichtte toen hij Petrus en Andreas uitnodigde hem te volgen. We beseffen dat als we Jezus gehoorzamen en als het ware onze netten zelfs in ogenschijnlijk onproductieve wateren neerlaten, ons vissen resultaten kan afwerpen. Veel christelijke vissers hebben na jarenlang gevist te hebben in wateren die schijnbaar niets opleverden, een geweldige vangst binnengehaald. Andere hebben kunnen verhuizen naar gebieden waar het vissen productiever is en halen daar een goede vangst binnen. Wat we ook doen, we zullen onze netten blijven neerlaten. We weten dat Jezus in nog geen enkel deel van de aarde het predikingswerk voor voltooid heeft verklaard. — Mattheüs 24:14.

24 Meer dan zes miljoen Getuigen van Jehovah prediken nu in ruim 230 landen. In De Wachttoren van 1 februari 2005 zal het jaarlijkse bericht over hun wereldomvattende activiteit in het dienstjaar 2004 staan. Uit dat bericht zal Jehovah’s rijke zegen op het predikingswerk blijken. Laten we in de tijd die dit samenstel van dingen nog rest, Paulus’ bezielende woorden ter harte blijven nemen: „Predik het woord, houd u er als met een dringende zaak mee bezig” (2 Timotheüs 4:2). Laten we een grondig getuigenis blijven geven totdat Jehovah zegt dat het werk voltooid is.

Met ingang van dit jaar zal het ’Bericht over het dienstjaar van Jehovah’s Getuigen over de hele wereld’ niet in De Wachttoren van 1 januari staan maar in de uitgave van 1 februari.

Hoe luidt ons antwoord?

• Hoe kunnen we voordeel trekken van de opleiding die Jezus aan zijn discipelen heeft gegeven?

• Wat was Jezus’ houding tegenover de mensen tot wie hij predikte?

• Wat motiveert ons om een grondig getuigenis te geven?

• Hoe kunnen we ons net als Jezus concentreren op het doen van Gods wil?

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 15]

We zullen doeltreffend zijn in onze bediening als we dezelfde bezorgdheid voor mensen tonen als Jezus

[Illustratie op blz. 16, 17]

Jezus is voornamelijk naar de aarde gekomen om getuigenis af te leggen van de waarheid

[Illustraties op blz. 17]

Jehovah’s Getuigen concentreren zich op het geven van een grondig getuigenis