Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Hij leerde van zijn fouten

Hij leerde van zijn fouten

Volg hun geloof na

Hij leerde van zijn fouten

JONA wilde dat hij zich kon afsluiten voor de verschrikkelijke geluiden. Het was niet de felle wind die door de tuigage van het schip floot. Het waren niet de huizenhoge golven die met een donderend geluid tegen de wanden van het schip beukten, zodat het kraakte in zijn voegen. Nee, veel erger vond hij het geschreeuw van die zeelieden, de kapitein en zijn bemanning, die uit alle macht probeerden het schip drijvende te houden. Jona was ervan overtuigd dat die mannen zouden omkomen, en dat allemaal door zijn schuld!

Hoe was hij in die benarde situatie terechtgekomen? Hij had een ernstige fout begaan tegenover zijn God, Jehovah. Wat had hij dan gedaan? Was het niet meer goed te maken? Het antwoord op die vragen kan ons veel leren. Jona’s verhaal helpt ons bijvoorbeeld te zien hoe zelfs mensen met een oprecht geloof fouten kunnen begaan, en hoe ze die weer recht kunnen zetten.

Een profeet uit Galilea

Als mensen aan de persoon Jona denken, schijnen ze zich vaak te richten op negatieve punten, zoals zijn ongehoorzame houding, of zelfs zijn ongevoeligheid. Maar er valt veel meer over hem te zeggen. Vergeet niet dat Jona werd uitgekozen om een profeet van Jehovah God te zijn. Jehovah zou hem niet voor zo’n zware verantwoordelijkheid gekozen hebben als hij ontrouw of onrechtvaardig was geweest.

In 2 Koningen 14:25 komen we iets over Jona’s achtergrond te weten. Hij kwam uit Gath-Hefer, zo’n vier kilometer van Nazareth, de plaats waar ongeveer acht eeuwen later Jezus Christus zou opgroeien. * Hij diende als profeet tijdens de regering van koning Jerobeam II van het tienstammenrijk Israël. De tijd van Elia lag ver in het verleden; zijn opvolger, Elisa, was tijdens de regering van Jerobeams vader gestorven. Jehovah had die mannen gebruikt om de Baälaanbidding uit te roeien, maar Israël ging willens en wetens opnieuw het verkeerde pad op. Het land stond nu onder invloed van een koning die „bleef doen wat kwaad was in Jehovah’s ogen” (2 Koningen 14:24). Jona zal dus geen makkelijke of prettige taak hebben gehad. Toch vervulde hij die getrouw.

Maar op een dag nam Jona’s leven een drastische wending. Hij kreeg een toewijzing van Jehovah die hij buitengewoon moeilijk vond. Wat vroeg Jehovah van hem?

„Sta op, ga naar Ninevé”

Jehovah zei tegen Jona: „Sta op, ga naar Ninevé, de grote stad, en kondig tegen haar af dat hun slechtheid voor mijn aangezicht is opgestegen” (Jona 1:2). Het is niet moeilijk te begrijpen waarom deze toewijzing angstaanjagend geleken kan hebben. Ninevé lag zo’n achthonderd kilometer oostwaarts, een reis over land die te voet waarschijnlijk ongeveer een maand zou duren. Maar de ontberingen van die tocht waren misschien nog wel het makkelijkste onderdeel van de taak. In Ninevé moest Jona Jehovah’s oordeelsboodschap bekendmaken aan de Assyriërs, die berucht waren om hun gewelddadigheid, hun barbaarsheid zelfs. Als Jona van Gods volk al niet veel respons kreeg, wat kon hij dan van die heidenen verwachten? Hoe zou het een eenzame dienstknecht van Jehovah vergaan in het grote Ninevé, dat later „de stad van bloedvergieten” genoemd zou worden? — Nahum 3:1, 7.

Zulke gedachten kunnen heel goed bij Jona opgekomen zijn. We weten het niet. Maar we weten wel dat hij ervandoor ging. Jehovah had hem gezegd naar het oosten te gaan; Jona ging naar het westen, zo ver als hij kon. Hij daalde af naar de kust, naar een havenstad met de naam Joppe, waar hij een schip vond dat naar Tarsis ging. Sommige geleerden zeggen dat Tarsis in Spanje lag. Als dat zo was, dan zette Jona koers naar een plek die ongeveer 3500 kilometer van Ninevé vandaan lag. Zo’n reis naar het andere eind van de Grote Zee, zoals de Middellandse Zee in die tijd werd genoemd, kon wel een jaar duren! Zo vastbesloten was Jona om te ontkomen aan de opdracht die Jehovah hem had gegeven!

Wil dat zeggen dat we Jona als een lafaard kunnen afdoen? We moeten er niet te snel bij zijn hem te veroordelen. Zoals we zullen zien, was hij iemand die een buitengewone moed kon tonen. Maar net als wij allemaal was Jona een onvolmaakt mens die met heel veel gebreken worstelde (Psalm 51:5). Wie van ons is nooit bang geweest?

Af en toe lijkt het misschien alsof God iets van ons vraagt dat we moeilijk of zelfs onmogelijk vinden. Het kan ons zelfs angstaanjagend toeschijnen het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken, zoals van christenen wordt verwacht (Mattheüs 24:14). We vergeten maar al te makkelijk de belangrijke waarheid die Jezus onder woorden bracht: „Bij God zijn alle dingen mogelijk” (Markus 10:27). Als we die waarheid af en toe uit het oog verliezen, kunnen we misschien ook Jona’s probleem begrijpen. Maar wat waren de gevolgen van Jona’s vlucht?

Jehovah corrigeert zijn eigenzinnige profeet

We kunnen ons voorstellen hoe Jona zich op dat schip, waarschijnlijk een Fenicisch vrachtschip, installeerde. Hij keek toe terwijl de kapitein en zijn bemanning druk in de weer waren om het schip in beweging te krijgen en de haven uit te varen. Terwijl de kustlijn langzaam uit het zicht verdween, hoopte Jona misschien dat hij ontsnapt was aan het gevaar waar hij zo bang voor was. Maar plotseling begonnen de weersomstandigheden te veranderen.

Krachtige winden zweepten de zee op tot een angstaanjagende razernij, met golven die zelfs boven hedendaagse vaartuigen zouden oprijzen. Hoe lang zou het duren voordat deze houten boot verschrikkelijk klein en fragiel zou lijken, verloren in een watermassa van torenhoge golven en diepe dalen? Wist Jona op dat moment wat hij later schreef, namelijk dat ’Jehovah zelf een hevige wind op de zee slingerde’? Dat is moeilijk te zeggen. Maar hij zag wel dat de zeelieden tot hun goden gingen roepen, en hij wist dat er uit die hoek geen hulp zou komen. Zijn verslag zegt: „Wat het schip betreft, het dreigde schipbreuk te lijden” (Jona 1:4; Leviticus 19:4). En hoe kon Jona tot de God bidden voor wie hij op de vlucht was?

Jona voelde zich machteloos; hij ging benedendeks en vond een plek om zich neer te leggen. Daar viel hij in een diepe slaap. * De kapitein vond Jona, maakte hem wakker en spoorde hem aan om net als alle anderen tot zijn god te bidden. De zeelieden waren ervan overtuigd dat dit een bovennatuurlijke storm was, en daarom wierpen ze het lot om te zien wie van de mensen aan boord de oorzaak van de ellende was. Ongetwijfeld zonk Jona’s hart hem in de schoenen toen de een na de ander door het lot afgewezen werd. Al gauw werd de zaak duidelijk. Jehovah had het met de storm op maar één man gemunt, en hij zorgde er ook voor dat het lot op die ene man viel: Jona! — Jona 1:5-7.

Jona vertelde de zeelieden alles. Hij was een dienstknecht van de almachtige God, Jehovah. Dat was de God voor wie hij op de vlucht was en tegen wie hij had gezondigd, zodat ze allemaal in deze verschrikkelijke situatie terecht waren gekomen. De mannen waren ontzet; Jona zag de angst in hun ogen. Ze vroegen wat ze met hem moesten doen om het schip en hun leven te redden. Wat zou Jona zeggen? Hij heeft misschien gehuiverd bij de gedachte in die koude, woeste zee te verdrinken. Maar hoe kon hij al die mannen zo’n dood aandoen als hij wist dat hij hen kon redden? Dus zei hij: „Neemt mij op en werpt mij in zee, en de zee zal voor u tot rust komen; want ik weet dat wegens míȷ́ deze zware storm over u gekomen is” (Jona 1:12).

Dat zijn beslist geen woorden van een lafaard, vindt u wel? Het moet Jehovah’s hart verwarmd hebben dat Jona op dit moeilijke moment moed en opofferingsgezindheid toonde. Hier zien we hoe groot Jona’s geloof was. Wij kunnen dat geloof navolgen door het welzijn van anderen voorrang te geven boven ons eigen welzijn (Johannes 13:34, 35). Als we iemand zien die het moeilijk heeft, hetzij lichamelijk, emotioneel of geestelijk, doen we dan alles wat we kunnen om hulp te bieden? Daar zal Jehovah zeker mee ingenomen zijn!

Misschien waren ook de zeelieden geroerd, want aanvankelijk weigerden ze op Jona’s verzoek in te gaan! Ze deden alles wat ze konden om ondanks de storm vooruit te komen, maar het had geen zin. De storm werd alleen maar heviger. Ten slotte zagen ze in dat ze geen andere keus hadden. Ze riepen tot Jona’s God, Jehovah, om hun barmhartig te zijn, en toen tilden ze Jona op en wierpen hem over de reling in zee (Jona 1:13-15).

Jehovah is barmhartig en bevrijdt Jona

Jona kwam in de woeste golven terecht. Misschien worstelde en spartelde hij nog wat, terwijl hij in een waas van schuim en stuivend water de afstand tussen hem en het schip snel groter zag worden. Maar de machtige golven sloegen over hem heen en sleurden hem naar beneden. Hij zonk dieper en dieper, en hij dacht dat alle hoop verloren was.

Later beschreef Jona hoe hij zich op dat moment voelde. Er schoten hem allerlei beelden door het hoofd. Hij bedacht droevig dat hij de mooie tempel van Jehovah in Jeruzalem nooit meer zou zien. Hij had het gevoel dat hij in het diepst van de zee neerdaalde, tot de grondvesten van de bergen, waar hij vast kwam te zitten in het zeewier. Dit, zo leek het, zou zijn kuil worden, zijn graf (Jona 2:2-6).

Maar wacht! Vlak bij hem bewoog er iets — een reusachtige, donkere gedaante, een levend wezen. Het kwam dreigend dichterbij en viel hem aan. Een enorme bek opende zich, sloot zich over hem heen en slokte hem op!

Nu is het afgelopen, dacht Jona. Maar tot zijn verbazing merkte hij dat hij nog leefde! Hij was niet vermorzeld, niet opgegeten, zelfs niet gestikt. Nee, hij ademde nog steeds, ook al bevond hij zich in wat eigenlijk zijn graf moest zijn. Langzaam werd Jona met ontzag vervuld. Er was geen twijfel mogelijk: zijn God, Jehovah, had ’een grote vis * beschikt om Jona op te slokken’ (Jona 1:17).

Er gingen minuten voorbij, die zich aaneenregen tot uren. Daar, in de diepste duisternis die hij ooit gekend had, zette Jona zijn gedachten op een rij en bad hij tot Jehovah God. Uit zijn gebed, dat in zijn geheel staat opgetekend in Jona hoofdstuk 2, valt veel op te maken. Het laat zien dat Jona een uitgebreide kennis van de Schriften had, want er zijn veel psalmgedeelten in te herkennen. Er blijkt ook een hartverwarmende eigenschap uit: dankbaarheid. Jona besloot met de woorden: „Wat mij betreft, met de stem van dankzegging wil ik u slachtoffers brengen. Wat ik plechtig beloofd heb, wil ik betalen. Redding behoort Jehovah toe” (Jona 2:9).

Jona leerde dat Jehovah iedereen, overal, altijd kan redden. Zelfs daar, „in de inwendige delen van de vis”, vond Jehovah zijn gekwelde dienstknecht en redde hem (Jona 1:17). Alleen Jehovah kan een mens drie dagen en drie nachten in de buik van een grote vis springlevend houden. Het is goed om ook in deze tijd te bedenken dat Jehovah „de God [is] in wiens hand uw adem is” (Daniël 5:23). We hebben elke ademtocht, ja ons hele bestaan, aan hem te danken. Zijn we daar dankbaar voor? Zijn we Jehovah dan ook niet onze gehoorzaamheid verschuldigd?

En Jona? Heeft hij geleerd Jehovah zijn dankbaarheid te tonen door gehoorzaamheid? Jazeker. Na drie dagen en drie nachten bracht de vis Jona helemaal naar de kust en ’braakte hem uit op het droge land’ (Jona 2:10). Stel je voor, na dat alles hoefde hij niet eens naar de kust te zwemmen! Natuurlijk moest hij wel vanaf dat strand, waar het ook was, zijn weg zien te vinden. Het duurde echter niet lang of zijn dankbaarheid werd op de proef gesteld. Jona 3:1, 2 zegt: „Het woord van Jehovah kwam nu voor de tweede maal tot Jona en luidde: ’Sta op, ga naar Ninevé, de grote stad, en doe haar de afkondiging toekomen die ik tot u spreek.’” Wat zou hij doen?

Hij aarzelde niet. We lezen: „Toen stond Jona op en ging naar Ninevé, overeenkomstig het woord van Jehovah” (Jona 3:3). Hij gehoorzaamde dus. Hij had duidelijk van zijn fouten geleerd. Ook hierin moeten we Jona’s geloof navolgen. We zondigen allemaal; we maken allemaal fouten (Romeinen 3:23). Maar geven we het op, of leren we van onze fouten en gaan we God gehoorzaam dienen?

Heeft Jehovah Jona beloond voor zijn gehoorzaamheid? Jazeker. Om te beginnen schijnt Jona uiteindelijk te weten gekomen te zijn dat de zeelieden de reis hadden overleefd. Onmiddellijk nadat Jona zich had opgeofferd, ging de storm liggen. De zeelieden werden „door grote vrees voor Jehovah bevangen” en brachten een offer aan Jehovah in plaats van aan hun valse goden (Jona 1:15, 16).

Veel later volgde er een nog grotere beloning. Jezus gebruikte de periode dat Jona zich in de grote vis bevond, als een profetisch beeld van de periode dat hijzelf in het graf (Sjeool) was (Mattheüs 12:38-40). Wat zal Jona het geweldig vinden over die zegen te horen als hij op aarde tot leven wordt opgewekt! (Johannes 5:28, 29) Jehovah wil ook u zegenen. Zult u net als Jona van uw fouten leren en een gehoorzame, onzelfzuchtige instelling hebben?

[Voetnoten]

^ ¶7 Dat Jona uit een Galilese stad kwam, is opmerkelijk omdat de farizeeën zich aanmatigden over Jezus te zeggen: „Onderzoek en zie dat uit Galilea geen enkele profeet wordt verwekt” (Johannes 7:52). Veel vertalers en onderzoekers veronderstellen dat de farizeeën met alle stelligheid meenden te kunnen zeggen dat er uit het eenvoudige Galilea nooit een profeet was voortgekomen of zou voortkomen. Als dat zo is, dan negeerden die mannen de geschiedenis en de profetieën (Jesaja 9:1, 2).

^ ¶17 De Septuaginta beklemtoont hoe diep Jona’s slaap was door eraan toe te voegen dat hij snurkte. Maar voordat we Jona’s slaap als een teken van onverschilligheid uitleggen, is het goed te bedenken dat mensen in een diepe neerslachtigheid soms overmeesterd worden door de drang om te slapen. Tijdens Jezus’ moeilijke uren in de hof van Gethsemané vond hij Petrus, Jakobus en Johannes „sluimerend van droefheid” (Lukas 22:45).

^ ¶25 Toen deze passage in het Grieks werd vertaald, werd het Hebreeuwse woord voor „vis” weergegeven met een woord dat „zeemonster” of „reusachtige vis” betekent. Hoewel we niet precies kunnen vaststellen om wat voor zeedier het ging, zijn er in de Middellandse Zee haaien waargenomen die groot genoeg zijn om een mens in zijn geheel in te slikken. Elders zijn er veel grotere haaien; de walvishaai kan wel vijftien meter lang worden, en mogelijk nog langer!

[Kader/Illustratie op blz. 29]

Jona kan de toets der kritiek doorstaan

▪ Zijn de dingen die in het Bijbelboek Jona staan, echt gebeurd? Sinds aloude tijden heeft het boek aan kritiek blootgestaan. In het meer recente tijdperk van de hogere Bijbelkritiek is het boek vaak van tafel geveegd als een fabel, een legende, een mythe of een verzinsel. Een negentiende-eeuwse schrijver vertelde hoe een predikant het verslag van Jona en de grote vis als een vreemd soort allegorie uitlegde: Jona logeerde in een herberg in Joppe met de naam ’In de walvis’. Toen hij niet genoeg geld had om de rekening te betalen, zette de eigenaar hem eruit. Zo werd Jona door een walvis ’opgenomen’ en later ’uitgebraakt’! Het lijkt wel of Bijbelcritici nog vastbeslotener zijn om Jona te verslinden dan die grote vis!

Waarom roept dit boek zo veel scepticisme op? Er staan wonderen in. En de meeste critici schijnen wonderen te benaderen met het starre, vooropgezette idee dat wonderen onmogelijk zijn. Maar is zo’n benadering wel redelijk? Vraag u het volgende eens af: geloof ik de eerste zin van de Bijbel? Die luidt: „In het begin schiep God de hemel en de aarde” (Genesis 1:1). Vele miljoenen redelijke mensen over de hele wereld zijn zo verstandig die eenvoudige waarheid te aanvaarden. Maar in zekere zin omvatten die woorden op zich al veel meer dan elk wonder dat later in de Bijbel beschreven wordt.

Sta hier eens bij stil: Welke elementen in het boek Jona zouden onmogelijk zijn voor degene die de onmetelijke sterrenhemel en alle ingewikkelde wonderen van het leven hier op aarde heeft geschapen? Het veroorzaken van een storm? Een man laten opslokken door een grote vis? Of de man door diezelfde vis weer laten uitbraken? Voor iemand met onbeperkte macht zijn zulke dingen helemaal niet moeilijk (Jesaja 40:26).

Zelfs zonder tussenkomst van God gebeuren er soms verbazingwekkende dingen. In 1758 bijvoorbeeld schijnt een zeeman op de Middellandse Zee van zijn schip gevallen en door een haai opgeslokt te zijn. Er werd een kanon op de haai afgevuurd. De vis werd geraakt en braakte de zeeman uit, die levend aan boord werd gehesen en nauwelijks gewond was. Als het waar is, vinden we het misschien een opmerkelijk verhaal, verbazingwekkend zelfs, maar geen wonder. Zou God niet zijn macht kunnen gebruiken om veel meer te doen?

Sceptici houden ook vol dat niemand drie dagen in een vis kan blijven zonder te stikken. Maar mensen zijn slim genoeg gebleken om tanks met perslucht te vullen en ze te gebruiken om lange tijd onder water te kunnen ademen. Zou God zijn oneindig grotere macht en wijsheid niet kunnen gebruiken om voor lucht te zorgen en Jona drie dagen in leven te houden? Een van Jehovah’s engelen zei eens tegen Maria, de moeder van Jezus: „Bij God zal geen verklaring een onmogelijkheid zijn” (Lukas 1:37).

Wat is er verder nog wat het boek Jona als nauwkeurige geschiedenis kenmerkt? Jona’s beschrijving van het schip en zijn bemanning is gedetailleerd en realistisch. In Jona 1:5 lezen we dat de zeelieden voorwerpen uit het schip slingeren om het lichter te maken. Geschiedschrijvers uit de oudheid en zelfs de rabbijnse wet maken duidelijk dat dit wel vaker werd gedaan bij slecht weer. Ook Jona’s latere beschrijving van Ninevé komt overeen met historisch en archeologisch bewijsmateriaal. Maar het allerbelangrijkste is dat Jezus Christus over Jona’s drie dagen durende verblijf in de grote vis zei dat het profetisch was voor de periode dat hijzelf zich in het graf zou bevinden (Mattheüs 12:38-40). Het getuigenis van Jezus bevestigt dat Jona’s verhaal waar is.

„Bij God zal geen verklaring een onmogelijkheid zijn.” — LUKAS 1:37

[Illustratie op blz. 26]

Op Jona’s aandringen tilden de zeelieden hem op en wierpen hem in zee