Volgens Markus 1:1-45

1  Het begin van het goede nieuws over Jezus Christus, de Zoon van God.  Zoals geschreven staat in Jesaja, de profeet: ‘(Let op! Ik stuur mijn boodschapper voor je* uit, die de weg voor je zal banen.)+  In de woestijn roept een stem: “Maak de weg van Jehovah vrij! Maak zijn paden recht.”’+  Johannes de Doper was in de woestijn en predikte dat mensen zich moesten laten dopen als symbool van berouw om vergeving van zonden te krijgen.+  Heel Judea en alle inwoners van Jeruzalem gingen naar hem toe. Ze lieten zich door hem in de rivier de Jordaan dopen en bekenden openlijk hun zonden.+  Johannes droeg kleren van kameelhaar en had een leren gordel om zijn middel.+ Hij at sprinkhanen+ en wilde honing.+  Hij predikte: ‘Na mij komt iemand die sterker is dan ik. Ik ben het niet eens waard me te bukken om de riem van zijn sandalen los te maken.+  Ik heb jullie gedoopt met water, maar hij zal jullie dopen met heilige geest.’+  In de loop van die dagen kwam Jezus uit Na̱zareth in Galilea, en hij werd door Johannes in de Jordaan gedoopt.+ 10  Zodra hij uit het water omhoogkwam, zag hij dat de hemel geopend werd en dat de geest als een duif op hem neerdaalde.+ 11  Ook klonk er een stem uit de hemel: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon. Ik heb je goedgekeurd.’+ 12  Onmiddellijk zette de geest hem ertoe aan naar de woestijn te gaan, 13  waar hij 40 dagen bleef. In de woestijn werd hij door Satan op de proef gesteld+ en verbleef hij tussen de wilde dieren, maar de engelen waren hem van dienst.+ 14  Nadat Johannes gevangen was genomen,+ ging Jezus naar Galilea.+ Hij predikte daar het goede nieuws van God+ 15  en zei: ‘De vastgestelde tijd is aangebroken en Gods Koninkrijk is nabij. Heb berouw,+ en geloof in het goede nieuws.’ 16  Terwijl hij langs het Meer van Galilea liep, zag hij Simon en zijn broer Andre̱as+ hun netten in het meer uitgooien.+ Het waren vissers.+ 17  Jezus zei tegen ze: ‘Kom, volg me, dan zal ik van jullie vissers van mensen maken.’+ 18  Onmiddellijk lieten ze hun netten in de steek en volgden hem.+ 19  Verderop zag hij Jakobus, de zoon van Zebede̱üs, en zijn broer Johannes, die in hun boot bezig waren hun netten te repareren.+ 20  Meteen riep hij hen. Ze lieten hun vader Zebede̱üs met de loonarbeiders in de boot achter en volgden hem. 21  Daarna gingen ze Kape̱rnaüm in. Zodra het sabbat was, ging hij de synagoge in en begon te onderwijzen.+ 22  Ze waren diep onder de indruk van zijn manier van onderwijzen, want hij onderwees hen als iemand met gezag, en niet zoals de schriftgeleerden.+ 23  Er was op dat moment een man in de synagoge die in de macht was van een onreine geest. Hij schreeuwde: 24  ‘Wat hebben we met jou te maken, Jezus de Nazarener?+ Ben je gekomen om ons te vernietigen? Ik weet precies wie je bent: de Heilige van God!’+ 25  Jezus sprak de geest bestraffend toe en zei: ‘Zwijg en ga uit hem weg!’ 26  De onreine geest liet de man stuiptrekken, schreeuwde luid en verliet hem.+ 27  De mensen waren allemaal zo verbaasd dat ze tegen elkaar zeiden: ‘Wat is dit? Een nieuwe leer! Hij heeft zelfs gezag over onreine geesten en ze gehoorzamen zijn bevelen.’ 28  Het nieuws over hem verbreidde zich snel over heel Galilea. 29  Daarop verlieten ze de synagoge en gingen naar het huis van Simon en Andre̱as, samen met Jakobus en Johannes.+ 30  Simons schoonmoeder+ lag met koorts op bed. Ze vertelden hem meteen over haar. 31  Hij ging naar haar toe, pakte haar bij de hand en hielp haar overeind. De koorts verdween en ze ging hen bedienen. 32  ’s Avonds, na zonsondergang, werden alle mensen die ziek of door demonen bezeten waren bij hem gebracht.+ 33  De hele stad had zich voor de deur verzameld. 34  Hij genas veel mensen van allerlei ziekten+ en dreef veel demonen uit.+ Maar hij stond de demonen niet toe iets te zeggen, omdat ze wisten dat hij Christus was.+ 35  Vroeg in de morgen, toen het nog donker was, stond hij op en ging naar buiten, naar een afgelegen plaats. Daar ging hij bidden.+ 36  Maar Simon en de anderen die bij hem waren, gingen naar hem op zoek 37  en vonden hem. Ze zeiden tegen hem: ‘Iedereen zoekt je!’ 38  Maar hij zei: ‘Laten we ergens anders naartoe gaan, naar de dorpen in de buurt, zodat ik ook daar kan prediken, want daarvoor ben ik gekomen.’+ 39  Hij ging op weg en predikte in de synagogen in heel Galilea en dreef de demonen uit.+ 40  Er kwam ook een melaatse naar hem toe, die zelfs op zijn knieën viel en hem smeekte: ‘Als u het alleen maar wilt, kunt u me rein maken.’+ 41  Jezus had medelijden+ met hem, stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het! Word rein.’+ 42  Onmiddellijk verdween zijn melaatsheid, en hij werd rein. 43  Jezus stuurde hem meteen weg met de duidelijke waarschuwing: 44  ‘Denk erom dat je het aan niemand vertelt, maar ga je aan de priester laten zien en breng het offer voor je reiniging dat Mozes heeft voorgeschreven,+ als teken voor hen.’*+ 45  Maar eenmaal vertrokken, ging de man het verhaal overal breeduit rondvertellen, zodat Jezus niet meer openlijk een stad kon binnengaan. Daarom bleef hij op afgelegen plaatsen buiten de steden. Toch bleven de mensen van alle kanten naar hem toe komen.+

Voetnoten

Lett.: ‘je gezicht’.
Lett.: ‘als een getuigenis voor hen’, waarschijnlijk voor de priesters.

Aantekeningen

Markus: Van de Latijnse naam Marcus. Markus was de Romeinse bijnaam van de ‘Johannes’ uit Han 12:12. Deze Johannes Markus was de zoon van Maria, een vroege discipel die in Jeruzalem woonde, en een neef van Barnabas (Kol 4:10), met wie hij samen reisde. Markus ging ook met Paulus en andere vroege christenen mee op hun zendingsreizen (Han 12:25; 13:5, 13; 2Ti 4:11). Hoewel in het evangelie zelf niet wordt vermeld wie het heeft geschreven, wordt het door schrijvers uit de tweede en derde eeuw aan Markus toegeschreven.

Volgens Markus: Geen van de evangelieschrijvers vermeldt zijn naam in zijn verslag, en de titel maakte blijkbaar geen deel uit van de oorspronkelijke tekst. In sommige manuscripten van Markus’ evangelie wordt de titel weergegeven als Euaggelion Kata Markon (Goed nieuws [of: Evangelie] volgens Markus), terwijl in andere de kortere titel Kata Markon (Volgens Markus) wordt gebruikt. Het is niet helemaal duidelijk wanneer men ermee begon zulke titels toe te voegen of te gebruiken. Volgens sommigen was dat in de tweede eeuw, omdat er manuscripten van de evangeliën met de langere titel zijn gevonden die dateren van eind tweede of begin derde eeuw. Volgens sommige geleerden zijn de openingswoorden van het boek Markus (‘Het begin van het goede nieuws over Jezus Christus, de Zoon van God’) misschien de reden waarom de term evangelie (bet.: ‘goed nieuws’) gebruikt ging worden als omschrijving van deze verslagen. Het gebruik van zulke titels met de naam van de schrijver kan om praktische redenen zijn ontstaan, namelijk om de boeken duidelijk te identificeren.

het goede nieuws: De eerste keer dat het Griekse euaggelion voorkomt, dat in sommige Bijbelvertalingen met ‘evangelie’ wordt weergegeven. Het verwante Griekse euaggelistes, dat met ‘evangelieprediker’ wordt vertaald, betekent ‘verkondiger van goed nieuws’ (Han 21:8; Ef 4:11, vtn.; 2Ti 4:5, vtn.).

dit goede nieuws: Het Griekse euaggelion is samengesteld uit de woorden eu, dat ‘goed’ betekent, en aggellos, ‘iemand die nieuws brengt’, ‘iemand die bekendmaakt (aankondigt)’. (Zie Woordenlijst.) In sommige vertalingen wordt het weergegeven met ‘evangelie’. Het verwante Griekse euaggelistes, dat met ‘evangelieprediker’ wordt vertaald, betekent ‘verkondiger van goed nieuws’ (Han 21:8; Ef 4:11, vtn.; 2Ti 4:5, vtn.).

het goede nieuws: Zie aantekeningen bij Mt 4:23; 24:14 en Woordenlijst.

het goede nieuws over Jezus Christus: De Griekse uitdrukking kan ook vertaald worden met ‘het goede nieuws van Jezus Christus’, dat wil zeggen het goede nieuws dat Jezus verkondigde.

de Zoon van God: Hoewel deze woorden in sommige manuscripten ontbreken, wordt ook de lange weergave goed ondersteund door de manuscripten.

Jesaja, de profeet: Het citaat dat volgt is een combinatie van de profetieën in Mal 3:1 en Jes 40:3. Beide profetieën worden toegepast op Johannes de Doper. Om ze uit elkaar te houden zijn er haakjes gezet rond de woorden uit Maleachi. Het citaat uit Jesaja, dat in vers 3 begint, geeft de inhoud van Johannes’ boodschap weer. Het citaat uit Maleachi gaat over Johannes’ rol als boodschapper. Het hele citaat wordt aan Jesaja toegeschreven, misschien omdat in Jesaja het gedeelte staat dat benadrukt moet worden.

Let op!: Het Griekse woord idou, dat onder andere is vertaald met ‘luister’, ‘kijk’, ‘let op’, ‘op dat moment’ en ‘opeens’, wordt vaak gebruikt om de aandacht te vestigen op wat volgt. Het spoort de lezer aan om zich een voorstelling te maken van het tafereel of te letten op een detail in het verslag. Het wordt ook gebruikt voor nadruk of om iets nieuws of verrassends te introduceren. In de Griekse Geschriften komt het woord vooral voor in de evangeliën van Mattheüs en Lukas en in het boek Openbaring. In de Hebreeuwse Geschriften wordt een vergelijkbaar woord veel gebruikt.

Jehovah: In dit citaat uit Jes 40:3 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.) Mattheüs past deze profetie toe op wat Johannes de Doper deed om de weg voor Jezus vrij te maken. In het evangelie van Johannes past Johannes de Doper deze profetie toe op zichzelf (Jo 1:23).

Jehovah: In dit citaat uit Jes 40:3 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. A5 en C.) De evangelieschrijvers Mattheüs, Markus en Lukas passen deze profetie toe op Johannes de Doper, en hier in het evangelie van Johannes past Johannes de Doper de profetie toe op zichzelf. Johannes zou de weg van Jehovah rechtmaken in de zin dat hij de voorloper zou zijn van Jezus, die zijn Vader zou vertegenwoordigen en in de naam van zijn Vader zou komen (Jo 5:43; 8:29).

Maak zijn paden recht: Dit kan verwijzen naar het gebruik onder heersers uit de oudheid om mannen de weg voor de koninklijke wagen te laten vrijmaken door grote stenen weg te halen en zelfs verhoogde wegen aan te leggen en heuvels te slechten.

Jehovah: In dit citaat uit Jes 40:3 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.) Markus past deze profetie toe op wat Johannes de Doper (Mr 1:4) deed om de weg voor Jezus vrij te maken. (Zie aantekeningen bij Mt 3:3 en Jo 1:23.)

Maak zijn paden recht: Zie aantekening bij Mt 3:3.

de Doper: Of ‘de Onderdompelaar’. Werd blijkbaar gebruikt als een soort bijnaam, wat aangeeft dat doop door onderdompeling in water kenmerkend was voor Johannes. De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus schreef over ‘Johannes, bijgenaamd de Doper’.

woestijn van Judea: De onvruchtbare en bijna onbewoonde oostelijke helling van het gebergte van Judea die zo’n 1200 m afdaalt naar de westelijke oever van de Jordaan en de Dode Zee. Johannes begint zijn bediening in een gedeelte van dit gebied ten N van de Dode Zee.

berouw: Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt kan letterlijk worden weergegeven met ‘van gedachten veranderen’, wat een verandering in denken, instelling of doel kan inhouden. In deze context heeft ‘berouw’ te maken met iemands band met God. (Zie aantekeningen bij Mt 3:8, 11 en Woordenlijst.)

vruchten die bij berouw passen: Duidt op daden en aanwijzingen waaruit een verandering van denken of instelling zou blijken bij degenen die naar Johannes luisterden (Lu 3:8; Han 26:20; zie aantekeningen bij Mt 3:2, 11 en Woordenlijst ‘Berouw’.)

doop jullie: Of ‘dompel jullie onder’. Het Griekse baptizo betekent ‘(zich) onderdompelen’. Uit andere Bijbelteksten blijkt dat het bij dopen om volledige onderdompeling ging. Bij één gelegenheid doopte Johannes mensen op een plek in het Jordaandal bij Salim, ‘omdat daar veel water was’ (Jo 3:23). Toen Filippus de Ethiopische eunuch doopte, ‘liepen [ze] allebei het water in’ (Han 8:38). Hetzelfde Griekse woord wordt in de Septuaginta gebruikt in 2Kon 5:14 als wordt gezegd dat Naäman ‘zich zeven keer onderdompelde’ in de Jordaan.

berouw: Lett.: ‘verandering van denken’. (Zie aantekeningen bij Mt 3:2, 8 en Woordenlijst.)

de Doper: Of ‘de Onderdompelaar’. Het Griekse deelwoord dat hier en in Mr 6:14, 24 met ‘Doper’ wordt weergegeven, kan ook vertaald worden met ‘degene die doopt’. Hoewel dit in het Grieks qua vorm iets verschilt van het zelfstandig naamwoord Baptistes, dat in Mr 6:25 en 8:28 en in Mattheüs en Lukas voorkomt, kunnen beide vormen (in Mr 6:24, 25 afwisselend gebruikt) weergegeven worden met ‘Doper’. (Zie aantekening bij Mt 3:1.)

de woestijn: Dat wil zeggen de woestijn van Judea. (Zie aantekening bij Mt 3:1.)

dopen als symbool van berouw: Lett.: ‘doop van berouw’. De doop waste geen zonden weg. Degenen die zich door Johannes lieten dopen, hadden berouw over hun zonden tegen de wet en toonden dat ze vastbesloten waren hun gedrag te veranderen. Die berouwvolle houding zou hen naar Christus leiden (Ga 3:24). Zo bereidde Johannes een volk erop voor ‘de redding’ te zien waarin God voorzag (Lu 3:3-6; zie aantekeningen bij Mt 3:2, 8, 11 en Woordenlijst ‘Berouw’ en ‘Doop, dopen’).

doop jullie: Of ‘dompel jullie onder’. Het Griekse baptizo betekent ‘(zich) onderdompelen’. Uit andere Bijbelteksten blijkt dat het bij dopen om volledige onderdompeling ging. Bij één gelegenheid doopte Johannes mensen op een plek in het Jordaandal bij Salim, ‘omdat daar veel water was’ (Jo 3:23). Toen Filippus de Ethiopische eunuch doopte, ‘liepen [ze] allebei het water in’ (Han 8:38). Hetzelfde Griekse woord wordt in de Septuaginta gebruikt in 2Kon 5:14 als wordt gezegd dat Naäman ‘zich zeven keer onderdompelde’ in de Jordaan.

bekenden openlijk hun zonden: Duidt op mensen die hun zonden tegen het wetsverbond in het openbaar toegaven of erkenden.

Heel Judea en alle inwoners van Jeruzalem: ‘Heel’ en ‘alle’ worden hier gebruikt als hyperbool om te benadrukken hoeveel belangstelling Johannes met zijn prediking wekte. Het betekent niet dat letterlijk elke inwoner van Judea of Jeruzalem naar hem toe ging.

dopen: Of ‘onderdompelen’. (Zie aantekening bij Mt 3:11 en Woordenlijst ‘Doop, dopen’.)

bekenden openlijk hun zonden: Zie aantekening bij Mt 3:6.

kleren van kameelhaar: Johannes’ kleren van geweven kameelhaar en zijn leren gordel doen denken aan de kleding van de profeet Elia (2Kon 1:8; Jo 1:21).

sprinkhanen: Deze insecten zitten vol eiwitten en volgens de wet waren het reine dieren die gegeten mochten worden (Le 11:21, 22).

wilde honing: Honing uit natuurlijke bijenkorven die in de woestijn werden aangetroffen, niet uit bijenkorven van mensen. Voor mensen die in de woestijn leefden, was het niet ongebruikelijk om sprinkhanen en wilde honing te eten.

kleren van kameelhaar: Zie aantekening bij Mt 3:4.

sprinkhanen: Zie aantekening bij Mt 3:4.

wilde honing: Zie aantekening bij Mt 3:4.

sterker: Duidt op meer autoriteit.

sandalen: Iemands sandalen uittrekken en dragen of zijn sandaalriemen losmaken (Mr 1:7; Lu 3:16; Jo 1:27) werd gezien als een taak voor slaven.

sterker: Zie aantekening bij Mt 3:11.

sandalen: Zie aantekening bij Mt 3:11.

doop jullie: Of ‘dompel jullie onder’. Het Griekse baptizo betekent ‘(zich) onderdompelen’. Uit andere Bijbelteksten blijkt dat het bij dopen om volledige onderdompeling ging. Bij één gelegenheid doopte Johannes mensen op een plek in het Jordaandal bij Salim, ‘omdat daar veel water was’ (Jo 3:23). Toen Filippus de Ethiopische eunuch doopte, ‘liepen [ze] allebei het water in’ (Han 8:38). Hetzelfde Griekse woord wordt in de Septuaginta gebruikt in 2Kon 5:14 als wordt gezegd dat Naäman ‘zich zeven keer onderdompelde’ in de Jordaan.

jullie gedoopt: Of ‘jullie ondergedompeld’. (Zie aantekening bij Mt 3:11 en Woordenlijst ‘Doop, dopen’.)

jullie dopen met heilige geest: Of ‘jullie onderdompelen in heilige actieve kracht’. Hier maakt Johannes de Doper bekend dat Jezus een nieuwe regeling zou instellen: de doop met heilige geest. Zij die met Gods geest worden gedoopt, worden Zijn door de geest verwekte zonen en krijgen het vooruitzicht in de hemel te leven en als koningen over de aarde te regeren (Opb 5:9, 10).

het 15de regeringsjaar van Tiberius: Caesar Augustus stierf op 17 augustus 14 n.Chr. (volgens de gregoriaanse kalender). Op 15 september liet Tiberius zich door de Romeinse senaat uitroepen tot keizer. Als wordt geteld vanaf de dood van Augustus, liep het 15de regeringsjaar van Tiberius van augustus 28 tot augustus 29. Als wordt geteld vanaf het moment dat hij formeel tot keizer werd uitgeroepen, liep het 15de jaar van september 28 tot september 29. Johannes begon kennelijk in de lente van het jaar 29 met zijn bediening, wat binnen het 15de regeringsjaar van Tiberius valt. In het 15de jaar van Tiberius zou Johannes zo’n 30 jaar zijn geweest, de leeftijd waarop de Levitische priesters hun dienst in de tempel begonnen (Nu 4:2, 3). En volgens Lu 3:21-23 was Jezus ‘ongeveer 30 jaar’ toen hij door Johannes gedoopt werd en ‘met zijn werk begon’. Jezus stierf in het voorjaar, in de maand nisan, dus zijn bediening van drieënhalf jaar begon kennelijk in de herfst, rond de maand ethanim (september/oktober). Johannes was waarschijnlijk een halfjaar ouder dan Jezus en begon zijn bediening kennelijk een halfjaar eerder dan Jezus (Lu hfst. 1). Daarom lijkt het een redelijke conclusie dat Johannes’ bediening begon in de lente van 29. (Zie aantekeningen bij Lu 3:23 en Jo 2:13.)

die dagen: Volgens Lu 3:1-3 begon Johannes de Doper zijn bediening ‘in het 15de regeringsjaar van Tiberius Caesar’, oftewel in de lente van het jaar 29. (Zie aantekening bij Lu 3:1.) Zo’n zes maanden later, in de herfst van het jaar 29, kwam Jezus naar Johannes om zich te laten dopen. (Zie App. A7.)

de hemel: Kan duiden op de letterlijke hemel (de lucht) of op de geestelijke hemel.

Zodra: De eerste van de 11 keer dat het Griekse euthus in Markus 1 voorkomt (Mr 1:10, 12, 18, 20, 21, 23, 28, 29, 30, 42, 43). Afhankelijk van de context is het vertaald met woorden als meteen, zodra en onmiddellijk. Deze veelvoorkomende formulering (meer dan 40 keer) maakt Markus’ verslag levendig en geeft er een gevoel van urgentie aan.

hij: Kennelijk Jezus. Uit Jo 1:32, 33 blijkt dat Johannes de Doper dit ook zag, maar Markus’ verslag lijkt het perspectief van Jezus weer te geven.

de hemel: Zie aantekening bij Mt 3:16.

de hemel geopend werd: God zorgde er blijkbaar voor dat Jezus hemelse zaken kon waarnemen. Het kan zijn dat God op dit moment toeliet dat hij zich dingen uit zijn voormenselijke leven kon herinneren. Uit de dingen die Jezus na zijn doop zei, vooral in zijn innige gebed in de paschanacht van 33, blijkt dat hij toen wist van zijn leven in de hemel. Uit dat gebed blijkt ook dat hij zich herinnerde wat hij zijn Vader had horen zeggen en had zien doen en ook welke eer hij in de hemel had gehad (Jo 6:46; 7:28, 29; 8:26, 28, 38; 14:2; 17:5). Die herinneringen heeft Jezus misschien teruggekregen toen hij gedoopt en gezalfd werd.

als een duif: Duiven werden voor heilige dingen gebruikt en hadden een symbolische betekenis. Ze werden als slachtoffer gebracht (Mr 11:15; Jo 2:14-16). Ze stonden symbool voor onschuld en zuiverheid (Mt 10:16). De duif die door Noach werd losgelaten kwam met een olijfblad terug naar de ark, waaruit bleek dat het water van de vloed gezakt was (Ge 8:11) en dat er een tijd van rust en vrede zou aanbreken (Ge 5:29). Het kan dus zijn dat Jehovah de duif bij Jezus’ doop gebruikte om de aandacht te vestigen op Jezus’ rol als de Messias, de zuivere en zondeloze Zoon van God die zijn leven voor de mensheid zou offeren en de basis zou leggen voor een periode van rust en vrede tijdens zijn bestuur als Koning. Toen Gods geest (zijn actieve kracht) bij Jezus’ doop op hem neerdaalde, kan het eruit hebben gezien als het gefladder van een duif die ergens neerstrijkt.

op: Of ‘in’, dat wil zeggen in hem komen.

een stem: De tweede van de drie keer in de evangeliën waar wordt gezegd dat Jehovah rechtstreeks tot mensen spreekt. (Zie aantekeningen bij Mr 1:11 en Jo 12:28.)

een stem: De derde van de drie keer in de evangeliën waar wordt gezegd dat Jehovah rechtstreeks tot mensen spreekt. De eerste keer was bij Jezus’ doop in het jaar 29 en wordt vermeld in Mt 3:16, 17; Mr 1:11 en Lu 3:22. De tweede keer was bij Jezus’ transfiguratie in het jaar 32 en staat in Mt 17:5; Mr 9:7 en Lu 9:35. De derde keer was in het jaar 33, kort vóór Jezus’ laatste Pascha, en wordt alleen in het evangelie van Johannes vermeld. Jehovah reageerde op Jezus’ verzoek dat zijn Vader Zijn eigen naam zou verheerlijken.

Ik heb hem goedgekeurd: Of ‘met wie ik heel blij ben’, ‘die mij grote vreugde geeft’. Deze uitdrukking komt ook voor in Mt 12:18, een citaat uit Jes 42:1 over de beloofde Messias of Christus. Met de uitstorting van heilige geest en Gods verklaring over zijn Zoon werd duidelijk dat Jezus de beloofde Messias was. (Zie aantekening bij Mt 12:18.)

die ik heb goedgekeurd: Of ‘met wie ik heel blij ben’. (Zie aantekening bij Mt 3:17.)

klonk er een stem uit de hemel: De eerste van de drie keer in de evangeliën waar wordt gezegd dat Jehovah rechtstreeks tot mensen spreekt. (Zie aantekeningen bij Mr 9:7 en Jo 12:28.)

Jij bent mijn geliefde Zoon: Toen Jezus een geestelijk wezen was, was hij Gods Zoon (Jo 3:16). Na zijn geboorte als mens was Jezus net als de volmaakte Adam een ‘zoon van God’ (Lu 1:35; 3:38). Maar het lijkt redelijk dat Gods woorden hier meer betekenen dan een bevestiging van Jezus’ identiteit. Door deze verklaring die samenging met de uitstorting van heilige geest gaf God kennelijk aan dat de mens Jezus Zijn door de geest verwekte Zoon was, dat wil zeggen ‘opnieuw geboren’ met de hoop om tot hemels leven terug te keren, en dat hij door de geest was gezalfd als Gods aangestelde Koning en Hogepriester (Jo 3:3-6; 6:51; vergelijk Lu 1:31-33; Heb 2:17; 5:1, 4-10; 7:1-3).

Ik heb je goedgekeurd: Of ‘ik ben heel blij met je’, ‘je geeft mij grote vreugde’. Deze uitdrukking komt ook voor in Mt 12:18, een citaat uit Jes 42:1 over de beloofde Messias of Christus. Met de uitstorting van heilige geest en Gods verklaring over zijn Zoon werd duidelijk dat Jezus de beloofde Messias was. (Zie aantekeningen bij Mt 3:17 en 12:18.)

zette de geest hem ertoe aan (...) te gaan: Of ‘bewoog de actieve kracht hem ertoe (...) te gaan’. Het Griekse pneuma verwijst hier naar Gods geest, die als een aandrijvende kracht kan werken en iemand ertoe kan aanzetten dingen te doen in overeenstemming met Gods wil (Lu 4:1; zie Woordenlijst).

Satan: Van het Hebreeuwse woord satan, dat ‘tegenstander’ betekent.

Satan: Zie aantekening bij Mt 4:10.

de wilde dieren: In Jezus’ tijd waren er in dat deel van de wereld veel meer wilde dieren dan nu. Het was het leefgebied van wilde zwijnen, hyena’s, luipaarden, leeuwen en wolven. Markus is de enige evangelieschrijver die vermeldt dat er in dit gebied wilde dieren zaten. Blijkbaar schreef hij vooral voor niet-Joden, onder wie de Romeinen en anderen die niet bekend waren met de geografie van Israël.

Koninkrijk: De eerste keer dat het Griekse woord basileia voorkomt, dat kan verwijzen naar zowel een koninklijke regering als het gebied en de onderdanen van een koning. Van de 162 keer dat het Griekse woord in de Griekse Geschriften voorkomt, staat het 55 keer in het verslag van Mattheüs. Meestal duidt het op Gods hemelse bestuur. Mattheüs gebruikt de term zo vaak dat zijn evangelie het Koninkrijksevangelie genoemd kan worden. (Zie Woordenlijst ‘Gods Koninkrijk’.)

Koninkrijk van de hemel: Deze uitdrukking komt zo’n 30 keer voor en alleen in het evangelie van Mattheüs. In het evangelie van Markus en Lukas wordt de parallelle uitdrukking ‘Gods Koninkrijk’ gebruikt. Dit geeft aan dat Gods Koninkrijk zich in de geestelijke hemel bevindt en vandaaruit regeert (Mt 21:43; Mr 1:15; Lu 4:43; Da 2:44; 2Ti 4:18).

het Koninkrijk van de hemel is nabij: Deze boodschap over een nieuwe wereldregering was het thema van Jezus’ prediking (Mt 10:7; Mr 1:15). Ongeveer een halfjaar vóór Jezus’ doop begon Johannes de Doper een vergelijkbare boodschap te verkondigen (Mt 3:1, 2). Maar Jezus kon in een extra betekenis zeggen dat het Koninkrijk ‘nabij’ was vanwege zijn aanwezigheid als gezalfde toekomstige Koning. Er zijn geen berichten dat Jezus’ discipelen na zijn dood bleven verkondigen dat het Koninkrijk ‘nabij’ was.

het Koninkrijk: In de Bijbel wordt het woord koninkrijk op verschillende manieren gebruikt. Het kan onder meer duiden op ‘het gebied of land waarover een koning regeert’, ‘de koninklijke macht’, ‘het domein’ en ‘geregeerd worden door een koning’. Hier duidt het kennelijk op de voordelen of zegeningen die je ontvangt als je door Gods Koninkrijk geregeerd wordt en in het domein ervan mag leven.

De vastgestelde tijd is aangebroken: Of ‘de vastgestelde tijd is vervuld’. In deze context is ‘de vastgestelde tijd’ (Grieks: kairos) de tijd waarop volgens de voorzegging in de Schrift Jezus’ bediening op aarde zou beginnen en mensen de gelegenheid zouden krijgen in het goede nieuws te geloven. Hetzelfde Griekse woord wordt gebruikt voor de ‘tijd’ van inspectie die met Jezus’ bediening aanbrak (Lu 12:56; 19:44) en de ‘vastgestelde tijd’ van zijn dood (Mt 26:18, vtn.).

Gods Koninkrijk: Deze uitdrukking komt in het evangelie van Markus 14 keer voor. In het evangelie van Mattheüs staat deze formulering slechts vier keer (Mt 12:28; 19:24; 21:31, 43) maar wordt de parallelle uitdrukking ‘Koninkrijk van de hemel’ zo’n 30 keer gebruikt. (Vergelijk Mr 10:23 met Mt 19:23, 24.) Het Koninkrijk was het thema van Jezus’ prediking (Lu 4:43). In de evangeliën wordt meer dan 100 keer naar het Koninkrijk verwezen, grotendeels in uitspraken van Jezus. (Zie aantekeningen bij Mt 3:2; 4:17 en 25:34.)

het Meer van Galilea: Een zoetwatermeer in het noorden van Israël. (Het Griekse woord kan met zowel ‘zee’ als ‘meer’ worden vertaald.) Het werd ook het Meer van Kinnereth (Nu 34:11), het Meer van Gennesareth (Lu 5:1) en het Meer van Tiberias genoemd (Jo 6:1). Het ligt gemiddeld 210 m beneden zeeniveau. Het meer is 21 km lang, is 12 km breed en heeft een maximale diepte van zo’n 48 m. (Zie App. A7, kaart 3B, ‘Activiteit bij het Meer van Galilea’.)

gooiden een net uit: Een bekwame visser kon wadend of vanuit een bootje een rond net op zo’n manier uitgooien dat het plat op het wateroppervlak terechtkwam. De buitenrand van het net, dat wel 6-8 m in doorsnee kon zijn, was verzwaard zodat het de vissen insloot als het zonk.

vissers: In Galilea een veelvoorkomend beroep. Petrus en zijn broer Andreas werkten niet als zelfstandige vissers maar hadden een vissersbedrijf. Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, waren blijkbaar hun compagnons (Mr 1:16-21; Lu 5:7, 10).

het Meer van Galilea: Zie aantekening bij Mt 4:18.

hun netten (...) uitgooien: Zie aantekening bij Mt 4:18.

vissers: Zie aantekening bij Mt 4:18.

vissers van mensen: Een woordspeling die verwijst naar het beroep van Simon en Andreas. Het duidt erop dat ze ‘mensen levend zouden vangen’ voor het Koninkrijk (Lu 5:10). Het kan ook impliceren dat het maken van discipelen — net als vissen — zwaar, arbeidsintensief werk zou zijn waarvoor volharding nodig was en dat soms weinig zou opleveren.

vissers van mensen: Zie aantekening bij Mt 4:19.

volgden hem: Petrus en Andreas waren al een halfjaar tot een jaar discipelen van Jezus (Jo 1:35-42). Nu nodigt Jezus ze uit om hun vissersbedrijf achter te laten en hem fulltime te gaan volgen (Lu 5:1-11; zie aantekening bij Mt 4:22).

volgden hem: Zie aantekening bij Mt 4:20.

Jakobus (...) en zijn broer Johannes: Jakobus wordt altijd samen met zijn broer Johannes genoemd, en meestal wordt hij als eerste genoemd. Dat kan erop wijzen dat hij de oudste van de twee was (Mt 4:21; 10:2; 17:1; Mr 1:29; 3:17; 5:37; 9:2; 10:35, 41; 13:3; 14:33; Lu 5:10; 6:14; 8:51; 9:28, 54; Han 1:13).

Zebedeüs: Mogelijk was hij getrouwd met Salomé, de zus van Jezus’ moeder Maria. Dan zou hij een aangetrouwde oom van Jezus zijn en zouden Johannes en Jakobus neven van Jezus zijn. (Zie aantekening bij Mr 15:40.)

Jakobus (...) en zijn broer Johannes: Zie aantekening bij Mt 4:21.

Zebedeüs: Zie aantekening bij Mt 4:21.

vissers: In Galilea een veelvoorkomend beroep. Petrus en zijn broer Andreas werkten niet als zelfstandige vissers maar hadden een vissersbedrijf. Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, waren blijkbaar hun compagnons (Mr 1:16-21; Lu 5:7, 10).

met de loonarbeiders: Markus is de enige die vermeldt dat het vissersbedrijf van Zebedeüs en zijn zonen ‘loonarbeiders’ in dienst had. Die informatie was misschien afkomstig van Petrus, kennelijk een compagnon in het bedrijf en een ooggetuige van het meeste dat Markus opschreef (Lu 5:5-11; zie ook Inleiding tot Markus). Dat Zebedeüs en zijn zonen met loonarbeiders werkten en volgens Lukas’ verslag ook meer dan één boot hadden, wijst erop dat hun bedrijf goed liep. (Zie aantekening bij Mt 4:18.)

Kapernaüm: Van een Hebreeuwse naam die ‘dorp van Nahum’ of ‘dorp van troost’ betekent (Na 1:1, vtn.). De stad lag aan de NW-kust van het Meer van Galilea en werd in Mt 9:1 ‘zijn eigen stad’ genoemd. De stad speelde een grote rol in Jezus’ bediening op aarde.

Kapernaüm: Zie aantekening bij Mt 4:13.

synagoge: Zie Woordenlijst.

zijn manier van onderwijzen: Deze uitdrukking duidt op hoe Jezus onderwees, de onderwijsmethoden die hij gebruikte. Dat omvatte ook wat hij onderwees.

niet zoals de schriftgeleerden: In tegenstelling tot de schriftgeleerden die gerespecteerde rabbi’s citeerden als autoriteit, sprak Jezus als een vertegenwoordiger van Jehovah, als iemand met gezag, en baseerde hij zijn leringen op Gods Woord (Jo 7:16).

een onreine geest: Markus wisselt deze uitdrukking af met de term demon. (Vergelijk Mr 1:23, 26, 27 met 1:34, 39 en ook Mr 3:11, 30 met 3:15, 22.) Het gebruik van de uitdrukking laat uitkomen dat de demonen moreel en geestelijk onrein zijn en ook een onreine invloed op mensen hebben.

Hij schreeuwde: Toen de man de woorden schreeuwde die in vers 24 staan, sprak Jezus bestraffend tot de onreine geest, de bron van de woorden van de man (Mr 1:25; Lu 4:35).

wat hebben we met jou te maken?: Of ‘Wat hebben wij en jij gemeen?’ De letterlijke vertaling van deze retorische vraag is: ‘Wat voor ons en voor jou?’ Dit Semitische idioom komt voor in de Hebreeuwse Geschriften (Joz 22:24; Re 11:12; 2Sa 16:10; 19:22; 1Kon 17:18; 2Kon 3:13; 2Kr 35:21; Ho 14:8), en in de Griekse Geschriften wordt een vergelijkbare Griekse uitdrukking gebruikt (Mt 8:29; Mr 1:24; 5:7; Lu 4:34; 8:28; Jo 2:4). De precieze betekenis verschilt, afhankelijk van de context. In dit vers worden vijandigheid en afkeer uitgedrukt, en sommigen geven het weer met ‘Laat ons met rust!’ of ‘Wat moet je van ons?’ In andere contexten wordt er een verschil van mening mee uitgedrukt of een weigering om op een voorgestelde actie in te gaan, maar zonder minachting, arrogantie of vijandigheid. (Zie aantekening bij Jo 2:4.)

Wat hebben we met jou te maken: Zie aantekening bij Mt 8:29.

we (...) ik: In vers 23 wordt maar één onreine geest genoemd. Kennelijk gebruikt de geest die de man in zijn macht had ‘we’ voor zichzelf en de andere demonen, en spreekt hij daarna met ‘ik’ alleen over zichzelf.

Zwijg: Lett.: ‘wees gemuilkorfd’. De onreine geest wist dat Jezus de Christus (Messias) was en noemde hem ‘de Heilige van God’ (vs. 24), maar Jezus wilde demonen niet toestaan over hem te getuigen (Mr 1:34; 3:11, 12).

Simons schoonmoeder: Dat wil zeggen de schoonmoeder van Petrus, ook wel Cefas genoemd (Jo 1:42). Deze uitspraak komt overeen met 1Kor 9:5, waar Paulus zegt dat Cefas getrouwd is. Petrus’ schoonmoeder woonde kennelijk bij hem en zijn broer Andreas in (Mr 1:29-31; zie aantekening bij Mt 10:2 voor meer informatie over de verschillende namen van de apostel).

had hoge koorts: Mattheüs en Markus zeggen dat Petrus’ schoonmoeder ‘met koorts op bed lag’ (Mt 8:14; Mr 1:30). Alleen Lukas vermeldt hoe ernstig haar ziekte was, blijkbaar omdat hij arts was, en zegt dat ze ‘hoge koorts’ had. (Zie Inleiding tot Lukas.)

Simons schoonmoeder: Zie aantekening bij Lu 4:38.

met koorts: Zie aantekening bij Lu 4:38.

’s Avonds: Dat wil zeggen na afloop van de sabbat, zoals blijkt uit de parallelverslagen in Mr 1:21-32 en Lu 4:31-40.

Toen het avond werd: Dat wil zeggen de avond waarmee 14 nisan begon. (Zie App. A7 en B12.)

na zonsondergang: Bij zonsondergang eindigde de sabbat (Le 23:32; Mr 1:21; zie aantekeningen bij Mt 8:16 en 26:20). Nu konden alle Joden zonder angst voor kritiek de zieken bij Jezus brengen voor genezing. (Vergelijk Mr 2:1-5; Lu 4:31-40.)

ziek of door demonen bezeten: De demonen veroorzaakten soms bepaalde lichamelijke aandoeningen bij de mensen die ze in hun macht hadden (Mt 12:22; 17:15-18). Maar de Bijbel maakt verschil tussen normale ziekten en het letsel dat werd veroorzaakt door bezetenheid. Wat de oorzaak van het lijden ook was, Jezus genas de mensen (Mt 4:24; 8:16; Mr 1:34).

De hele stad: Net als ‘heel’ en ‘alle’ in Mr 1:5 wordt ‘hele’ kennelijk ook hier als hyperbool gebruikt. Het is een levendige beschrijving van een groot aantal mensen.

ze wisten dat hij Christus was: In sommige Griekse manuscripten staat ‘ze kenden hem’, wat weergegeven kan worden met ‘ze wisten wie hij was’. Het parallelverslag in Lu 4:41 zegt: ‘Ze wisten dat hij de Christus was.’

Iedereen: Kennelijk een hyperbool die benadrukt dat een groot aantal mensen Jezus zocht.

predikte (...) in heel Galilea: Hiermee begint Jezus’ eerste predikingstocht door Galilea met de vier discipelen die hij net heeft uitgekozen: Petrus, Andreas, Jakobus en Johannes (Mr 1:16-20; zie App. A7).

een melaatse: Iemand met een ernstige huidziekte, zoals lepra. Als er melaatsheid bij iemand werd geconstateerd, werd hij buiten de samenleving gesloten totdat hij genezen was (Le 13:2, vtn., 45, 46; zie Woordenlijst).

een melaatse: Zie aantekening bij Mt 8:2 en Woordenlijst.

op zijn knieën viel: In het Midden-Oosten was knielen in de oudheid een houding om respect te tonen, vooral als een verzoek aan een meerdere werd gedaan. Markus is de enige evangelieschrijver die bij dit voorval deze specifieke woorden gebruikt.

kreeg hij medelijden: Van het Griekse werkwoord splagchnizomai, dat verwant is aan het woord voor ingewanden (splagchna). Het duidt op een gevoel dat diep binnen in het lichaam wordt ervaren, een intense emotie. Het is een van de krachtigste woorden in het Grieks voor het gevoel van medelijden.

raakte hem aan: De wet van Mozes vereiste dat melaatsen in quarantaine werden geplaatst om anderen tegen besmetting te beschermen (Le 13:45, 46; Nu 5:1-4). Maar Joodse religieuze leiders legden extra regels op. Mensen moesten bijvoorbeeld minstens vier el (ongeveer 1,8 m) bij een melaatse vandaan blijven, maar als het waaide was dat 100 el (zo’n 45 m). Zulke regels leidden ertoe dat melaatsen harteloos behandeld werden. De Joodse traditie spreekt gunstig over een rabbi die zich voor melaatsen verborg en over een andere rabbi die stenen naar ze gooide om ze op afstand te houden. In tegenstelling daarmee was Jezus zo diep geraakt door het lot van de melaatse dat hij iets deed wat andere Joden ondenkbaar vonden: hij raakte de man aan. Dat deed hij terwijl hij de melaatse ook had kunnen genezen door alleen iets te zeggen (Mt 8:5-13).

Ik wil het!: Jezus luisterde niet alleen naar het verzoek maar liet ook weten dat hij er heel graag aan wilde voldoen. Zo liet hij zien dat hij werd gemotiveerd door meer dan alleen plichtsgevoel.

had medelijden: Of ‘werd door medelijden bewogen’. (Zie aantekening bij Mt 9:36.) Enkele vertalingen hebben ‘werd kwaad’, maar in de meeste oude manuscripten, waaronder de vroegste en meest gezaghebbende, staat ‘had medelijden (compassie)’. Ook de context ondersteunt de gedachte dat Jezus gemotiveerd wordt door medelijden en niet door woede.

raakte hem aan: Zie aantekening bij Mt 8:3.

Ik wil het!: Zie aantekening bij Mt 8:3.

aan niemand vertelt: Waarschijnlijk gaf Jezus deze opdracht omdat hij niet zijn eigen naam wilde eren en niets wilde doen dat de aandacht zou afleiden van Jehovah God en het goede nieuws van het Koninkrijk. Wat hij deed was een vervulling van de profetische woorden in Jes 42:1, 2, waar staat dat Jehovah’s dienaar ‘op straat zijn stem niet zou laten horen’, dat wil zeggen niet op een sensationele manier (Mt 12:15-19). Jezus’ nederige houding vormt een verfrissend contrast met die van de huichelaars die hij veroordeelt omdat ze ‘op de hoeken van de brede straten staan te bidden om door de mensen gezien te worden’ (Mt 6:5). Blijkbaar wilde Jezus dat mensen niet door sensationele berichten over zijn wonderen maar op basis van concrete bewijzen overtuigd zouden worden dat hij de Christus was.

ga je aan de priester laten zien: Volgens de wet van Mozes moest een priester controleren of een melaatse genezen was. De genezen melaatse moest naar de tempel reizen en het offer brengen dat Mozes had voorgeschreven en dat in Le 14:2-32 wordt beschreven.

Media

Video Inleiding tot Markus
Video Inleiding tot Markus
Belangrijke gebeurtenissen in Markus
Belangrijke gebeurtenissen in Markus

De gebeurtenissen staan zo mogelijk in chronologische volgorde

Elk evangelie heeft een kaart met een andere reeks gebeurtenissen

1. Bediening van Johannes de Doper in de woestijn bij de Jordaan (Mt 3:1, 2; Mr 1:3-5; Lu 3:2, 3)

2. Doop van Jezus in de Jordaan; Jehovah noemt Jezus zijn Zoon (Mt 3:13, 16, 17; Mr 1:9-11; Lu 3:21, 22)

3. Jezus begint te prediken in Galilea (Mt 4:17; Mr 1:14, 15; Lu 4:14, 15)

4. Bij het Meer van Galilea nodigt Jezus vier discipelen uit vissers van mensen te worden (Mt 4:18-22; Mr 1:16-20)

5. Jezus onderwijst in de synagoge in Kapernaüm (Mr 1:21; Lu 4:31, 38)

6. Jezus gaat een berg op bij Kapernaüm en kiest de 12 apostelen uit (Mr 3:13-15; Lu 6:12, 13)

7. Jezus bestraft een hevige storm op het Meer van Galilea (Mt 8:23-26; Mr 4:37-39; Lu 8:22-24)

8. Een vrouw raakt Jezus’ bovenkleed aan en wordt genezen, waarschijnlijk in Kapernaüm (Mt 9:19-22; Mr 5:25-29; Lu 8:43, 44)

9. Aan de noordoostelijke kant van het Meer van Galilea voedt Jezus zo’n 5000 mannen (Mt 14:19-21; Mr 6:39-42, 44; Lu 9:14, 16, 17; Jo 6:10, 11)

10. Jezus stuurt de discipelen met de boot naar Bethsaïda (Mt 14:22; Mr 6:45)

11. In het gebied van Tyrus en Sidon geneest Jezus de dochter van een Syro-Fenicische vrouw (Mt 15:21, 22, 28; Mr 7:24-26, 29)

12. Jezus komt op weg naar het Meer van Galilea door het gebied van de Dekapolis (Mr 7:31)

13. Jezus geneest een blinde man in Bethsaïda (Mr 8:22-25)

14. Jezus onderwijst mensen in Perea (Mt 19:1-3; Mr 10:1, 2)

15. Jezus geneest blinde mannen bij Jericho (Mt 20:29, 30, 34; Mr 10:46, 47, 51, 52; Lu 18:35, 40-43)

16. Jezus reinigt de tempel (Mt 21:12, 13; Mr 11:15-17; Lu 19:45, 46)

17. Bij de geldkisten van de tempel in het voorhof van de vrouwen ziet Jezus een arme weduwe die twee muntjes geeft (Mr 12:42-44; Lu 21:1-4)

18. Onderweg van de tempel naar de Olijfberg voorspelt Jezus de verwoesting van de tempel (Mt 24:1, 2; Mr 13:1, 2; Lu 21:5, 6)

19. In Jeruzalem worden voorbereidingen getroffen voor het Pascha (Mr 14:13-16; Lu 22:10-13)

20. Jezus wordt naar het huis van hogepriester Kajafas gebracht (Mt 26:57-59; Mr 14:60-62; Lu 22:54)

21. Jezus staat opnieuw voor het Sanhedrin, deze keer in de Sanhedrinzaal (Mr 15:1; Lu 22:66-69)

De woestijn
De woestijn

De woorden die in de Bijbel met ‘woestijn’ worden vertaald (Hebr. midhbar en Grieks eremos), duiden over het algemeen op dunbevolkt, ongecultiveerd land, vaak steppegebieden met struiken en gras en zelfs weidegrond. Deze woorden kunnen ook duiden op waterloze gebieden die echt woestijnen genoemd kunnen worden. In de evangeliën wordt met ‘woestijn’ meestal de woestijn van Judea bedoeld. Hier leefde en predikte Johannes en werd Jezus door de Duivel op de proef gesteld (Mr 1:12).

Kleding en uiterlijk van Johannes de Doper
Kleding en uiterlijk van Johannes de Doper

Johannes droeg kleren van geweven kameelhaar en om zijn middel had hij een leren gordel waarin hij kleine dingen kon meenemen. De profeet Elia droeg vergelijkbare kleding (2Kon 1:8). Kleding van kameelhaar was ruw en werd vooral door arme mensen gedragen. Rijke mensen droegen vaak zachte kleding van zijde of linnen (Mt 11:7-9, vtn.). Johannes was vanaf zijn geboorte een nazireeër, dus mogelijk was zijn haar nooit geknipt. Waarschijnlijk was aan zijn kleding en uiterlijk direct te zien dat hij een eenvoudig leven leidde dat volledig was gewijd aan het doen van Gods wil.

Sprinkhanen
Sprinkhanen

In de Bijbel wordt het woord sprinkhanen gebruikt voor middelgrote tot grote kortsprietige insecten, die vaak in grote zwermen voorkomen. Volgens een onderzoek dat in Jeruzalem is uitgevoerd, bestaan woestijnsprinkhanen voor 75 procent uit eiwitten. Als ze in deze tijd als voedsel worden bereid, worden de kop, de poten, de vleugels en het achterlijf verwijderd. Het overgebleven gedeelte, het borststuk, wordt zowel rauw als gekookt gegeten. De insecten schijnen een beetje naar garnalen of krab te smaken en bevatten veel eiwitten.

Wilde honing
Wilde honing

Hier is een nest te zien dat door wilde honingbijen is gemaakt (1) en een honingraat (2). De honing die Johannes at is misschien geproduceerd door inheemse wilde honingbijen van de ondersoort Apis mellifera syriaca. Deze agressieve bijensoort gedijt goed in het hete, droge klimaat van de woestijn van Judea, maar is niet geschikt voor de bijenteelt. Toch werden in Israël al in de negende eeuw vóór Christus bijen gehouden in kleicilinders. Er zijn veel restanten van zulke korven ontdekt in het Jordaandal, midden in wat ooit een stedelijk gebied was (nu Tel Rehov genoemd). De honing van die bijenkorven kwam van een bijensoort die kennelijk was ingevoerd vanuit het gebied dat nu bekendstaat als Turkije.

Sandalen
Sandalen

In Bijbelse tijden bestonden sandalen uit een platte zool van leer, hout of ander vezelmateriaal, aan de voet vastgebonden met leren riempjes. Sandalen werden gebruikt in beeldspraak en als symbool bij bepaalde soorten transacties. Als een man bijvoorbeeld weigerde met een weduwe een zwagerhuwelijk te sluiten, dan moest zij volgens de wet zijn sandaal uittrekken en kreeg zijn familie de schandelijke naam ‘Het huis van degene bij wie de sandaal werd uitgetrokken’ (De 25:9, 10). De overdracht van eigendommen of het recht op terugkoop werd gesymboliseerd door het overhandigen van een sandaal (Ru 4:7). Iemands sandaalriemen losmaken of zijn sandalen dragen werd als een minderwaardige taak gezien en werd vaak door slaven gedaan. Johannes de Doper had het over dit gebruik om aan te geven dat hij inferieur was aan de Christus.

Jordaan
Jordaan

Johannes doopte Jezus in de rivier de Jordaan. De precieze locatie van de doop is niet bekend.

Uitzicht over de Jizreëlvallei
Uitzicht over de Jizreëlvallei

Op de foto zie je het uitzicht naar het zuiden vanaf een steile rots bij Nazareth. Hier zie je de vruchtbare Jizreëlvallei, die zich naar het oosten en westen uitstrekt. Deze vallei speelt in meerdere Bijbelverslagen een belangrijke rol (Joz 17:16; Re 6:33; Ho 1:5). Links op de foto zie je in de verte de heuvel van Moré. Op de helling van die heuvel ligt de stad Naïn, waar Jezus de zoon van een weduwe opwekte uit de dood (Re 7:1; Lu 7:11-15). In het midden van de horizon is de berg Gilboa te zien (1Sa 31:1, 8). Jezus groeide op in het nabijgelegen Nazareth en is misschien wel op deze plek geweest, die uitziet op een aantal belangrijke locaties in de geschiedenis van Israël (Lu 2:39, 40).

Woestijn van Judea, ten westen van de Jordaan
Woestijn van Judea, ten westen van de Jordaan

In deze dorre streek begon Johannes de Doper zijn bediening en werd Jezus door de Duivel op de proef gesteld.

Wilde dieren in de woestijn
Wilde dieren in de woestijn

Enkele van de wilde dieren in de woestijn waar Jezus 40 dagen en nachten doorbracht, waren de leeuw (1), de luipaard (2) en de gestreepte hyena (3). Al honderden jaren zijn er geen leeuwen meer in dit gebied aangetroffen, maar er zijn nog steeds luipaarden en hyena’s, hoewel die de laatste jaren nog maar zelden gezien worden.

Een net uitgooien
Een net uitgooien

Vissers op het Meer van Galilea gebruikten twee soorten werpnetten: een net met fijne mazen om kleine vissen te vangen en een net met grote mazen voor grotere vissen. Anders dan een sleepnet, waarvoor vaak een hele groep mannen met minstens één boot nodig was, kon een werpnet door één persoon worden gebruikt vanuit een boot of staand op de oever. Een werpnet kan 6 m in doorsnee of groter zijn geweest en was aan de uiteinden verzwaard met stenen of loden gewichten. Als het net goed werd uitgegooid, kwam het volledig uitgespreid op het water terecht. De verzwaarde rand zonk als eerste en de vissen werden ingesloten terwijl het net naar de bodem zonk. De visser kon dan het water in duiken om de vissen uit het net te halen of hij kon het net voorzichtig naar de kant trekken. Er was veel vaardigheid en inspanning nodig om het net effectief te gebruiken.

Vissoorten in het Meer van Galilea
Vissoorten in het Meer van Galilea

De Bijbel spreekt vaak over vis, visserij en vissers in combinatie met het Meer van Galilea. In dat meer leven zo’n 18 vissoorten. Op maar tien daarvan wordt gevist. Deze tien zijn te verdelen in drie groepen die belangrijk zijn voor de handel. De eerste groep wordt gevormd door drie soorten barbeel (afgebeeld is de Barbus longiceps) (1). De barbelen hebben baarddraden in hun mondhoek. Hun Semitische naam is dan ook biny, wat ‘haar’ betekent. Deze vissen leven van slakken en andere weekdieren en van kleine vissen. Eén van de barbeelsoorten kan wel 75 cm lang worden en meer dan 7 kg wegen. De tweede groep wordt musht genoemd (afgebeeld is de Galileabaars, Tilapia galilea) (2), wat in het Arabisch ‘kam’ betekent, omdat de vijf soorten een rugvin hebben die op een kam lijkt. Eén van de soorten kan zo’n 45 cm lang worden en wel 2 kg wegen. De derde groep is de Kinnereth-sardine (afgebeeld is de Acanthobrama terraesanctae) (3), die op een kleine haring lijkt. Deze vis wordt al van oudsher door pekelen geconserveerd.

Synagoge in Kapernaüm
Synagoge in Kapernaüm

De witte kalkstenen muren op deze foto maken deel uit van een synagoge die ergens tussen eind tweede eeuw en begin vijfde eeuw gebouwd is. Delen van de zwarte basaltmuur onder het kalksteen zijn volgens sommigen restanten van een synagoge uit de eerste eeuw. Als dat zo is, is het misschien een van de locaties waar Jezus heeft onderwezen en waar hij de door demonen bezeten man heeft genezen die in Mr 1:23-27 en Lu 4:33-36 wordt vermeld.