Volgens Markus 10:1-52
Voetnoten
Aantekeningen
het grensgebied van Judea aan de overkant van de Jordaan: Blijkbaar wordt hiermee Perea bedoeld, een gebied ten O van de Jordaan, en vooral het gedeelte van Perea dat aan Judea grensde. Jezus verliet Galilea nu en kwam daar pas na zijn opstanding terug. (Zie App. A7, kaart 5.)
het grensgebied van Judea aan de overkant van de Jordaan: Blijkbaar wordt hiermee Perea bedoeld, een gebied ten O van de Jordaan, en vooral het gedeelte van Perea dat aan Judea grensde. (Zie aantekening bij Mt 19:1 en App. A7, kaart 5.)
echtscheidingsakte: Of ‘certificaat van wegzending’. Door van een man die wilde scheiden te verlangen dat hij een officieel document opstelde en waarschijnlijk ook dat hij de oudsten raadpleegde, gaf de wet hem de tijd om zo’n ernstige beslissing te heroverwegen. De wet was blijkbaar bedoeld om te voorkomen dat huwelijken te snel werden verbroken en om vrouwen een mate van wettelijke bescherming te bieden (De 24:1). Maar in Jezus’ tijd hadden religieuze leiders het heel makkelijk gemaakt om te scheiden. De eerste-eeuwse geschiedschrijver Josephus, zelf een gescheiden farizeeër, stelde dat echtscheiding ‘om welke reden dan ook — en dat kunnen er vele zijn bij de mensen —’ geoorloofd was. (Zie aantekening bij Mt 5:31.)
echtscheidingsakte: Zie aantekening bij Mt 19:7.
het begin van de schepping: Dit duidt blijkbaar op de schepping van de mens. Jezus beschrijft hier hoe de Schepper het huwelijk instelde tussen een man en een vrouw en zo de kern vormde van de menselijke samenleving.
Hij: Sommige oude manuscripten maken het onderwerp expliciet en zeggen ‘God’.
één vlees: Deze uitdrukking is een letterlijke weergave in het Grieks van de Hebreeuwse term in Ge 2:24 en kan ook vertaald worden met ‘één lichaam’ of ‘één persoon’. Het beschrijft de hechtste band die tussen twee mensen mogelijk is. Het duidt niet alleen op seksuele gemeenschap maar op de relatie als geheel, waardoor twee individuen trouwe en onafscheidelijke vrienden worden. Zo’n eenheid kan niet verbroken worden zonder dat de partners schade oplopen.
één vlees: Zie aantekening bij Mt 19:5.
seksuele immoraliteit: Het Griekse porneia is een algemene term voor elke vorm van seksuele gemeenschap die volgens de Bijbel ongeoorloofd is. Het omvat overspel, prostitutie, seks tussen ongetrouwde personen, homoseksualiteit en bestialiteit. (Zie Woordenlijst.)
zich van zijn vrouw laat scheiden: Of ‘zijn vrouw wegstuurt’. Jezus’ woorden in Markus moeten begrepen worden in het licht van zijn volledige uitspraak in Mt 19:9, waar ook de woorden ‘behalve op grond van seksuele immoraliteit’ worden vermeld. (Zie aantekening bij Mt 5:32.) Wat Markus schreef toen hij Jezus’ woorden over echtscheiding aanhaalde, is van toepassing als er voor de scheiding een andere grond is dan ‘seksuele immoraliteit’ (Grieks: porneia) door de ontrouwe huwelijkspartner.
pleegt overspel tegenover haar: Jezus verwerpt hiermee de gangbare rabbijnse opvatting dat mannen ‘om wat voor reden maar ook’ van hun vrouw mochten scheiden (Mt 19:3, 9). Het idee dat een man overspel pleegt tegenover zijn vrouw was bij de meeste Joden onbekend. Hun rabbi’s leerden hun dat een man nooit ontrouw kon zijn aan zijn vrouw — alleen een vrouw kon ontrouw zijn. Jezus geeft vrouwen waardigheid en verhoogt hun positie door de man dezelfde morele verplichting op te leggen als de vrouw.
als een vrouw die zich van haar man heeft laten scheiden: Met die woorden erkent Jezus het recht van een vrouw om zich van haar ontrouwe man te laten scheiden, iets dat blijkbaar niet aanvaardbaar was voor de Joden in zijn tijd. Maar volgens Jezus zou onder het christelijke stelsel dezelfde norm gelden voor mannen en vrouwen.
kinderen: Dit kunnen kinderen van verschillende leeftijden zijn geweest. Het Griekse woord dat hier met ‘kinderen’ is vertaald, wordt namelijk gebruikt voor pasgeborenen en zuigelingen (Mt 2:8; Lu 1:59) maar ook voor Jaïrus’ dochter van 12 (Mr 5:39-42). In het parallelverslag in Lu 18:15, waar Jezus’ interactie met deze groep kinderen wordt beschreven, gebruikt Lukas echter een ander Grieks woord, dat alleen op kleine kinderen of baby’s slaat (Lu 1:41; 2:12).
als een kind: Duidt op de wenselijke eigenschappen van kleine kinderen, bijvoorbeeld dat ze nederig zijn, leergierig, goed van vertrouwen en ontvankelijk (Mt 18:5).
sloeg zijn armen om de kinderen heen: Dit detail wordt alleen in Markus’ verslag vermeld. Het Griekse woord voor ‘de armen om heen slaan’ komt alleen hier en in Mr 9:36 voor en kan ook vertaald worden met ‘in de armen nemen’ of ‘omarmen’. Jezus overtrof de verwachtingen van de mensen die deze kinderen bij hem brachten zodat hij ze alleen zou ‘aanraken’ (Mr 10:13). Als oudste in een gezin met minstens zeven kinderen begreep Jezus wat kinderen nodig hebben (Mt 13:55, 56). Hij zegende ze zelfs. Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt, is een versterkte vorm van ‘zegenen’ en kan betekenen dat hij ze teder en hartelijk zegende.
Goede Meester: Kennelijk gebruikte de man ‘Goede Meester’ als een vleiende aanspreektitel, aangezien de religieuze leiders er gewoonlijk op stonden zo te worden geëerd. Hoewel Jezus er geen bezwaar tegen had te worden geïdentificeerd als ‘Meester’ en ‘Heer’ (Jo 13:13), gaf hij alle eer aan zijn Vader.
Niemand is goed, behalve één, God: Jezus erkent Jehovah hier als de hoogste norm voor wat goed is, degene die het soevereine recht heeft om te bepalen wat goed en wat slecht is. Adam en Eva wilden zich dat recht toe-eigenen door opstandig van de boom van de kennis van goed en kwaad te eten (Ge 2:17; 3:4-6). In tegenstelling tot hen laat Jezus het vaststellen van normen nederig aan zijn Vader over. God heeft door middel van de geboden in zijn Woord laten weten en beschreven wat goed is (Mr 10:19).
voelde liefde voor hem: Markus is de enige die vermeldt wat Jezus voelde voor de rijke, jonge bestuurder (Mt 19:16-26; Lu 18:18-30). Deze beschrijving van Jezus’ gevoelens was mogelijk afkomstig van Petrus, zelf een man met diepe gevoelens. (Zie Inleiding tot Markus.)
voor een kameel makkelijker om door het oog van een naald te gaan: Jezus gebruikt een hyperbool om een punt te illustreren. Zoals een kameel niet door het oog van een naainaald past, zo is het voor een rijke man onmogelijk het Koninkrijk van God binnen te gaan als hij zijn rijkdom vóór zijn band met Jehovah blijft stellen. Jezus bedoelde niet dat geen enkele rijke het Koninkrijk zou erven, want hij zei verder: ‘Bij God is alles mogelijk’ (Mr 10:27).
tegen hem: In sommige manuscripten staat ‘tegen elkaar’.
het toekomstige tijdperk: Of ‘komende samenstel van dingen’. Het Griekse woord aion kan slaan op de bestaande toestand of de kenmerken die een bepaald tijdperk onderscheiden. Jezus heeft het hier over het toekomstige tijdperk onder het bestuur van Gods Koninkrijk, waarin eeuwig leven wordt beloofd (Lu 18:29, 30; zie Woordenlijst ‘Samenstel van dingen’).
het grensgebied van Judea aan de overkant van de Jordaan: Blijkbaar wordt hiermee Perea bedoeld, een gebied ten O van de Jordaan, en vooral het gedeelte van Perea dat aan Judea grensde. (Zie aantekening bij Mt 19:1 en App. A7, kaart 5.)
onderweg waren naar Jeruzalem: Of ‘opgingen naar Jeruzalem’. De stad lag zo’n 750 m boven zeeniveau, dus in de oorspronkelijk tekst van de Bijbel wordt vaak gezegd dat aanbidders ‘opgingen naar Jeruzalem’ (Lu 2:22; Jo 2:13; Han 11:2). Jezus en zijn discipelen klommen omhoog vanuit het Jordaandal (zie aantekening bij Mr 10:1), waarvan het diepste punt zo’n 400 m beneden zeeniveau ligt. Ze moesten ruim 1000 m stijgen om Jeruzalem te bereiken.
bespugen: Iemand bespugen of in het gezicht spugen was een uiting van diepe verachting, vijandschap of verontwaardiging en was vernederend voor het slachtoffer (Nu 12:14; De 25:9). Jezus zei hier dat hij op zo’n manier behandeld zou worden, waarmee een profetie over de Messias in vervulling zou gaan: ‘Mijn gezicht hield ik niet verborgen voor vernederingen en speeksel’ (Jes 50:6). Hij werd bespuugd toen hij voor het Sanhedrin verscheen (Mr 14:65), en ook nog door de Romeinse soldaten nadat hij door Pilatus was verhoord (Mr 15:19).
Jakobus (...) en zijn broer Johannes: Jakobus wordt altijd samen met zijn broer Johannes genoemd, en meestal wordt hij als eerste genoemd. Dat kan erop wijzen dat hij de oudste van de twee was (Mt 4:21; 10:2; 17:1; Mr 1:29; 3:17; 5:37; 9:2; 10:35, 41; 13:3; 14:33; Lu 5:10; 6:14; 8:51; 9:28, 54; Han 1:13).
Zebedeüs: Mogelijk was hij getrouwd met Salomé, de zus van Jezus’ moeder Maria. Dan zou hij een aangetrouwde oom van Jezus zijn en zouden Johannes en Jakobus neven van Jezus zijn. (Zie aantekening bij Mr 15:40.)
moeder van de zonen van Zebedeüs: Dat wil zeggen de moeder van de apostelen Jakobus en Johannes. Volgens het verslag van Markus zijn het Jakobus en Johannes die Jezus benaderen (Mr 10:35). Het is duidelijk dat het verzoek van hen komt, maar ze doen hun verzoek via hun moeder Salomé, die misschien een tante van Jezus was (Mt 27:55, 56; Mr 15:40, 41; Jo 19:25).
zonen: In enkele manuscripten staat ‘twee zonen’, maar ook de korte weergave wordt goed ondersteund door de manuscripten.
Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, kwamen naar hem toe: Volgens het verslag van Mattheüs is het de moeder van Jakobus en Johannes die Jezus met dit verzoek benadert, maar het verzoek komt kennelijk van haar twee zonen. Die conclusie wordt ondersteund door Mattheüs’ verslag over de reactie van de tien andere discipelen, die verontwaardigd werden ‘op de twee broers’ en niet op de moeder (Mt 20:20-24; zie aantekeningen bij Mt 4:21 en 20:20).
aan zijn rechterhand (...) aan zijn linkerhand: In sommige contexten duiden beide posities op eer en gezag (Mt 20:21, 23), maar de plaats met de grootste eer is altijd aan de rechterhand (Ps 110:1; Han 7:55, 56; Ro 8:34). Hier en in Mt 25:34, 41 bestaat echter een duidelijk contrast tussen de begunstigde plaats aan de rechterhand van de Koning en de niet-begunstigde plaats aan zijn linkerhand. (Vergelijk Pr 10:2, vtnn.)
de een aan je rechter- en de ander aan je linkerhand: Hier duiden beide posities op eer en gezag, maar de plaats met de grootste eer is altijd aan de rechterhand (Ps 110:1; Han 7:55, 56; Ro 8:34; zie aantekening bij Mt 25:33).
de beker drinken: In de Bijbel wordt ‘beker’ vaak figuurlijk gebruikt voor Gods wil, ‘het toegemeten deel’, voor een persoon (Ps 11:6; 16:5; 23:5). ‘De beker drinken’ betekent hier zich aan Gods wil onderwerpen. In dit geval hield de ‘beker’ niet alleen in dat Jezus zou lijden en sterven omdat hij vals werd beschuldigd van godslastering, maar ook dat hij tot onsterfelijk leven in de hemel zou worden gewekt.
de beker drinken: In de Bijbel wordt ‘beker’ vaak figuurlijk gebruikt voor Gods wil, ‘het toegemeten deel’, voor een persoon (Ps 11:6; 16:5; 23:5). ‘De beker drinken’ betekent hier zich aan Gods wil onderwerpen. In dit geval hield de ‘beker’ niet alleen in dat Jezus zou lijden en sterven omdat hij vals werd beschuldigd van godslastering, maar ook dat hij tot onsterfelijk leven in de hemel zou worden gewekt.
de beker drinken: Zie aantekening bij Mt 20:22.
gedoopt worden met de doop waarmee ik word gedoopt: Of ‘ondergedompeld worden met de onderdompeling die ik onderga’. Jezus gebruikt hier het woord ‘doop’ parallel aan ‘beker’. (Zie aantekening bij Mt 20:22.) Deze doop ondergaat hij al tijdens zijn bediening. Hij zal volledig in de dood worden gedoopt (of ondergedompeld) als hij op 14 nisan 33 aan een martelpaal wordt gehangen. Deze doop wordt voltooid door zijn opstanding, want een doop houdt ook in dat je weer omhoogkomt (Ro 6:3, 4). Tussen Jezus’ doop in de dood en zijn waterdoop bestaat een duidelijk onderscheid, want zijn waterdoop was aan het begin van zijn bediening voltrokken en afgesloten, terwijl zijn doop in de dood toen pas begon.
over hen heersen: Of ‘hen overheersen’, ‘meesters over hen zijn’. Dit Griekse woord wordt in de Griekse Geschriften maar vier keer gebruikt (Mt 20:25; Mr 10:42; 1Pe 5:3; en in Han 19:16, waar het met ‘overmeesterde’ is weergegeven). Jezus’ raad deed denken aan het gehate Romeinse juk en de onderdrukking door de Herodes-dynastie (Mt 2:16; Jo 11:48). Petrus begreep kennelijk waar het om ging, want hij spoorde ouderlingen later aan om niet te heersen maar leiding te geven door hun voorbeeld (1Pe 5:3). Een verwant werkwoord wordt gebruikt in Lu 22:25, waar Jezus een soortgelijke gedachte uit, en het wordt ook gebruikt in 2Kor 1:24, waar Paulus zegt dat christenen geen ‘meesters over’ het geloof van andere christenen mogen zijn.
leven: Het Griekse psuche, traditioneel weergegeven met ‘ziel’, wordt hier in de betekenis ‘leven’ gebruikt. (Zie Woordenlijst ‘Ziel’.)
leven: Zie aantekening bij Mt 20:28.
Jericho: De eerste Kanaänitische stad ten W van de Jordaan die door de Israëlieten werd ingenomen (Nu 22:1; Joz 6:1, 24, 25). Tegen Jezus’ tijd was er een nieuwe stad gebouwd zo’n 2 km ten Z van de oude stad. Dat verklaart misschien waarom Lu 18:35 over hetzelfde voorval zegt dat Jezus ‘in de buurt van Jericho kwam’. Het kan zijn dat Jezus het wonder deed terwijl ze uit de Joodse stad vertrokken en richting de Romeinse stad gingen of andersom. (Zie App. B4 en B10.)
Jericho: Zie aantekening bij Mt 20:29.
een blinde bedelaar: Mattheüs heeft het in zijn verslag (20:30) over twee blinden. Markus en Lukas (18:35) hebben het over één blinde. Blijkbaar richten ze zich op Bartimeüs, die alleen in Markus’ verslag bij zijn naam wordt genoemd.
Nazareth: Betekent waarschijnlijk ‘spruitstad’. Nazareth was de plaats in Beneden-Galilea waar Jezus het grootste deel van zijn aardse leven heeft gewoond.
wat via de profeten was gezegd: ‘Hij zal een Nazarener worden genoemd’: Blijkbaar wordt hier verwezen naar het boek dat de profeet Jesaja heeft geschreven, waarin de beloofde Messias ‘een spruit [Hebr.: netser] uit de wortels van Isaï’ wordt genoemd (Jes 11:1). Omdat Mattheüs het over profeten in het meervoud heeft, kan hij ook hebben verwezen naar Jeremia, die sprak over ‘een rechtvaardige spruit’ als een scheut of afstammeling van David (Jer 23:5; 33:15), en naar Zacharia, die het heeft over een koning-priester ‘die Spruit heet’ (Za 3:8; 6:12, 13). De term Nazarener werd een bijnaam voor Jezus en later ook voor zijn volgelingen.
zoon van David: Dit laat uitkomen dat Jezus de erfgenaam is van het Koninkrijksverbond dat met David werd gesloten en dat door iemand in de afstammingslijn van David vervuld zou worden (2Sa 7:11-16; Ps 89:3, 4).
David, de koning: Hoewel er meerdere koningen in deze afstammingslijn zijn opgenomen, is David de enige die met de titel koning wordt genoemd. De koninklijke dynastie van Israël stond ook bekend als ‘het huis van David’ (1Kon 12:19, 20). Door Jezus in vers 1 de ‘zoon van David’ te noemen, beklemtoont Mattheüs het Koninkrijksthema en laat hij zien dat Jezus de erfgenaam is van het koningschap dat was beloofd in het verbond met David (2Sa 7:11-16).
hem eer bewijzen: Of ‘zich voor hem neerbuigen’, ‘hem hulde brengen’. Door Jezus de ‘Zoon van David’ (Mt 15:22) te noemen, erkent deze niet-Joodse vrouw hem blijkbaar als de beloofde Messias. Ze bewijst hem eer, niet als een god of godheid maar als een vertegenwoordiger van God. (Zie aantekeningen bij Mt 2:2; 8:2; 14:33 en 18:26.)
de Nazarener: Een bijnaam voor Jezus en later ook voor zijn volgelingen (Han 24:5). Omdat de naam Jezus veel voorkwam onder de Joden, werd er vaak een aanduiding aan toegevoegd. In Bijbelse tijden was het heel gebruikelijk om de naam van mensen te verbinden aan de plaats waar ze vandaan kwamen (2Sa 3:2, 3; 17:27; 23:25-39; Na 1:1; Han 13:1; 21:29). Jezus woonde het grootste deel van zijn aardse leven in Nazareth in Galilea, dus het was niet vreemd om die term in verband met hem te gebruiken. Jezus werd vaak ‘de Nazarener’ genoemd, in verschillende situaties en door verschillende personen (Mr 1:23, 24; 10:46, 47; 14:66-69; 16:5, 6; Lu 24:13-19; Jo 18:1-7). Jezus zelf aanvaardde en gebruikte die naam (Jo 18:5-8; Han 22:6-8). Pilatus liet op de martelpaal een opschrift bevestigen met in het Hebreeuws, Latijn en Grieks de woorden: ‘Jezus de Nazarener, de Koning van de Joden’ (Jo 19:19, 20). Vanaf Pinksteren 33 spraken zowel de apostelen als anderen vaak over Jezus als de Nazarener of als degene die uit Nazareth kwam (Han 2:22; 3:6; 4:10; 6:14; 10:38; 26:9; zie ook aantekening bij Mt 2:23).
Zoon van David: Door Jezus de ‘Zoon van David’ te noemen, erkent de blinde Bartimeüs hem openlijk als de Messias. (Zie aantekeningen bij Mt 1:1, 6 en 15:25.)
Rabboni: Een Semitisch woord dat ‘Mijn Meester’ betekent. Het kan zijn dat Rabboni oorspronkelijk meer respect of meer warmte overbracht dan de vorm rabbi, een aanspreektitel die ‘meester’ betekent (Jo 1:38). Maar toen Johannes zijn evangelie schreef, had het achtervoegsel van de eerste persoon (-i, dat ‘mijn’ betekent) misschien zijn bijzondere betekenis in de titel verloren, want hij vertaalt het woord eenvoudig met ‘Meester’ (Jo 20:16).
Media

Deze foto laat een deel van het gebied zien dat bekendstond als Perea. De regio lag ten oosten van de Jordaan. Het gebied liep van Pella in het noorden tot de oostkant van de Dode Zee in het zuiden. De naam Perea komt in de Bijbel niet voor, maar de naam komt van een Grieks woord dat meerdere keren in de Bijbel wordt gebruikt. Dat woord betekent ‘aan de overkant, tegenover, verder dan’ en wordt soms gebruikt om naar het gebied Perea te verwijzen (Mt 4:25; Mr 3:8). Mensen uit Galilea reisden soms door Perea als ze naar Jeruzalem gingen. Tegen het eind van zijn bediening bracht Jezus wat tijd door in Perea om daar onderwijs te geven (Lu 13:22). Later reisde Jezus opnieuw door Perea toen hij onderweg was naar Jeruzalem (Mt 19:1; 20:17-19; Mr 10:1, 32, 46).
(1) Jordaan
(2) Vlakten ten oosten van de Jordaan
(3) Bergen van Gilead