Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Ierland

Ierland

Ierland

„Tijdens de donkere middeleeuwen was” Ierland „’het eiland van heiligen en geleerden’, en hierdoor bleef het licht van de christelijke kennis helder schijnen toen het elders werd uitgedoofd”, schreef Donald S. Connery in zijn boek The Irish. De stralen van de ware christelijke kennis schenen in Ierland echter pas helder na jarenlange getrouwe en ijverige activiteit van de zijde van Jehovah’s dienstknechten. Het relaas van hun strijd tegen voortdurende tegenstand en niet-aflatende vijandschap getuigt van hun krachtige geloof en vastberadenheid, alsook van hun diepe liefde voor Jehovah en voor de mensen die zij probeerden te helpen. Wie zijn deze dienstknechten van Jehovah en wat is hun geschiedenis?

Er wonen in Ierland iets meer dan 5.000.000 mensen. Zij zijn sterk verdeeld door politieke ideologieën en religieuze haatgevoelens die — zoals in recente jaren gebleken is — gemakkelijk kunnen worden aangewakkerd, zodat het tot openlijke conflicten en bruut geweld komt. Toch zult u ook merken dat de Ieren niet alleen hartelijk en blijmoedig, maar bovendien gastvrij en niet gehaast zijn.

Hun geschiedenis vanaf de tijd van de Keltische veroveraars in de vierde eeuw v.G.T. tot op de koningen van Engeland, met daartussenin de periode van de binnenvallende Vikingen en Noormannen, is een droevig relaas van bittere vijandschap, bloedvergieten en onderdrukking. Meer dan 750 jaar lang werd Ierland vanuit Engeland geregeerd. In 1922 werd het eiland, na een strijd om de onafhankelijkheid, in twee delen verdeeld. Het noordoostelijke gedeelte, waar hoofdzakelijk protestanten wonen, bleef deel uitmaken van het Verenigd Koninkrijk. Het resterende vier vijfde deel van het eiland, met een bijna uitsluitend katholieke bevolking, werd de onafhankelijke Republiek Ierland.

EEN SMARAGDGROEN JUWEEL

Ierland is ondanks de schaduwzijde van zijn geschiedenis een schitterend land, getooid met de prachtigste tinten groen. Het eiland doet met zijn in nevel gehulde, weelderig groene plattelandsgebieden die gevat zijn in een rotsige kustlijn, aan een flonkerend, smaragdgroen juweel denken. Wanneer u dwars door het land de 275 kilometer van oost naar west reist, zult u opgetogen raken bij het zien van de vruchtbare vlakte in het binnenland, omringd door zacht glooiende heuvels en imposante bergen. Reist u van noord naar zuid (ongeveer 480 kilometer), dan zult u in vervoering worden gebracht door de schilderachtige meren en rivieren, de magnifieke kustpanorama’s en de verscheidenheid van kleuren, een overdaad van groen en bloemen. Wie de schoonheid van Ierland eenmaal gezien heeft, vergeet die niet licht.

Hoewel Ierland in hoofdzaak een agrarisch land is, zijn er de laatste jaren wat industrieën ontstaan. De paar grote bevolkingscentra, zoals Dublin, de hoofdstad van de Republiek, en Belfast, de hoofdstad van Noord-Ierland, vormen een sterk contrast met de rustige, vredige steden en dorpen van het platteland. Tegen deze achtergrond werd aan het einde van de 19de eeuw het waarheidslicht ontstoken.

C. T. RUSSELL ONTSTEEKT HET WAARHEIDSLICHT

In 1891 bracht Charles T. Russell, de eerste president van de Watch Tower Bible and Tract Society, een bezoek aan Ierland. Het was het eerste land dat hij aandeed op zijn reis vanuit de Verenigde Staten om de prediking van de christelijke waarheid in Europa uit te breiden. Broeder Russell, zelf van Schots-Ierse afkomst, ging in Queenstown (nu Cobh) in het zuiden van Ierland aan wal.

Als resultaat van zijn werk werden er in Dublin en Belfast ecclesia’s of gemeenten opgericht, en van daar uit begon de waarheidsboodschap zich heel langzaam te verbreiden. Gedurende deze beginperiode verspreidden de broeders traktaten aan de ingang van protestantse kerken en gaven veeleer op informele dan op georganiseerde wijze getuigenis. The Watch Tower berichtte in 1904: „Ook in Ierland breidt de Waarheid zich uit: de geliefde broeders in Dublin blijven de boodschap van liefde verbreiden en het schenkt hun veel vreugde.”

In 1908 waren in Belfast ongeveer 300 personen aanwezig bij broeder Russells lezing over het onderwerp „De omverwerping van Satans rijk”. Destijds had Belfast een ecclesia van ongeveer 24 Bijbelonderzoekers. In Dublin sprak broeder Russell, nadat hij eerst met naar schatting veertig broeders en andere geïnteresseerden was bijeengekomen, een algemeen publiek van meer dan duizend personen toe.

Tijdens een ander bezoek drie jaar later kwam broeder Russell in Belfast met ongeveer veertig Bijbelonderzoekers bijeen. Die avond kwamen ongeveer duizend mensen naar de Ulster Hall om zijn toespraak „Welk evangelie is het ware?” te beluisteren. In zijn lezing verdedigde broeder Russell de bijbel vurig tegen de hogere kritiek en beklemtoonde krachtig de noodzaak zich weer tot de bijbel te wenden in plaats van aan de geloofsbelijdenissen en leerstellingen van mensen vast te houden.

EEN EENSGEZINDE DENKWIJZE ONTBREEKT

Het predikingswerk vorderde ondanks dit hoopvolle begin echter moeizaam. Destijds, toen de Bijbelonderzoekers in Ierland de bijbelse waarheden nog maar net begonnen te begrijpen, bestond er nog niet dezelfde eensgezinde denkwijze die zich sindsdien onder Jehovah’s volk over de hele aarde heeft ontwikkeld. Waarom niet? Omdat velen die met de gemeente verbonden waren, er niet de noodzaak van inzagen ’harmonisch samengevoegd’ te zijn om Gods wil te volbrengen. — Ef. 4:1-6, 16.

Tegen 1914 waren er ongeveer zeventig Bijbelonderzoekers. Tijdens de vergaderingen propageerden velen hun eigen uitleg van de Schrift als er besprekingen in de gemeente werden gehouden van bijvoorbeeld de serie boeken getiteld Millennial Dawn. Zij werden egotistisch en meenden dat hun begrip van de bijbel superieur was. En toen duidelijk werd dat het volledige einde van dit samenstel van dingen niet in 1914 zou komen, verwierp een aantal van deze Bijbelonderzoekers het kanaal van waarheid waarvan Jehovah zich bediende.

EEN TROTSE GEEST IN DUBLIN

Terwijl de Eerste Wereldoorlog zich voortsleepte, zaaide de trotse houding van personen met een onafhankelijke geest de zaden van verdere problemen. Zij dachten dat de bijbelse onderwijzingen die door broeder Russell werden voorgestaan, achteraf gezien niet zoveel te betekenen hadden. Aldus bleven zij in gebreke te beseffen dat Jehovah een belangrijk werk voor zijn volk te doen had.

Tegen 1919 was het zover gekomen dat de gekozen ouderlingen in de gemeente Dublin zich metterdaad tegen de van Jehovah’s organisatie afkomstige raad en leiding verzetten. Zij geraakten ontstemd over elke inmenging in de wijze waarop zij de gemeente bestuurden. Zij gingen meer waarde hechten aan hun eigen zienswijzen en ideeën (Rom. 12:3). Hoewel deze ouderlingen de brieven van het Genootschap aan de gemeente voorlazen, negeerden zij elke raad of richtlijn die erin gegeven werd. Een paar getrouwen in de gemeente bleven al het mogelijke doen wat het verspreiden van traktaten en ook boeken zoals Het Goddelijk Plan der Eeuwen betreft, maar de meerderheid voelde er niets voor zich met dat werk bezig te houden.

Charles Wilson, een van de broeders in die vroege gemeente in Dublin, herinnerde zich hoe het op een avond in 1920 tot een crisis kwam. Tegen die tijd hadden de meesten in de gemeente hun waardering voor Jehovah’s organisatie verloren. Hij vertelt ons wat er gebeurde:

„Wij gingen die avond naar de vergadering en kregen van een van de ouderlingen te horen dat de gemeente een stemming zou houden om ons uit hun gezelschap te verwijderen. Toen zij ons vertelden dat zij met de Internationale Bijbelonderzoekers gingen breken en hun eigen organisatie gingen oprichten, zei ik: ’Welnu, dan is het niet nodig dat jullie die stemming houden. Wij stappen op!’ Ik draaide me om en liep de deur uit. Broeder en zuster Brown en zuster Rutland volgden me naar buiten.”

Eén geschilpunt draaide om het predikingswerk met The Golden Age (Het Gouden Tijdperk) en andere publikaties. Een andere kwestie was het al dan niet aanvaarden van een meer theocratische organisatiestructuur, zoals die toen in The Watch Tower besproken werd. Het was een heel moeilijke periode. Er volgde een ware zuivering. Van de ongeveer honderd leden van de gemeente bleven er slechts vier trouw aan Jehovah’s organisatie. Degenen die zich afscheidden, splitsten zich uiteindelijk op in kleinere, onderling verdeelde groepen, met hun eigen afzonderlijke leiders.

Het predikingswerk in Dublin kwam praktisch tot stilstand. Met het verstrijken van de tijd namen anderen echter de uitdaging aan om als colporteurs of volle-tijdpredikers het goede nieuws niet alleen in Dublin maar in heel Ierland te verkondigen.

Soms werden colporteurs als gevolg van door de geestelijkheid ontketende tegenstand op straat gezet. Zij konden echter altijd terecht bij zuster Rutland, een vroegere politieagente en een van de weinige loyalen die in Dublin waren overgebleven. Veel broeders en zusters denken met genegenheid aan haar terug als „Ma” Rutland en zijn dankbaar dat zij haar huis openstelde als een toevluchtsoord voor hen die daar in moeilijke tijden behoefte aan hadden. Men kon bij „Ma” Rutland altijd een „hap eten en de ketel op het vuur” vinden.

IN NOORD-IERLAND

Laten wij echter, alvorens verder te gaan met de geschiedenis van de Republiek Ierland, eerst eens zien hoe de situatie in Noord-Ierland zich ontwikkelde. Deze noordoostelijke hoek van het eiland, met zijn glooiende akkers en lage bergen, was in de 17de eeuw door protestanten uit Engeland gekoloniseerd. Ongeveer twee derde van de bevolking van Noord-Ierland stamt af van Engelse en Schotse protestanten. Er heeft zich sindsdien een bijzonder militante vorm van protestantisme ontwikkeld, die gekenmerkt wordt door een bittere haat tegen het katholicisme. Ook in dit deel van het eiland verkeerden de mensen in geestelijke duisternis en in onwetendheid omtrent Gods voornemen, even verblind door de leerstellingen van Babylon de Grote als de mensen in het zuiden. Ook zij hadden hulp nodig om hun banden daarmee te verbreken. — Openb. 17:1, 2; 18:2-4.

HET PHOTO-DRAMA OPENT MENSEN DE OGEN

Vanaf 1914 werd het Photo-Drama der Schepping gebruikt als een hulpmiddel om mensen de ogen te openen. Deze presentatie, bestaande uit kleurendia’s, filmbeelden en synchroon lopende grammofoonplaten, liet de geleidelijke ontwikkeling van Gods voornemen vanaf de schepping tot het einde van de duizendjarige regering van Jezus Christus zien. Zuster Maggie Cooper assisteerde bij de vertoning van het Photo-Drama in heel Noord-Ierland.

„De zaal zat iedere avond stampvol, er was heel weinig tegenstand en de waardering was enorm”, vertelde zij. „Veel van het vooroordeel tegen ons werd erdoor uit de weg geruimd.” Zij herinnerde zich dat het geen gemakkelijke taak was de hele uitrusting voor de acht uur durende vertoningen van het Photo-Drama te vervoeren. „Als ik er nu op terugkijk,” zei ze, „kan ik niet begrijpen hoe we het klaarspeelden. Er waren talloze hindernissen en wij moesten een enorme vracht bagage meeslepen.” Maar met vertrouwen en geloof in Jehovah slaagden zij erin alle hindernissen te overwinnen.

DE WAARHEID OMTRENT DE HEL

Traktaten die valse leerstellingen zoals de pijniging in een hellevuur aan de kaak stelden, drongen als lichtstraaltjes door de in Noord-Ierland heersende religieuze duisternis heen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bijvoorbeeld trok een advertentie in een Belfaster krant de aandacht van Bob Oliver. De advertentie luidde: „Wat zegt de Schrift over de hel? Schrijf voor een gratis traktaat over dit onderwerp naar de International Bible Students Association, Craven Terrace 34, Londen, W.2.” De heer Oliver, die destijds lid was van de Presbyteriaanse Kerk, had diepgaande twijfels over de leer van het hellevuur. Dus schreef hij op de advertentie en herkende de waarheid in wat hij las. Het aanvragen van dat traktaat was een eerste stap die leidde tot een loopbaan in Jehovah’s dienst die tot op deze dag voortduurt.

Als jong meisje had Susan Milne veel emotionele tent-bijeenkomsten bijgewoond die door de talrijke sekten van ’wedergeboren’ christenen in Noord-Ierland werden gehouden en waar predikanten steeds maar weer hamerden op de eeuwige verdoemenis in de helse vuren. Susan kwam tot de slotsom dat zij niet voor redding in aanmerking kwam, aangezien zij nooit het gevoel had gekregen ’gegrepen’ te zijn, iets waarop velen die zulke bijeenkomsten bijwoonden, zich beriepen. In 1922 las zij echter een traktaat met de titel Waar zijn de doden? Daarna veranderde haar hele kijk.

Voordien had haar vader haar verrast door te zeggen: „Ik begin te geloven dat er niet zo iets als een hel bestaat.” Zij vond dat puur godslastering. Maar nu wist zij wat Jezus bedoelde toen hij zei: „De waarheid zal u vrijmaken” — in het bijzonder van vals-religieuze leerstellingen (Joh. 8:32). Nadat zij het traktaat had gelezen, bezocht zij daarom haar vader, en tot hun wederzijdse vreugde bemerkten zij dat zij beiden lectuur hadden gelezen die afkomstig was uit dezelfde bron — de International Bible Students Association. Zij en haar echtgenoot, haar vader en anderen van haar familie kwamen allemaal in de waarheid.

„VERKONDIGT . . . DE KONING EN ZIJN KONINKRIJK”

Zuster Milne zag snel de noodzaak van activiteit in. Zij haalde dikwijls de slagzin van het in 1922 in Cedar Point gehouden congres aan: „Verkondigt, verkondigt, verkondigt de Koning en zijn koninkrijk.” En als reactie daarop hadden zij en haar familie een groot aandeel aan het colporteren met De Harp Gods en namen zij enthousiast deel aan het leiden van cursussen aan de hand van die verhelderende publikatie.

De broeders en zusters in Noord-Ierland, onder wie Bob Oliver en Susan Milne, begonnen op zondagen getuigenis te geven met De Harp Gods. De mensen aan wie zij getuigenis gaven, zaten vastgeroest in presbyteriaanse overleveringen, zodat zij onder meer een sterke afschuw hadden van alles wat als sabbatschennis beschouwd kon worden. Boze reacties waren dan ook aan de orde van de dag.

De Getuigen predikten al net zo onverschrokken met de uitgaven van Het Gouden Tijdperk waarin de geestelijkheid openlijk aangeklaagd werd wegens haar aandeel aan de onderdrukking van de waarheid en de vervolging van ware christenen. Broeder Oliver herinnert zich één illustratie in een speciale uitgave van Het Gouden Tijdperk nog levendig — een geestelijke met een dolk in zijn hand die aan de punt droop van het bloed. Eronder stond de boodschap uit Jeremia 2:34: „In uw zomen [zijn] de bloedsporen gevonden van de zielen der onschuldige armen.”

De broeders troffen tevens regelingen om waar zij maar konden door middel van openbare lezingen het Koninkrijk te verkondigen. Op deze wijze kwam Bob Dempster in zijn woonplaats Comber, bij Belfast, in contact met de waarheid. Naarmate de openbare bekendmaking aan kracht won, nam echter ook de tegenstand toe. Toen broeder Dempster zelf het Koninkrijk ging verkondigen, bedienden de geestelijken zich van achterbakse methoden in hun pogingen hem daarmee te laten ophouden. Toen er een tijdlang grote werkloosheid heerste, wisten zij de verantwoordelijke overheidsambtenaar er bijvoorbeeld toe te bewegen broeder Dempster een werkloosheidsuitkering te weigeren. Maar broeder Dempster liet zich niet intimideren. Hij verbond zich met de kleine gemeente die in het huis van de familie Milne vergaderde, tot wederzijds nut van allemaal.

Langzaam maar zeker, terwijl het Koninkrijkslicht steeds verder doordrong, begonnen de gemeenten te groeien. Niet alle vijanden van de waarheid bevonden zich evenwel buiten de gemeente.

EEN ZIFTING IN BELFAST

Net zoals destijds in 1920 met de broeders in Dublin het geval was geweest, ervoeren ook de broeders in Noord-Ierland, vooral in Belfast, de slechte gevolgen van de onafhankelijke geest van de gekozen ouderlingen. Er begon derhalve een tijd van zifting. Loyaliteit aan Jehovah’s organisatie en enthousiasme voor het openbare predikingswerk werden opnieuw de kernpunten die mensen van elkaar scheidden. Eén Bijbelonderzoeker die broeder Russell ontmoet had tijdens diens bezoek aan Belfast in 1908, begon de voorkeur te geven aan zijn eigen ideeën en opvattingen. Uiteindelijk richtte hij zijn eigen groep op, die hij de Standvastige Bijbelonderzoekers noemde.

Later, nadat in 1917 het boek The Finished Mystery met zijn krachtige veroordeling van valse religie was vrijgegeven, werden anderen bevreesd en verbraken hun omgang met de gemeente. Een vooraanstaand lid van de gemeente Belfast plaatste het volgende bericht in zijn etalage: „Ik heb geen connecties met de International Bible Students Association en heb ook niets te maken met het boek The Finished Mystery.” Hij richtte ook een eigen groep op en beweerde aan de leringen van broeder Russell vast te houden. Dat prominente leden van de gemeente Jehovah’s kanaal aldus verwierpen, vormde een beproeving op het geloof en de loyaliteit van de overige broeders.

Een nog grotere beproeving was afkomstig van enkele afzonderlijke personen die met de gemeente verbonden bleven. Toen het predikingswerk aan kracht won, werd het steeds duidelijker dat er een scherpomlijnd verschil van mening bestond tussen degenen die er volledig de noodzaak van inzagen de Koning en het Koninkrijk te verkondigen en de gekozen ouderlingen die er een tegengestelde zienswijze op na hielden.

Evenals de schriftgeleerden en Farizeeën in Jezus’ tijd die ’gesteld waren op de voornaamste plaats’, waren deze gekozen ouderlingen meer geïnteresseerd in hun positie en voorrechten dan in het bevorderen van het predikingswerk (Matth. 23:2-7). Hun trotse en superieure houding schiep onrust en ontevredenheid in de gemeente. Er ontstond uiteindelijk een sfeer van achterdocht en wantrouwen toen elke ouderling trachtte zichzelf te verheffen en zijn positie binnen de gemeente te versterken.

Wanneer de tijd voor de verkiezing van de ouderlingen naderbij kwam, werden er stemmen geworven. Sommige ouderlingen organiseerden speciale thee-parties en nodigden broeders en zusters uit met als enige doel steun te krijgen en stemmen te winnen. Omdat deze ouderlingen in gebreke bleven Christus als hoofd van de gemeente te erkennen, ontstond er onenigheid, kliekvorming en verdeeldheid. Dit wordt goed geïllustreerd door wat er in het oude Korinthe gebeurde. Omdat de leden van de gemeente Korinthe ongepaste aandacht schonken aan mensen, vielen zij in groepjes uiteen en zeiden: „’Ik [behoor] bij Apollos’, ’Maar ik bij Cefas’, ’Maar ik bij Christus.’” — 1 Kor. 1:11, 12.

Sommige broeders toonden, net als Diótrefes in Johannes’ tijd, weinig respect voor welke richtlijn maar ook die via Jehovah’s organisatie kwam, en zij trachtten doelbewust in de geest en het hart van degenen die nederig en onderdanig waren, twijfels te zaaien met betrekking tot het Genootschap. Op deze wijze bootsten zij de geest van Diótrefes na door ’met boosaardige woorden over de broeders van het bijkantoor te snateren’. — 3 Joh. 9, 10.

Ten slotte trad Jehovah handelend op. In de uitgaven van The Watchtower van 15 augustus en 1 september 1932 (Nederlandse uitgaven van oktober en november 1932) werd uitgelegd waarom een groep rijpe broeders, het dienstcomité genoemd, en niet de „gekozen ouderlingen”, het opzicht zou voeren in de gemeente. Door dit nieuwe punt met betrekking tot de organisatiestructuur werden de laatste opstandige leden uit de gemeente gezift, waardoor er in Belfast slechts twaalf gewone verkondigers overbleven die aan de waarheid vasthielden.

BROEDER RUTHERFORDS LEZINGEN GEVEN EEN EXTRA IMPULS

Tijdens de jaren ’30 hield dit kleine groepje broeders in Noord-Ierland gelijke tred met de ontwikkelingen onder Jehovah’s volk over de hele aarde. Enthousiast begonnen zij gebruik te maken van de op de plaat opgenomen lezingen van J. F. Rutherford, de toenmalige president van het Wachttorengenootschap. Al gauw werden er opwindende ervaringen opgedaan met het afspelen van de transcriptiemachine.

Alex Mitchell was een zeeman. Toen hij in 1927 als machinist op zee was, las hij de boeken Het Goddelijk Plan der Eeuwen, The Time Is at Hand en De Harp Gods en zag het licht van de waarheid. Weer thuisgekomen in Belfast, ging hij onmiddellijk op zoek naar verdere hulp om de bijbel te begrijpen. Enkele leden van de Standvastige Bijbelonderzoekers probeerden hem ervan af te houden de publikaties van het Genootschap te lezen. Maar hij had de klank van de waarheid in deze publikaties al herkend, en uiteindelijk vond hij de ware Bijbelonderzoekers.

Al snel begon hij te prediken. Hij herinnerde zich nog goed hoe hij en broeder Oliver de transcriptiemachine altijd door heel Belfast heen sjouwden. Zij hadden nog geen voertuig toen zij met dit werk begonnen. Probeert u zich dus eens voor te stellen hoe daar twee mannen te voet van straat tot straat en in de plattelandsgebieden rondtrokken, bepakt en bezakt met hun complete uitrusting die aan leren riemen over hun schouders hing!

Een van broeder Mitchells verantwoordelijkheden was het vinden van geschikte zalen waar de op de plaat opgenomen lezingen afgespeeld konden worden. Er waren zalen te krijgen — doch gewoonlijk maar voor één keer. Hoe dat zo? Omdat de meeste gelegenheden onder het waakzame toezicht stonden van de plaatselijke geestelijken, die er een hekel aan hadden dat de boodschap weerklonk. Wanneer de broeders geen zaal konden huren, speelden zij hun transcriptiemachine in de straten van Belfast en op het omliggende platteland af.

Zij kozen gewoonlijk protestantse straten uit om hun lezingen af te spelen, omdat de protestanten destijds over het algemeen ontvankelijker waren. Op een keer reden broeder Mitchell en broeder Milne een rustige zijstraat in zonder eerst het gebied te hebben geïnspecteerd. Zij installeerden zoals gewoonlijk hun uitrusting, speelden een stukje muziek om de aandacht te trekken en nodigden vervolgens de buurtbewoners uit naar de bijbelse toespraak te komen luisteren. Zij waren echter zonder het te weten een uitgesproken katholieke buurt binnengereden, waar zij abusievelijk voor protestanten werden aangezien. De buurtbewoners begonnen hen met stenen te gooien. Snel stopten zij hun hele uitrusting weer in hun auto en reden de straat uit. Toen de broeders wegreden, begon het gepeupel de carrosserie van de auto met ijzeren staven te bewerken en verbrijzelde de voorruit. Zij kwamen er verder echter met de schrik af en de gebeurtenis zette in geen enkel opzicht een domper op hun enthousiasme voor het werk.

Op een middag werd broeder Mitchell met aardappels bekogeld. Gelukkig waren ze gekookt en daarom zacht. Toen hij wegreed, sprak broeder Mitchell door de luidspreker de menigte toe en zei dat hij blij was dat hij niet ’s morgens gekomen was, toen de aardappels ongetwijfeld harder waren!

De broeders maakten ook een goed gebruik van de draagbare grammofoon. Ondanks enkele ongelukjes, zoals het vergeten de plaat op de draaischijf te leggen alvorens in de dienst uit te trekken, werden zij er zeer bedreven in dit instrument te bedienen. Met een fiets, een grammofoon, een set grammofoonplaten en een doos boeken waren zij voorzien van alles wat zij nodig hadden voor een produktieve dag in de dienst.

GESTERKT DOOR RADIOTELEFONISCHE VERBINDINGEN

Het luisteren naar lezingen van broeder Rutherford die „live” werden uitgezonden vanuit plaatsen als Londen en New York, sterkte de broeders. In 1938 trok de krachtige lezing „Ziet de feiten onder de ogen” een publiek van meer dan 2500 personen naar de King’s Hall in Belfast.

In verband met het aankondigen van deze lezing hebben enkelen van de broeders nog levendige herinneringen aan de informatieoptochten die in Belfast werden gehouden. Wegens de gespannen religieuze situatie in Noord-Ierland destijds, waren velen huiverig bij de gedachte informatieoptochten te houden. Maar zij hielden 25 optochten in de hoofdstraten van de stad zonder dat er ook maar één gewelddadige reactie op kwam.

Enkele broeders droegen sandwichborden waarop de openbare lezing werd aangekondigd. Anderen hielden borden omhoog met slagzinnen als „Religie is een valstrik en afpersing” en „Dient God en Christus, de Koning”. Toen een jonge verslaggever van een krant de slagzin „Religie is een valstrik en afpersing” zag, vroeg hij: „Komen jullie daar nu pas achter?”

De lezing „Heerschappij en vrede” werd „live” uitgezonden vanuit Madison Square Garden in de stad New York. Tijdens deze lezing bewaakten politieagenten de zaal in Belfast waar de broeders bijeen waren. De IRA (het Ierse Republikeinse Leger) had met een bomaanslag op de zaal gedreigd als de lezing niet werd afgelast. De broeders waren niet ontmoedigd. De pogingen van de IRA om de broeders in Belfast te intimideren, hadden even weinig succes als de pogingen van de Katholieke Actie om de lezing in New York te verstoren.

Deze rechtstreekse uitzendingen bevorderden een gevoel van eenheid onder de broeders. In weerwil van het religieuze en patriottische vuur dat feller oplaaide naarmate de oorlogsdreiging in Europa toenam, was dit groepje broeders in Ierland op die manier in staat te beseffen dat het deel uitmaakte van een groeiende wereldomvattende organisatie. Laten wij echter, voordat wij verder gaan met de gebeurtenissen in Noord-Ierland, teruggaan en de draad van onze geschiedenis in de Ierse Republiek oppakken.

NIET-AFLATENDE TEGENSTAND IN HET ZUIDEN

In de periode van 1920 tot de Tweede Wereldoorlog zette in Dublin zelf slechts een handjevol getrouwe broeders en zusters de moeizame strijd voort, terwijl in de rest van het katholieke zuiden alleen hier en daar colporteurswerk werd gedaan.

Enkele commentaren uit de Jaarboeken van Jehovah’s Getuigen geven een idee van de omstandigheden waaraan zij het hoofd moesten bieden.

1935: „Men heeft de broeders materiële schade berokkend en enkelen lichamelijk letsel toegebracht, en de lectuur die de mensen zou kunnen helpen, is vernietigd.”

1937: „Ierland is het donkerste deel van de Britse Eilanden. . . . Priesters . . . volgen de pioniers van plaats tot plaats, zoeken uit waar lectuur is achtergelaten . . . en zorgen ervoor dat die onmiddellijk vernietigd wordt.”

1938: „Veel tegenstand tegen de verkondigers van de Koninkrijksboodschap. Groepen gepeupel hebben Jehovah’s Getuigen aangevallen op aanstichting van een rooms-katholieke priester . . . De tegenstand heeft zijn hoogtepunt nog niet bereikt.”

Eerder, in 1926, kwamen broeder Pryce Hughes, die later als vice-president van de International Bible Students Association in Londen diende, en zijn drie metgezellen naar Waterford in het zuiden van Ierland. Zij werden verwelkomd door drie broeders die daar al eerder heen gegaan waren. Vóór de komst van broeder Hughes hadden de broeders in Waterford een aanval te verduren gehad van een bende katholieke vandalen die verbrandden wat zij als ’zondige lectuur’ beschouwden.

Nadat de broeders bij geïnteresseerde personen lectuur hadden achtergelaten, trokken zij meestal snel weer verder. Zij vonden huisvesting bij protestanten en probeerden voordat de plaatselijke priester erachter kwam wat er aan de hand was een zo groot mogelijk gebied te bewerken. In één stad waarschuwde de plaatselijke pers voor hun activiteit, en kinderen spuwden naar hen als zij door de straat liepen. Om dus niet te snel herkend te worden, bewerkten zij het door hen gekozen deel van het gebied vanaf de buitenste grenzen en eindigden in de stad waar zij hun onderkomen hadden.

Bij een andere gelegenheid stuitten zij in het marktplaatsje Graiguenamanagh op boosaardige tegenstand. Toen zij naar hun logeeradres teruggingen, kwamen zij oog in oog te staan met een menigte jouwende jongeren, die hen met stenen bekogelden. „Het was een ’heilige dag’, ’Sint’ Patricksdag,” zei broeder Hughes, „en de hele dag door waren de ezelwagentjes de stad binnen komen rollen voor de speciale missen. Tijdens de mis had de plaatselijke priester iedereen tegen ons opgehitst.” Beseffend dat zij zich snel uit de voeten moesten maken, brachten hij en zijn metgezellen al hun bezittingen per fiets naar het dichtstbijzijnde treinstation.

De colporteurs leerden zich aan deze altijd aanwezige dreiging van geweld aan te passen. Op een keer joeg een man met een hooivork broeder Hughes dwars door een veld achterna. Een andere keer vuurde een boer plotseling een jachtgeweer af op broeder Hughes’ voeten!

Een andere colporteur, Jack Corr, kwam in 1930 in Dublin aan. Zijn ouders waren katholiek, dus was hij goed toegerust om met de katholieken te praten die hij ontmoette. Hij bemerkte dat hoewel de Ierse grondwet vrijheid van godsdienst garandeerde, veel mensen de mening waren toegedaan dat het predikingswerk van Jehovah’s Getuigen daar niet onder gerekend diende te worden.

Broeder Corr haalde zich vaak de toorn van de woedende geestelijken en hun aanhangers op de hals. Een door de parochiepriester opgestookt gepeupel sleepte hem te middernacht zijn bed uit en verbrandde vervolgens al zijn lectuur op het openbare plein. Een andere keer stond een gepeupel van wel 200 mensen op de deur van zijn logeeradres te bonken. „De verschrikte hospita probeerde mij onder het bed te duwen, terwijl zij door het raam de vreselijkste vloeken schreeuwde naar de menigte”, vertelde hij. „Ik slaagde erin haar te kalmeren, en een kwartier later ging het gepeupel uiteen, zodat ik verder kon gaan alsof er niets gebeurd was.”

MEER GEWELD VAN DE ZIJDE VAN RELIGIEUZE TEGENSTANDERS

In 1931 kwamen Victor Gurd en zijn partner Jim Corby in de stad Cork aan, vlak bij de plaats waar broeder Russell veertig jaar daarvoor aan land gegaan was. Een andere groep broeders sloot zich voor een poosje bij hen aan. Zij bewerkten grote delen van het platteland, waarbij zij exemplaren van de Schriftstudiën en De Harp Gods verspreidden.

Terwijl de broeders in Roscrea (graafschap Tipperary) getuigenis aan het geven waren, werden zij door gewapende mannen tegengehouden, die hun al hun lectuur afnamen en hen waarschuwden de streek te verlaten. Toen de broeders bij hun logeeradres aankwamen, stuitten zij op nog meer moeilijkheden. Tegenstanders hadden hun lectuurvoorraad weggehaald, met benzine overgoten en in brand gestoken. Rondom het vuur stonden de plaatselijke politie, de geestelijken en de kinderen uit de buurt en zongen „Faith of Our Fathers” (Het geloof onzer vaderen)!

Omstreeks deze tijd kwamen John Retter en zijn metgezellen naar Limerick. Omdat John in Oostenrijk geboren was, gaf hij getuigenis aan veel Duitsers die naar de westkust van Ierland geïmmigreerd waren. Dan was er nog John Cooke (die nu op Bethel in Zuid-Afrika dient), die in 1936 in Dublin in de gevangenis werd geworpen omdat hij ermee voortging Jehovah’s werk te doen.

JEHOVAH’S BESCHERMING IN HET NOORDEN

Gedurende deze periode die aan de Tweede Wereldoorlog voorafging, stonden andere colporteurs aan de spits van het werk in Noord-Ierland. Sarah Hall arriveerde in 1926 in het graafschap Tyrone. Zij was in 1915 in Engeland tot een kennis van de waarheid gekomen nadat zij Het Goddelijk Plan der Eeuwen gelezen had. Wat zij las, bewoog haar ertoe het colporteurswerk op zich te nemen.

De meerderheid van de mensen tot wie zij sprak, deelde haar waardering voor de bijbelse waarheid niet. Haar kleine, tengere gestalte en zachtmoedige aard deden een vrouw er niet voor terugschrikken haar met een hooivork achterna te zitten, noch weerhielden ze een man die ontstemd was over haar boodschap ervan haar een „Delila” te noemen en pogingen te doen haar bij de keel te grijpen.

Zij liet zich hierdoor niet uit het veld slaan en gaf blijk van grote vastberadenheid en volharding. „Over het geheel genomen was het zo slecht nog niet”, zei ze, terugdenkend aan de prediking onder beproevende omstandigheden. „Wij raakten eraan gewend dat zij tegen ons schreeuwden. Als je de Heer in gebed om zijn bescherming vraagt, geeft hij je die.” De colporteurs bezaten het vertrouwen dat Jehovah ’met hen zou zijn om hen te bevrijden’. En dat was ook zo! — Jer. 1:7, 8; Ps. 23:4, 5.

JEHOVAH VOORZIET IN HET NODIGE

Billy Holland kwam in 1926 in de waarheid nadat hij Het Goddelijk Plan der Eeuwen gelezen had. Net als zo veel colporteurs, verliet hij zich volledig op Jehovah’s belofte dat zijn dienstknechten nooit „volkomen verlaten” zouden worden. — Ps. 37:25; Matth. 6:28-34.

Broeder Holland gaf het volgende relaas: „Soms moest ik het zonder ontbijt stellen; soms had ik een paar droge boterhammen. Ik herinner me een voorval uit de tijd dat ik op het platteland van het graafschap Down werkte. Nadat ik enige tijd in de dienst had doorgebracht, sloeg ik een laantje in en zette mijn fiets tegen de heg. Ik ging zitten en kauwde op mijn droge brood terwijl ik naar het zingen van de vogels luisterde. Toen keek ik wat beter naar de heg en zag enkele heerlijke bramen. Ik plukte er een paar en deed ze tussen mijn brood. Het was net bramenjam — het smaakte me echt heerlijk!”

Hij bezat dezelfde geest wanneer zijn geld op raakte. „Mijn schoenen waren versleten en ik kreeg wel eens natte voeten”, vertelt hij. „Toen liep ik op een zonnige dag over een landweg en terwijl het steeds warmer werd, begon de teer op de weg te smelten. De teer vulde de gaten in de zolen van mijn schoenen. Zo werden mijn zolen ’gelapt’.” En dat kosteloos!

DE TOEVOER VAN GEESTELIJK VOEDSEL TIJDENS DE OORLOG

Tijdens de Tweede Wereldoorlog, van 1939 tot 1945, bleef de Ierse Republiek neutraal, maar Noord-Ierland trotseerde, als onderdeel van het Verenigd Koninkrijk, bomaanvallen en andere oorlogsmoeilijkheden.

Eén probleem dat in deze jaren rees, was de noodzaak in geestelijk voedsel te blijven voorzien. Tijdens de oorlog vaardigde de Britse regering als gevolg van de censuur een verbod uit op de in- en uitvoer van De Wachttoren en andere publikaties van het Genootschap. Deze tactiek van Satan om de communicatielijnen en de toevoer van geestelijk voedsel naar de broeders af te snijden, had geen succes. Ze werd verijdeld. Hoe? Doordat het Genootschap het eenvoudig zo regelde dat broeders in landen als de Verenigde Staten en Canada exemplaren van De Wachttoren in blanco enveloppen naar de broeders in Belfast stuurden.

Wanneer deze exemplaren werden ontvangen, gingen de verantwoordelijke broeders snel aan het werk en dupliceerden de hoofdartikelen. Vervolgens distribueerden zij ze naar de gemeenten. Toen deze toevoer van exemplaren van de tijdschriften eenmaal op gang was gekomen, hoefden de broeders het nooit meer zonder hun uiterst noodzakelijke geestelijke voedsel te stellen.

Bob Oliver weet nog dat hij De Wachttoren van een zekere broeder Kelly in de Verenigde Staten kreeg. Broeder Kelly stuurde dan tevens inlichtingen mee over wat „oom Nathan” (Nathan H. Knorr, de derde president van het Wachttorengenootschap) gezegd had en verschafte zo inlichtingen over congressen, enzovoort. Zo nu en dan vonden de broeders De Wachttoren of een boek, zoals De Waarheid Zal U Vrijmaken”, midden in een hun toegezonden voedselpakket. Toen een openlijk verzonden exemplaar van De Wachttoren ongehinderd aankwam, zeiden de broeders in Belfast gekscherend dat het er tijdens de theepauze van de censor doorgeslipt moest zijn.

MET MINACHTING BEJEGEND

Gedurende de oorlogsjaren kregen de broeders in Noord-Ierland hevige, aanhoudende vijandigheid te verduren van de zijde van de geestelijkheid en haar aanhangers, die volledig achter de oorlogsinspanningen stonden. Jezus had maar al te zeer gelijk toen hij zei: „Omdat gij nu geen deel van de wereld zijt, . . . daarom haat de wereld u”! — Joh. 15:18, 19.

Een typerend voorbeeld van de minachting die mensen koesterden, is de volgende brief, die in augustus 1943 naar de gemeente Belfast werd gezonden:

„Geachte heer,

Omdat ik tegen mijn wil een van de blaadjes heb ontvangen waarvan u de onbeschaamdheid hebt ze aan een te tolerant publiek op te dringen, zou ik graag van deze gelegenheid gebruik maken om u ervan in kennis te stellen dat ik elk van uw volgelingen absoluut verbied onder welk voorwendsel dan ook mijn terrein te betreden. Wees zo vriendelijk uw misleide verzameling van huichelende bijbelfanaten dienovereenkomstig te adviseren, aangezien de overtreder die deze waarschuwing in de wind slaat, met geweld — met bruut geweld — verwijderd zal worden. Ik zal mij ervan weerhouden de hond op hem af te sturen, omdat ik het arme dier niet zo’n onsmakelijke hap wil opdringen, maar mocht het dier uit zichzelf toehappen, dan zal ik het zeker geen strobreed in de weg leggen.”

Ondanks de moeilijke tijden werd alles in het werk gesteld om de predikingsactiviteit uit te breiden. Bleef Jehovah het werk van alle getrouwe broeders en zusters zegenen? Ja! Toen de oorlog in 1945 eindigde, waren er ongeveer 120 verkondigers in Belfast en zo’n 20 in Dublin.

PIONIEREN IN DE REPUBLIEK

Het Jaarboek voor 1946 liet zien dat er aan het einde van de Tweede Wereldoorlog geen achteruitgang hoefde te zijn in de verbreiding van het goede nieuws in de Republiek Ierland. „Het is voor velen moeilijk”, aldus het Jaarboek, „zich te realiseren hoezeer Zuid-Ierland wat het licht en de kennis van Gods Woord betreft, nog in duisternis verkeert.” Vervolgens zei het verslag: „Hier ligt opnieuw een mogelijkheid voor echte pioniers. Wij treffen momenteel regelingen om er enkelen heen te zenden.”

Fred Metcalfe, die nu een lid is van het Ierse bijkantoorcomité, behoorde tot de eerste speciale pioniers die hierheen gezonden werden. Zijn toewijzing was de stad Cork in het zuiden van het land. Hij en zijn medepioniers werden al snel het doelwit van door de geestelijken ontketende tegenstand. Ten einde haat tegen Jehovah’s Getuigen aan te kweken, betitelden de priesters hen herhaaldelijk als „communistische duivels”.

„Voor de mensen in die tijd”, zei broeder Metcalfe, „betekende de term ’communist’ dat van alles wat mogelijkerwijs op het toneel kon verschijnen, wij de Duivel in mensengedaante het dichtst benaderden!”

De tegenstand werd heviger. „De woorden in Openbaring 12:17 hebben nooit meer betekenis voor mij gehad dan in die tijd”, zei broeder Metcalfe. „De Duivel was er beslist toornig over dat er in die streek een begin werd gemaakt met het getuigeniswerk.” De leugens van de zijde van de priesters en de wijdverbreide vijandigheid kwamen ten slotte tot een climax toen broeder Metcalfe en zijn metgezel, broeder Chaffin, in 1948 in de stad Cork door het gepeupel werden aangevallen.

STRAATGEWELD IN CORK

Toen broeder Chaffin op een keer in de velddienst was, werd hij door een groep strijdlustige vrouwen ingesloten, die hem ervan beschuldigden een communist te zijn en hem gewelddadig begonnen aan te vallen. Aangezien het onmogelijk was redelijk met deze woedende vrouwen te praten, probeerde broeder Chaffin te ontsnappen door in een bus te stappen die daar in de buurt stond. De mensen in de bus sloten zich echter bij de aanvallers aan. Sommige aanvallers gooiden met stenen, terwijl andere leden van het gepeupel „Vuile communist!” en „Gooi hem in de rivier!” schreeuwden. Uiteindelijk ontkwam hij echter aan zijn achtervolgers door in de hoog ommuurde tuin van de pastorie weg te duiken.

Ondertussen probeerde broeder Metcalfe er haastig op zijn fiets vandoor te gaan, maar hij werd door hetzelfde gepeupel ingehaald. Zij sloegen en schopten hem en strooiden zijn lectuur uit over de straat. Het was een geluk voor broeder Metcalfe dat er juist een politieagent voorbijkwam. Deze kwam tussenbeide en dreef het gepeupel uiteen. „Ik zag het als Jehovah’s leiding”, zei broeder Metcalfe, „dat deze man juist op dat tijdstip op het toneel verscheen en een eind maakte aan de aanval.”

Het Genootschap besloot deze zaak voor het gerecht te brengen ten einde duidelijk te maken dat Jehovah’s Getuigen geen communisten waren en om ons recht om het goede nieuws zonder inmenging te prediken, wettelijk te bevestigen. Hoewel het ene uitstel op het andere volgde om te voorkomen dat de zaak voor het gerecht kwam, vond de rechtszaak in juli 1948 ten slotte toch plaats.

De politieagent die een eind had gemaakt aan de aanval was, hoewel katholiek, bereid voor de rechtbank te getuigen en een eerlijke verklaring af te leggen van wat hij gezien had. Verscheidene aanvallers werden schuldig bevonden aan mishandeling. De publiciteit die het gevolg was van de rechtszaak deed veel om het idee te verdrijven dat Jehovah’s Getuigen communisten waren en ook om ons recht om het goede nieuws bekend te maken, te bevestigen. Het betekende echter niet het einde van de gewelddadige tegenstand tegen de waarheid.

WOEDENDE TEGENSTAND DUURT VOORT

In de stad Athlone in het Ierse binnenland koelde een vrouw bijvoorbeeld haar woede op de broeders door een ketel kokend water over hen heen te gieten. De burgers van die stad zonden zelfs een petitie naar het Genootschap die erop neerkwam dat zij niet wilden dat Jehovah’s Getuigen er ooit nog zouden terugkomen!

Toen vier speciale pioniers naar de stad Drogheda werden gestuurd, werden zij met geweren bedreigd en door gewelddadig gepeupel aangevallen. Er werd in de stad een massabijeenkomst gehouden en een resolutie aangenomen waarin de regering werd gevraagd Jehovah’s Getuigen het land uit te zetten. Overal in de stad verschenen aankondigingen met daarop de boodschap: „Katholieke Actie! Burgers van Drogheda! Er zal een openbare vergadering worden belegd . . . ten einde te beschouwen op welke manieren wij de activiteiten van een zekere sekte die in het district werkzaam is, kunnen bestrijden. De burgemeester en vertegenwoordigers van plaatselijke organisaties zullen aanwezig zijn.”

Zijn de broeders, toen zij met al die tegenstand geconfronteerd werden, ooit teruggedeinsd? Nee, nooit! Zij weerstonden elke vorm van druk die op hen werd uitgeoefend en begonnen de resultaten van hun harde werk te zien.

HORENDE OREN IN DUBLIN

Dudley Levis behoorde tot de eersten die in de naoorlogse jaren in Dublin gunstig op de waarheidsboodschap reageerden. Hij was een lid van de Church of Ireland. De protestanten, die al in een bijna uitsluitend katholieke omgeving woonden, bezagen het als verraad dat hij deze kerk verliet. Hij werd derhalve geconfronteerd met de spot en de smaad van vroegere metgezellen die zijn pasgevonden geloof grondig verafschuwden. „Ik werd geweldig aangemoedigd”, zei hij, „door de oudere broeders, zoals Edwin Ridgewell, die vóór mij zo’n zuiver geloof aan de dag gelegd hadden in bijzonder moeilijke tijden. Hun voorbeeld sterkte mij.”

De Getuigen concentreerden hun prediking op protestantse gebieden, waar de reactie gewoonlijk minder fel was dan in de katholieke bolwerken. Geleidelijk aan begonnen zij echter in katholieke gebieden door te dringen. Het was moeilijk. Maar hun houding kwam overeen met die van de psalmist: „Op God heb ik mijn vertrouwen gesteld. Ik zal niet bevreesd zijn. Wat kan de aardse mens mij doen?” — Ps. 56:11; Joz. 1:9.

EEN KATHOLIEK GEZIN REAGEERT GUNSTIG

Na verloop van tijd begonnen er katholieken gunstig op de waarheid te reageren. In 1949 kwam een zuster bijvoorbeeld in contact met John Casey. Deze katholieke man toonde grote belangstelling voor wat de zuster hem vertelde, maar zijn vrouw, Bridie, weigerde hem het geld te geven dat hij nodig had om het hem aangeboden boek, „De Waarheid Zal U Vrijmaken”, te kopen. Hij vroeg de zuster om de volgende week terug te komen. Dit deed zij, en John nam dankbaar het boek. „Ik heb de waarheid gevonden”, zei hij. „Ik ga nooit meer naar de katholieke kerk.”

Bridie was echter niet geïnteresseerd. Zij stelde een vraag die de broeders regelmatig in hun getuigeniswerk te horen kregen. „Wie is Jehovah? Is dat iemand in Amerika die aan het hoofd staat van jullie organisatie?” Maar uiteindelijk aanvaardde ook zij de waarheid toen zij leerde dat het hellevuur, de Drieëenheid en meer van zulke godonterende leerstellingen in werkelijkheid niet door de bijbel worden onderwezen.

Evenals anderen die het licht van de waarheid gingen zien, ondervonden John en Bridie Casey druk van de zijde van hun familie en de gemeenschap om hen te ontmoedigen hun studie van de bijbel voort te zetten. „Elke week trof mijn moeder regelingen voor een bezoek van het Legion of Mary (het Legioen van Maria, een katholieke actiegroep) of van de priester”, legde zuster Casey uit. „Maar de priester was niet in staat aan de hand van de bijbel datgene te weerleggen waarvan wij nu wisten dat het de waarheid was. Op het laatst stormde hij gewoon het huis uit, terwijl hij ons naar de hel verwees wegens het verdraaien van de Schrift!”

ZENDELINGEN GEVEN STUWKRACHT

Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog werden er pioniers vanuit Engeland naar kleinere steden in Noord-Ierland gezonden. Tijdens het in 1946 gehouden congres in Edinburgh (Schotland) benaderden enkelen van deze pioniers de president van het Genootschap met de vraag of zij de Gileadschool konden bezoeken. „Dat kan,” antwoordde hij, „mits jullie beloven naar Ierland terug te keren.” Vijf zusters hielden die belofte.

De komst van zendelingen van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead in 1949 bespoedigde het werk. Maurice en Mary Jones, die veel van het voorbereidende werk hadden gedaan, verwelkomden deze werkers. Er werden twee zendelingenhuizen opgericht, een in Dublin, met de hulp van broeder Jones, en het andere in Cork. Het Jaarboek van 1950 merkte op dat er heel hard gewerkt moest worden om iemand te bevrijden uit de geestelijke duisternis die zo velen omgaf, vooral omdat zij nog nooit een bijbel hadden gezien. „De mensen”, aldus het Jaarboek, „zijn bang de zo lang gekoesterde tradities overboord te zetten, dus wordt er veel tact en geduld vereist om verder te komen.”

Te voet en met de fiets bewerkten de pas aangekomen zendelingen uitgestrekte gebieden, terwijl zij vaak blootstonden aan bedreigingen en fysiek geweld. En tot laat in de avond werkten zij hard om elk spoortje belangstelling dat gevonden werd, met veel zorg verder te ontwikkelen. — Vergelijk Hosea 11:4.

Een van de vroege zendelingen, Elsie Levis (voorheen Lott), vertelde hoe zij mentaal op de toestanden in Ierland werd voorbereid. „Voordat wij Gilead verlieten,” zei ze, „vertelde broeder Franz ons dat hij Ierland, na India, de moeilijkste toewijzing ter wereld vond. Hij was van mening dat het vanwege de houding van de Katholieke Kerk het moeilijkste katholieke gebied ter wereld was.” Zij ontdekte inderdaad dat het moeilijk was. „Maar”, zo vervolgde zij, „wij bemerkten ook dat de mensen door politieke en religieuze machten murw gemaakt waren, dus waren wij alleen maar bezorgd voor de mensen omdat zij, in weerwil van alle vijandigheid, in wezen erg aardig waren.”

DE ZENDELINGEN DOORBREKEN EEN KATHOLIEKE BARRIÈRE

Acties van het katholieke gepeupel vormden een constante dreiging die de zendelingen boven het hoofd hing als een donderbui die elk moment kon losbarsten. Om dus niet de achterdocht en vervolgens de woede van de buurtbewoners op te wekken, werkten de zendelingen bij het van-huis-tot-huiswerk gewoonlijk alleen, maar wel binnen elkaars gezichtsveld. Voordat zij het zendelingenhuis verlieten om in de dienst te gaan, oefende elk van hen handsignalen en schouderbewegingen met haar velddienstpartner voor die dag. Deze signalen zouden een stille waarschuwing zijn dat er gepeupel aankwam.

Mildred Barr (voorheen Willet, die nu met haar man, John, op Brooklyn-Bethel dient) herinnert zich dat zij op een dag op haar grijze motorfiets in de velddienst uittrok. Haar donkerbruine splitleren fietstassen — met daarin haar velddienstlectuur, haar lunch en thermosfles met thee, en haar overschoenen — hingen over het achterspatbord van haar motorfiets. Zij en Frieda Miller reden een katholieke wijk van Dublin binnen. Eenmaal in het gebied gingen zij elk een kant uit en zetten hun motorfietsen op verschillende plaatsen neer, waarbij zij zich ervan vergewisten dat de huisbewoners de fietsen niet zagen maar ze toch zo dichtbij stonden dat zij ze met een korte sprint konden bereiken ingeval zij er als een haas vandoor zouden moeten gaan.

Mildred maakte haar fiets met een ketting en een hangslot aan een traliehek vast en begon van deur tot deur getuigenis te geven. Zij vertelt: „Terwijl ik met een vrouw sprak die zeer geïnteresseerd was, sperde zij opeens haar ogen en mond wijd open. Ik vroeg: ’Wat is er aan de hand?’ Er kwam geen antwoord, behalve dan die starende, angstige blik. Ik draaide me om en stond oog in oog met een groep van acht of negen vrouwen die bij het hek stonden en de toegang tot haar huis versperden. Vanuit mijn ooghoek zag ik dat Frieda mij met haar hand het signaal gaf, maar het was al te laat. Andere vrouwen renden op het huis af. Ik wist dat ik het hek niet meer uit kon, dus spurtte ik de tuin van de huisbewoonster door, stormde dwars door de tuin van haar buren en sprong over een muurtje, om maar zo snel mogelijk bij mijn motorfiets te komen.

Frieda had haar motorfiets inmiddels al gestart; de mijne stond nog op slot. Ik maakte het slot open en wipte op het zadel, maar mijn motorfiets wilde niet starten. De bougie zat nog in mijn zak! Dus stopte ik de bougie in de motor, trapte nogmaals op de starter en daar ging ik. Maar niet snel genoeg — wat tot op deze dag grote hilariteit verwekt. Van achteren kwam een vrouw aangerend die met een zwabber zwaaide. Zij duwde de zwabber door een rooster van het straatriool. Terwijl ik optrok, haalde zij met de zwabber naar mij uit. Daardoor kwam ik van mijn hoofd tot beneden aan mijn rug onder de riooldrek te zitten. Toen ik Frieda had ingehaald, zei ze: ’Sjonge, Mildred, je stinkt een uur in de wind! Je gaat niet naar binnen hoor, als we thuis zijn!’

Toen wij weer bij het zendelingenhuis waren aangekomen, vertelde zij de andere zendelinge wat er gebeurd was. Zij spreidden bij de tuin kranten voor mij uit waar ik op kon staan en plensden emmers water over me heen. Moet je meemaken, dagen daarna nog leende iedereen mij haar parfum. Desondanks kwamen er in dat deel van Dublin uiteindelijk toch heel wat mensen in de waarheid.”

Bridie Casey herinnert zich een ander incident in Dublin. Toen zij met een zendeling in de velddienst was, vertelde een katholieke vrouw hun dat zij alleen maar met hun hoofd tegen een muur liepen. De geest van die zendelingen werd weerspiegeld in het antwoord van de broeder. „Dat kan wel zo zijn,” zei hij, „maar enkele van de stenen in de muur zitten tenminste al niet zo vast meer!” Ja, de zendelingen werden een stormram die de muren van katholieke overheersing die rechtgeaarde Ieren gevangen hielden, stukbraken.

EEN AANVAL DOOR HET GEPEUPEL BIJ LIMERICK

Hoewel de mensen in Ierland van nature vriendelijk en gastvrij waren, slaagden de religieuze leiders er nog steeds in enkelen van hen tot gewelddadigheden aan te zetten. Op 13 mei 1956 was een zendeling, Stephen Miller, met een nieuwe verkondiger in de velddienst in een plattelandsgebied in het westen van het land. Plotseling zagen hij en zijn metgezel hun weg versperd door gepeupel. Zij sprongen op hun motorfiets om te ontsnappen. Maar het gepeupel volgde hen in auto’s en reed hen ten slotte klem op een doodlopende weg.

Het gepeupel, onder aanvoering van een priester, omsingelde broeder Miller. Een van de bullebakken gaf broeder Miller een kaakslag. Vervolgens pakte het gepeupel hem zijn lectuur af en verbrandde die in het centrum van het dorpje Cloonlara in de buurt van Limerick.

Later, tijdens de rechtszaak, werd nog eens onderstreept hoe bevooroordeeld de rechterlijke instanties waren. De priester en acht andere opruiers werden vrijgesproken. De bullebak die broeder Miller geslagen had, werd schuldig bevonden maar in vrijheid gesteld. Vervolgens werd broeder Miller en zijn metgezel onder borgstelling van £200 (ongeveer ƒ 2000) per persoon de verplichting opgelegd zich goed te gedragen. Wat een rechtsverdraaiing! De rechtbank verontschuldigde het gepeupel en strafte degenen die aangevallen waren! Hoewel de stad Dublin de Getuigen beter ging behandelen, hielden veel plattelandsgebieden nog steeds hardnekkig aan hun middeleeuwse zienswijzen en daden vast.

VERONTRUSTENDE DUBBELE MAATSTAVEN

De onrechtvaardigheid en het vooroordeel tegen Jehovah’s Getuigen waren eenvoudig te opvallend om er ongemerkt aan voorbij te kunnen gaan. De eruit voortvloeiende publiciteit in kranten overal in de Republiek veroorzaakte een golf van protest en verontwaardiging. Een protestantse geestelijke, die zich in geen enkel opzicht liet verblinden door het religieuze rookgordijn dat was gelegd om te verhullen waar het in deze kwestie werkelijk om ging, liet in de Dublin Evening Mail van 28 juli 1956, onder de kop „Religieuze vrijheid”, duidelijk uitkomen waar de schoen wrong:

„Leden van het Legion of Mary bezoeken mijn parochianen om leerstellingen te propageren die ik ten sterkste afkeur. Mag ik ervan uitgaan dat ik nu mijn mensen bij elkaar kan trommelen, de hand kan slaan aan de Legionairs, hun boeken kan verbranden (en een van hen misschien een stomp op zijn kin kan geven, alleen maar om te laten zien dat ook wij christenen zijn!) en dan kan verwachten dat zij, als zij klagen, de verplichting opgelegd krijgen zich goed te gedragen, terwijl wij vrijuit gaan?

Of is er soms een wet voor het Legion of Mary en een andere wet voor Jehovah’s getuigen?”

Veel anderen vonden, hoewel zij het niet eens waren met de leerstellingen van Jehovah’s Getuigen, dat de bepaling betreffende vrijheid van godsdienst in de grondwet van de Ierse Republiek gerespecteerd diende te worden. Artikel 44 van de grondwet luidt: „Vrijheid van geweten en het vrijelijk belijden en beoefenen van religie worden — behoudens de openbare orde en de moraliteit — iedere burger gewaarborgd.”

De antipathie tegen Jehovah’s volk en de tegenstand tegen hun werk waren echter nog diepgeworteld. Later datzelfde jaar werd in een plaatselijke Limerickse krant op katholieke lezers het volgende beroep gedaan:

„Hierbij doen wij een uiterst dringend beroep op een ieder die wellicht door vertegenwoordigers van het Genootschap [Jehovah’s Getuigen] wordt aangesproken, om niets met hun propaganda te maken te hebben en krachtig te weigeren ook maar enige discussie met hen aan te gaan. Elk exemplaar van hun publikaties dat lezers misschien in hun bezit hebben gekregen, dient onmiddellijk vernietigd te worden. Zo sterk is de wens van de Kerk dat wij hun duivelse leerstellingen schuwen, dat iedere katholiek die publikaties van het Genootschap leest, zichzelf blootstelt aan excommunicatie. Ierlands erfenis van het geloof, door eeuwen van vervolging heen bewaard, dient niet te worden verkwanseld voor een maaltje Brooklynse soep.”

„GODS WEG IS LIEFDE”

Bij het laten schijnen van het Koninkrijkslicht treedt één speciale veldtocht op de voorgrond. Het Jaarboek van 1954 noemde deze veldtocht „ongetwijfeld de grootste bijdrage aan de prediking van de waarheid in Eire [de Republiek Ierland]”. Over welke veldtocht werd daar gesproken? Over de landelijke verspreiding van de brochure God’s Way Is Love (Gods weg is liefde). In deze 32-bladzijden tellende brochure, met vier groene harpen op de omslag, werden uitsluitend aanhalingen gedaan uit katholieke bijbeluitgaven. De brochure was speciaal aantrekkelijk voor katholieke mensen vanwege de duidelijke en eenvoudige uiteenzetting van fundamentele bijbelse leerstellingen. Arthur Matthews, nu de coördinator van het bijkantoorcomité voor Ierland, en zijn vrouw Olive, vormden samen met Olives broer en diens vrouw een groepje dat aan dit opwindende werk deelnam.

„Wij deden hutje bij mutje”, zei broeder Matthews, „en konden voor een spotprijsje een oude Morris 10 kopen. Geen van ons kon rijden, maar op een rustige weg vlak bij het huis van ’Ma’ Rutland kregen wij er al gauw de slag van te pakken. Binnen een paar dagen trokken wij het land in, terwijl wij onze hele predikingsuitrusting in de auto geladen hadden.”

Zij slaagden er echter niet in onderdak te vinden, dus brachten zij een bijster koude en slapeloze nacht in de auto door. De volgende dag besloten zij een caravan of kampeerwagen te kopen. Er zat een risico aan vast, aangezien er in het verleden caravans van broeders aangevallen en vernield waren, maar zij hadden geen alternatief. Door enkele van hun bezittingen te verkopen, waren zij in staat het benodigde geld bijeen te brengen om een vier meter lange caravan te kopen. En hoewel zij angstige momenten beleefden terwijl zij de caravan over de ruwe en soms bergachtige wegen trokken, was hun huisvestingsprobleem tenminste opgelost.

Zij hadden een uitgestrekt gebied te bewerken, aangezien er ten zuiden van Dublin helemaal tot aan de stad Cork toe, ruim 250 kilometer zuidwaarts, geen enkele verkondiger was. Om zo veel mogelijk tot stand te brengen, begon de groep elke morgen om 8 uur met de velddienst. Zij reisden naar het verst verwijderde punt van het door hen gekozen gebied en werkten dan terug in de richting van hun caravan. Wanneer zij gingen prediken in gebieden vlak bij de plaats waar zij de caravan geparkeerd hadden, verplaatsten zij deze naar een nieuw stekje om aanvallen op hun bezit te voorkomen. Als zij bij grote steden kwamen, probeerden zij alle mensen te bezoeken vóór de zondag, wanneer de priester hen haast onvermijdelijk vanaf de kansel zou aanvallen.

De twee onverschrokken echtparen troffen veel mensen die nog nooit Jehovah’s Getuigen ontmoet hadden. Huisbewoners verklaarden regelmatig dat het hun door hun kerk verboden was om zelfs maar de Schrift te lezen. „Daarom”, zei broeder Matthews, „hadden wij, behalve dat wij de brochure God’s Way Is Love verspreidden, altijd exemplaren van de katholieke Douay-bijbel bij ons, die wij gebruikten en aan de mensen aanboden.”

De brochure hielp de broeders af te stappen van de gedachte alleen protestanten te bezoeken. Iedereen werd bereikt. Zij verspreidden ten minste 20.000 exemplaren van deze brochure in het oostelijke deel van het land, terwijl een andere groep een soortgelijk werk verrichtte aan de westkant. En zij bemerkten dat veel mensen gastvrij waren. „Wij hoefden nooit aardappels of melk of zo iets te kopen”, zeiden broeder en zuster Matthews.

EINDELIJK — EEN KONINKRIJKSZAAL IN DUBLIN!

Tot op deze tijd had de gemeente in Dublin op allerlei plaatsen vergaderd, en geen daarvan was comfortabel. Op één vergaderplaats, een zolder boven de paardestallen van een wasserij, was het niets ongewoons om, als men naar boven keek, de ratten langs de dakspanten te zien rennen. De broeders besloten daarom dat het tijd werd dat zij een zaal kregen die uitsluitend door henzelf gebruikt werd. Na lang zoeken konden zij in James Place, een smalle zijstraat van Baggot Street aan de zuidkant van Dublin, een pand huren dat als garage dienst had gedaan.

Men moest van aanpakken weten, wilde men dit oude pand tot een geschikte Koninkrijkszaal ombouwen. Met enorme krachtsinspanning renoveerden de broeders het oude gebouw en maakten er een prachtige Koninkrijkszaal van. Er waren 134 personen aanwezig bij de opening van de zaal in 1953.

Op 3 december 1954 werd de nieuwe Koninkrijkszaal bezocht door speciale gasten van het internationale hoofdbureau — de broeders Frederick W. Franz en Grant Suiter. Meer dan twintig zendelingen, die het eiland met hun Koninkrijksprediking in vuur en vlam zetten, waren aanwezig om deze broeders te horen spreken.

In de daaropvolgende jaren was de Koninkrijkszaal in Dublin tevens de plaats waar alle kringvergaderingen in de Republiek gehouden werden. Kunt u zich het beeld voor de geest halen van zo’n 200 broeders en zusters die zich in een kleine ruimte van zo’n 6,5 bij 13,5 meter hadden geperst? Op de smalle trap die naar het bovenste gedeelte voerde, konden twee mensen elkaar niet passeren. Tijdens de kringvergaderingen moest het voedsel dat boven was bereid, van hand tot hand, met één bord tegelijk, worden doorgegeven aan degenen die beneden wachtten. De zaal was lang niet zo gerieflijk als de tegenwoordige Koninkrijkszalen, maar vergeleken met enkele van de plaatsen die zij voordien hadden gebruikt, was het een paradijs.

EEN BIJKANTOOR OPGERICHT

Het jaar 1957 gaf een fijne stap voorwaarts te zien voor het werk in Ierland. Broeder Knorr trof regelingen voor de oprichting van een afzonderlijk bijkantoor in Dublin. Tot die tijd had Dublin als een lectuurdepot gediend, terwijl het werk onder toezicht van het Britse bijkantoor stond.

Dit nieuwe bijkantoor, gevestigd in een huis met twee verdiepingen aan Lindsay Road 86 in het noorden van de stad, kon nu alle aandacht concentreren op de specifieke behoeften van het veld in Ierland. Maar voorlopig bleef het Britse bijkantoor het opzicht voeren over Noord-Ierland. Het werk in de Ierse Republiek zou nu vanuit het nieuwe bijkantoor geleid worden.

HET FALEN VAN DE CHRISTENHEID BEKLEMTOOND

Ondanks de aanhoudende minachting van religieuze zijde, gingen de broeders er onverdroten mee voort de christenheid aan de kaak te stellen. Eén instrument waarvan zij zich bedienden, was de uitgave van The Watchtower van 1 november 1958 (De Wachttoren van 15 januari 1959). In dit tijdschrift stond een op de „Goddelijke wil”-vergaderingen van dat jaar aangenomen resolutie die beklemtoonde dat de christenheid volkomen in gebreke was gebleven mensen te wijzen op Gods koninkrijk als de werkelijke remedie voor de kwalen van de mensheid.

Het tijdschrift werd wijd en zijd onder de geestelijken in Ierland verspreid. En wat een reacties kwamen erop! Eén exemplaar werd teruggestuurd met het woord „onzin” over de voorpagina gekrabbeld. Een ander exemplaar, dat door een geestelijke werd teruggestuurd, bevatte de volgende boodschap:

„Gelieve mij deze rommel niet meer toe te zenden . . . U verricht het werk van de Duivel en u doet het voor geld . . . Laat de brave Ieren met rust. Zij zullen zich door u toch niet laten beïnvloeden. Nogmaals: Stuur mij deze rommel niet meer toe. Ik heb er geen woord van gelezen.”

Maar enkelen van „de brave Ieren” hongerden naar de waarheid en reageerden gunstig. Veel mensen vonden het evenwel moeilijk te geloven dat de broeders er door een geest van zuivere onbaatzuchtigheid en liefde toe gebracht werden hun tijd en middelen te gebruiken om anderen te helpen de waarheid te leren kennen. Zij vonden het al even moeilijk te geloven dat degenen die gunstig op de waarheid reageerden, dit niet voor geld deden. Talloze onware verhalen deden de ronde dat geïnteresseerden geld en andere voordelen ontvingen als zij naar de Getuigen luisterden.

DOOR GEPEUPEL AANGEVALLEN IN WEXFORD

Het klimaat voor de bekendmaking van het goede nieuws in Ierland verbeterde langzamerhand. Maar niet alle mensen waren geneigd vredig naar de Koninkrijksboodschap te luisteren. Laten wij als voorbeeld eens naar de schilderachtige stad Wexford gaan, in het zuidoosten van Ierland. Het is het jaar 1960.

Broeder en zuster Turner waren al zo’n tien maanden in Wexford toen zich plotseling moeilijkheden voordeden. Broeder Turner werkte van huis tot huis. Terwijl hij met enkele mensen stond te praten, kwam een priester van achteren op hem toe lopen. „Geef die smerige lectuur hier”, schreeuwde de priester, terwijl hij broeder Turners velddiensttas trachtte weg te grissen. Er verzamelde zich een menigte, waaronder zich een tweede priester bevond. Toen broeder Turner weigerde zijn tas af te geven, werd hij aangevallen en geslagen. Hij en zijn vrouw glipten echter weg en gingen naar het politiebureau om aangifte van het gebeurde te doen.

Hoewel er destijds geen verkondigers in Wexford woonden, was de plaatselijke gemeenschap ziedend van woede over de activiteiten van deze pioniers. Deze haat sloeg zelfs over op de rechterlijke macht. Dit wordt goed geïllustreerd door enkele van de commentaren van de politierechter tijdens de rechtszaak die volgde:

„Ik moet wel tot de conclusie komen dat deze hele zaak is uitgelokt en tot een drama is gemaakt enkel en alleen om de Jehovah’s Getuigen publiciteit te verschaffen; dat deze mensen betrokken zijn bij een samenzwering om degenen die zij als concurrerende geestelijken bezien, in diskrediet te brengen; dat zij een naar mijn mening kortzichtige en tot mislukking gedoemde poging doen om de mensen van dit land en dit graafschap te bekeren. Zij hebben hun onwelkome attenties aan onwillige toehoorders opgedrongen en doen dit nog steeds. . . . Ik ben beslist van mening dat deze mensen een aanval hebben ingezet op het traditionele geloof van de mensen van Wexford, een aanval die gefaald heeft, zal falen en moet falen.”

Er bestond weinig twijfel over naar wie de sympathieën van de politierechter uitgingen en het was onwaarschijnlijk dat er recht gedaan zou worden. De beide priesters ontkenden voor de rechtbank dat zij broeder Turner hadden aangevallen. Maar zij werden schuldig bevonden aan formele mishandeling — en konden daarna ongestraft vertrekken!

Kranten in heel Ierland en Engeland brachten verslag uit van de gebeurtenissen. De rechtszaak bracht in eerste instantie een vijandige reactie teweeg. Maar in feite had de zaak toch enkele gunstige gevolgen. De ongunstige publiciteit in de kranten betreffende de onwettige daden van de priesters en het gepeupel schenen zulk illegaal gedrag te beteugelen. Toen de gemoederen bedaarden, zagen redelijke mensen in dat een dergelijk geweld onaanvaardbaar was.

Het was zelfs zo dat een van de priesters die bij de aanval betrokken waren geweest, enige tijd later, nadat er in Wexford een gemeente was opgericht, een exemplaar van het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt nam en een van de broeders zijn verontschuldigingen aanbood voor zijn aandeel aan het incident.

PIONIERS MAKEN HUN AANWEZIGHEID MERKBAAR

Ook in het westen van het land bleven de pioniers hun aanwezigheid duidelijk merkbaar maken. Een plaatselijke krant beschreef hun werk als volgt: „Donegal is weer eens geteisterd door een plaag van ongedierte dat nog veel sluwer is dan vossen of dassen. Een leger van mannen en vrouwen, van wie sommigen op scooters rondrijden, reist stad en land af om huisbezoeken te brengen en overal gratis tijdschriften achter te laten.”

Hoe groot was dit „leger”? Twee pioniersters op een scooter! Waardoor werd deze reactie uitgelokt? Door de grootscheepse verspreiding van de speciale Awake! van 8 oktober 1960, getiteld „De Katholieke Kerk in de 20ste eeuw” (Ontwaakt! van 8 januari 1961). De manier waarop de krant het door de twee pioniersters verrichte getuigeniswerk beschreef, doet ons denken aan het ’sprinkhanenleger’ dat door de apostel Johannes in Openbaring 9:1-10 beschreven werd.

Zulke pioniers speelden een belangrijke rol bij de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk gedurende de jaren ’50 en ’60. Er waren in die tijd in de Ierse Republiek maar vier of vijf gemeenten werkzaam. Elders waren slechts geïsoleerde groepjes pioniers en verkondigers, die zich bereid toonden aan allerlei ontberingen en moeilijkheden het hoofd te bieden ten einde hun bediening te volbrengen.

Het was voor de pioniers in geïsoleerde toewijzingen nog steeds een groot probleem om aan huisvesting te komen waar zij onbekommerd konden wonen. In de meeste steden was het haast onmogelijk een verblijfplaats te vinden. Veel van de speciale pioniers vonden het gemakkelijker een ongemeubileerd huisje te huren op het platteland buiten de steden, waar zij minder kans liepen weggejaagd te worden. Het Genootschap zorgde dan voor meubels, waarvoor de pioniers een schijntje aan huur betaalden. Deze huisjes dienden ook als vergaderplaatsen voor geïnteresseerden. Wanneer de vijandigheid afnam, konden de speciale pioniers naar de steden verhuizen. De ijver van de pioniers droeg er in belangrijke mate toe bij dat het aantal Getuigen in de Republiek van 211 verkondigers in 1962 tot 253 in 1965 toenam.

EEN INTERNATIONAAL CONGRES — DUBLIN, 1965

Toen werd aangekondigd dat Jehovah’s Getuigen in 1965 een internationaal congres in Dublin zouden houden, ontstond er opschudding onder de bevolking. Naarmate de gebeurtenissen zich ontwikkelden, werd duidelijk dat een aantal mensen niet wilden dat het congres plaatsvond.

„Het werd een lang relaas van moeilijkheden — gewoon een aaneenschakeling van dingen die het onmogelijk schenen te maken dat het congres doorging”, zei Arthur Matthews, die het toezicht had over de congresregelingen. „Maar doordat het zo’n strijd kostte om het congres voor te bereiden en ook werkelijk te houden, ontwikkelde zich een voortreffelijke geest onder alle broeders en zusters.” Hoe boden zij weerstand aan ontmoediging toen de problemen zich opstapelden? Broeder Matthews zette een kaart op zijn bureau met de woorden uit Spreuken 24:10 erop: „Hebt gij u ontmoedigd betoond op de dag van benauwdheid? Uw kracht zal gering zijn.”

De fanatieke tegenstand stak zijn lelijke kop op onder enkele leden van de gemeenteraad. Zij hadden de autoriteit om de broeders het gebruik van het voetbalterrein dat voor het congres gehuurd was, te weigeren. Eén raadslid bestempelde de Getuigen als „een bedreiging”, en andere leden betoogden met klem dat het de Getuigen niet mocht worden toegestaan de faciliteiten te gebruiken. Een ander raadslid wees er echter wijselijk op dat het een kwalijke zaak zou zijn wanneer in een land dat zelf jarenlang het slachtoffer van religieuze vervolging geweest was, geen toestemming gegeven werd om het congres te houden.

Bord Failte (de Ierse Toeristenbond) was ervoor dat het congres doorging. In een boze protestbrief aan de plaatselijke krant stond: „Probeert Bord Failte de Ierse natie tot het voorwerp van spot voor de hele wereld te maken? . . . De houding van Bord Failte moet een grotere bedreiging voor de Katholieke Kerk vormen dan de activiteiten van Jehovah’s Getuigen en alle andere bevorderaars van valse religie bij elkaar.”

Eén correspondent vergeleek de Getuigen met de beruchte Ku Klux Klan en de maffia, en vroeg: „Wil ook maar iemand deze mensen hier hebben?” Dit ontlokte een sympathiek antwoord waarin werd gezegd dat de schrijver die Jehovah’s Getuigen had aangevallen, „in schaamte het hoofd moest buigen”.

ALLE OBSTAKELS OVERWINNEN

Ten slotte werd er toestemming gegeven om het congres te houden. Maar toen begonnen de problemen pas goed. Het bleek onmogelijk een nabijgelegen terrein te huren om daar de maaltijden te verzorgen. Dit was een van de grootste zorgen totdat het stadionbestuur zei dat de broeders op het speelveld zelf een grote tent mochten neerzetten. De mannen uit Dublin die de tent op het terrein afleverden, weigerden echter die op te zetten. Dus zat er voor de broeders, die weinig ervaring in dit soort dingen hadden, niets anders op dan het zelf te doen. Jehovah kwam hen te hulp. Mannen van een andere firma, die de tafels en stoelen afleverden, waren ook bedreven in het opzetten van tenten. Toen zij zagen in welk lastige parket de broeders zich bevonden, gaven zij hun veel praktische, bekwame hulp en raad.

Arthur Hewson, de congresopziener, herinnerde zich hoe moeilijk het was kamers te vinden voor alle verwachte afgevaardigden. „Zo gauw er kamers waren toegezegd, oefenden de priesters druk uit en werd het aanbod ingetrokken”, zei hij. „Totaal 50 procent van de toezeggingen voor kamers werd ingetrokken, en zelfs enkele hotels bleken ’volgeboekt’ te zijn wanneer wij gingen informeren.” Er waren dagen dat er meer toezeggingen voor kamers werden ingetrokken dan er nieuwe binnenkwamen.

De broeders gingen door in het vertrouwen dat als het Jehovah’s wil was, het congres zou plaatsvinden. Uiteindelijk werd er in de huizen van de Dublinners voldoende geschikte accommodatie gevonden voor meer dan 3500 Jehovah’s Getuigen. Wat was het plaatselijke effect? Het vooroordeel tegen Jehovah’s Getuigen begon af te brokkelen. „Men heeft ons niet de waarheid over jullie verteld”, was het commentaar van enkele kamerverhuursters na afloop van het congres. „De priesters hebben ons voorgelogen, maar nu wij jullie kennen, zullen wij jullie altijd met open armen ontvangen.”

Ondanks het feit dat er op zo’n schijnbaar onoverkomelijke manier werd samengespannen om het congres te doen mislukken, had niets succes. „Ik ben nog nooit op een congres geweest waar Jehovah’s geest niet aanwezig was,” zei broeder Hewson, „maar ik heb zowel voor als na die tijd nooit een congres bezocht waar Jehovah’s geest zo duidelijk openbaar was.” De felheid van de tegenstand maakte de overwinning alleen maar opmerkenswaardiger. Het versterkte het vertrouwen van de broeders in Jehovah’s belofte: „Zij zullen stellig tegen u strijden, maar zij zullen u niet overmeesteren. Want ik ben met u om u te redden en u te bevrijden.” — Jer. 15:20.

EEN ECHTE DOORBRAAK

Dit in 1965 gehouden internationale congres kenmerkte een definitief keerpunt in de activiteiten van Jehovah’s volk in Ierland. Het vormde de aanleiding tot heel wat publiciteit, en veel daarvan was erg gunstig. Voor het eerst zond de nationale televisie beelden uit die lieten zien hoe het er op een congres van Jehovah’s Getuigen toegaat. Ook van de doop werd een goed nieuwsverslag gegeven. Aangezien er geen overdekte gelegenheid gehuurd kon worden, hadden de broeders regelingen getroffen om de doop in zee te houden, in een openluchtbad naast een golfbreker in de baai van Dublin. Ondanks de stromende regen en een bitter koude wind symboliseerden daar 65 mensen hun opdracht aan Jehovah.

Op de laatste dag van het congres hield Frederick W. Franz (die later de vierde president van de Watch Tower Bible and Tract Society werd) voor een gehoor van 3948 personen een bezielende lezing over het onderwerp „Wereldheerschappij op de schouder van de Vredevorst”. Aangezien hij er bij zijn voorbereiding sterk rekening mee had gehouden dat de bevolking van Ierland katholiek was, deed hij zijn aanhalingen uitsluitend uit de katholieke Douay-bijbel. Wat een schitterend getuigenis!

HEEL IERLAND ONDER ÉÉN BIJKANTOOR

Het daaropvolgende jaar, 1966, werd nog een uitstekende geestelijke stap voorwaarts gerealiseerd — het hele land, zowel het noorden als het zuiden, kwam onder het toezicht van het bijkantoor in Dublin. In politiek en religieus opzicht was Ierland nog even verdeeld als altijd, maar Jehovah’s volk was nu in elk opzicht verenigd. Dat jaar waren er in de Ierse Republiek 268 Getuigen en in Noord-Ierland 474, een grote broederschap van 742 Getuigen die samenwerkten om Jehovah’s wil te doen.

ONDER DRUK AAN NEUTRALITEIT VASTHOUDEN

De woelige jaren ’70 en ’80 werden gekenmerkt door de opkomst van nationalistische bewegingen en de escalatie van terroristische activiteiten, vooral in Noord-Ierland. Het gevolg? Een steeds toenemende polarisatie van de katholieke en protestantse gemeenschappen in dit noordoostelijke deel van het eiland.

Norman Richards was een van de kringopzieners in Noord-Ierland toen de moeilijkheden begonnen. Hij herinnert zich hoe de broeders onder druk werden gezet om partij te kiezen.

„Er werden pogingen gedaan om de broeders ertoe te brengen nachtelijke patrouilles van de burgerwacht te ondersteunen en mee te helpen aan het opwerpen van barricaden om hun gebieden af te sluiten”, zei broeder Richards. „De burgerwacht vroeg bijdragen om de benodigdheden voor de verdediging van hun gebied te kunnen betalen. En zij trachtten aan alle gebouwen nationalistische vlaggen te hangen.”

De broeders bleven ondanks intimidatiepogingen standvastig. Geen van hen schipperde, en het werd iedereen al gauw duidelijk dat zij zich in deze strijd volledig neutraal opstelden. Men werd zich spoedig bewust van de houding van de Getuigen ten aanzien van oorlogvoering, hun zienswijze ten aanzien van vlaggen en hun vaste besluit „geen deel van de wereld” te zijn. — Joh. 17:16; Jes. 2:2-4; 1 Kor. 10:14; 1 Joh. 5:21.

Doorgaans wekte het in de gemeenschap vijandigheid op wanneer de broeders hun standpunt duidelijk maakten. Buren die paramilitaire activiteiten ondersteunden, weigerden vaak tegen de broeders te praten. Maar omdat de broeders vriendelijk en behulpzaam bleven op terreinen die wel schriftuurlijk aanvaardbaar waren, werden zij na verloop van tijd weer door de gemeenschap geaccepteerd, en hun positie van strikte neutraliteit werd erkend.

LEREN LEVEN MET DE MOEILIJKHEDEN

Wanneer gewelddadigheden tot een hoogtepunt kwamen, dreigde in verschillende delen van de provincie altijd het gevaar van schietpartijen en bomaanslagen. Het avondgetuigeniswerk nam af omdat de mensen na donker de deur niet meer open durfden te doen. Maar de nabezoekactiviteit en het huisbijbelstudiewerk bleven met sprongen vooruitgaan.

Het is begrijpelijk dat de mensen bang waren voor onbekende bezoekers. „Op een zondagmiddag”, herinnerde broeder Richards zich, „klopten wij bij een deur aan en een man deed behoedzaam open. Wij stelden onszelf voor en vertelden hem waarom wij hem bezochten. Hij haalde zijn hand achter zijn rug vandaan en wij zagen dat hij er een geladen revolver in had. ’Ik ben politieagent,’ zei hij, ’en ik dacht dat u wel eens van de IRA kon zijn.’”

Hoe pasten de broeders zich aan het leven onder zulke oorlogsomstandigheden aan? Zij volgden Jezus’ raad in Matthéüs 10:16 op om „omzichtig” te zijn en meden elke roekeloze daad. Als er terwijl zij in de dienst waren vlakbij een bom ontplofte, verweefden zij zo’n gebeurtenis eenvoudig in hun toespraakje door bijvoorbeeld te zeggen: „Weet u dat God belooft dat er een eind aan dat soort dingen zal komen?” en daarna vervolgden zij hun bespreking. Natuurlijk werden niet alle delen van Noord-Ierland door geweld getroffen; evenmin waren er voortdurend uitbarstingen van terroristische activiteit. „Het ontwijken van bommen en kogels was geen dagelijkse bezigheid”, zei een broeder. „Meestal was er niets aan de hand.”

OVERAL HEEN GAAN MET HET GOEDE NIEUWS

In het begin van de jaren ’70 hadden paramilitaire activisten de broeders gewaarschuwd dat zij zouden worden neergeschoten als zij in bepaalde gebieden zouden komen. De voorzichtigheid schreef hun voor zich tijdelijk terug te trekken. Zodoende werd er in een aantal katholieke gebieden in Belfast niet gepredikt. Een van de broeders legde uit hoe zij het getuigenisgeven in deze gebieden hervatten. Hij woonde in Belfast op de grens tussen katholieke en protestantse woonwijken. Hij en zijn vrouw namen hun jonge kind met zich mee in de kinderwagen en werkten geleidelijk aan steeds verder het katholieke stadsdeel in, waarbij zij al gauw door twee van de speciale pioniers werden vergezeld. Van lieverlee werden zij meer geaccepteerd, en toen andere verkondigers zich bij hen aansloten, hadden zij al gauw weer regelingen op gang voor groepsgetuigenis in deze gebieden.

Wat beschermde de Getuigen in de katholieke gebieden? Hun neutraliteit. Een ervaring illustreert dit: „Ongeveer drie of vier maanden nadat wij in een bepaald gebied waren gaan werken, nodigde een man ons binnen. In de loop van het gesprek vertelde hij ons dat Jehovah’s Getuigen in dat gebied welkom waren. Hij erkende onze neutraliteit in politieke aangelegenheden, die naar hij zei zo verschilde van de activiteit van veel priesters. Toen ik opmerkte dat ik al een tijdje bezoeken aflegde in het gebied, wist hij ons te vertellen waar en wanneer wij voor het eerst in het gebied waren gekomen en dat wij van die tijd af in de gaten gehouden waren!”

Bij één gelegenheid hield het leger deze broeder aan en nam hem voor ondervraging mee naar het legerhoofdkwartier. Zij wilden dat hij inlichtingen zou geven aan hun veiligheidstroepen en tijdens zijn predikingswerk zou spioneren. Nadat hij echter had uitgelegd dat hij als een van Jehovah’s Getuigen neutraal was ten aanzien van de politiek, lieten zij hem gaan.

Een aantal broeders uit Engeland waren naar een gemeente in een stad bij de grens tussen Noord-Ierland en de Ierse Republiek verhuisd. In een periode van twee tot drie jaar hadden zo’n 200 bomaanslagen — nog afgezien van de rellen en schietpartijen die bijna elke nacht plaatsvonden — het centrum van de stad geruïneerd. Maar gedurende al die tijd voelden de broeders Jehovah’s beschermende hand. Soms waarschuwden de plaatselijke bewoners de Getuigen voordat de onlusten uitbraken. Ondanks de voortdurende onrust hielden de broeders altijd hun vergaderingen en gingen zij door met hun prediking. „Soms werd de veiligheidstroepen de toegang tot bepaalde gebieden ontzegd,” zei een plaatselijke Getuige, „maar omdat de broeders en zusters er steeds duidelijk blijk van hadden gegeven dat zij neutraal waren, konden zij altijd in die gebieden prediken, ook al hadden enkelen van hen de Engelse nationaliteit.”

VOOR DE VERKEERDE AANGEZIEN

Zo nu en dan bleken sommige verkondigers zich tijdens het predikingswerk echter in een hachelijke situatie te bevinden. Door op Jehovah te vertrouwen en kalm te blijven, wisten de broeders en zusters het te vermijden ernstig letsel op te lopen. Een jonge speciale pionier werd bijvoorbeeld ten onrechte voor een lid van de veiligheidstroepen aangezien. Hij vertelt:

„Toen ik enkele nabezoeken bracht in een woonwijk waarvan bekend was dat men er sterk met de IRA sympathiseerde, stopte er een auto. Een van de inzittenden richtte een vuurwapen op me en beval me in de auto te stappen. De mannen in de auto fouilleerden me direct. Aanvankelijk dacht ik dat ik zou worden doodgeschoten, omdat zij mij abusievelijk voor een soldaat in burger hadden gehouden. Ik werd naar een huis gereden en voor een periode die mij een eeuwigheid toescheen in een kleine schuur opgesloten. Toen werd ik naar buiten gebracht, geblinddoekt en een huis binnengeleid waar ik langdurig ondervraagd werd omdat zij wilden weten wie ik was en wat ik in dat gebied aan het doen was. Vanaf het allereerste moment bad ik voortdurend tot Jehovah of ik toch maar niets mocht zeggen of doen waardoor ik hen tegen mij in het harnas zou jagen.

Ik legde uit dat ik een van Jehovah’s Getuigen was en dat ik er alleen maar in geïnteresseerd was mensen te helpen de bijbel te begrijpen. Ik kon horen dat verscheidene mannen de inhoud van mijn velddiensttas doorzochten en commentaar gaven op mijn van-huis-tot-huisrapportjes. Een van de mannen verliet de kamer met de woorden: ’Houd hem onder schot en schiet hem bij de minste beweging die hij maakt overhoop!’ Ten slotte kwam deze man terug. Hij moet mijn verhaal hebben kunnen staven, want hij zei tegen de anderen dat ik kon worden vrijgelaten. Nog steeds geblinddoekt en onder bedreiging van een vuurwapen werd ik weer naar de auto gebracht en in de buurt van het stadscentrum vrijgelaten.

Ik ben er zeker van dat Jehovah’s geest ervoor gezorgd heeft dat ik volkomen kalm bleef en de juiste dingen kon zeggen en doen zodat zij geloofden dat ik volledig neutraal was. Diezelfde middag vergezelde mijn partner mij naar een van tevoren afgesproken nabezoek bij een geïnteresseerde in diezelfde woonwijk, en nadien werkten wij daar regelmatig zonder ooit nog lastig gevallen te worden.”

ALS GETUIGEN HERKEND

Bij een andere gelegenheid waren twee van de pioniers aan het werk in het grensplaatsje Crossmaglen, dat nog net in Noord-Ierland ligt. Weinig mensen in het gebied kenden hen. De pioniers wisten niet dat er kort tevoren door de IRA pamfletten waren verspreid om de mensen in het plaatsje te waarschuwen voor de ophanden zijnde komst van een speciale eenheid van de Britse strijdkrachten, de SAS — een bijzonder goed getrainde eenheid die vaak in burger opereerde. De plaatselijke bevolking vermoedde dat de pioniers leden van de SAS-eenheid waren.

Toen de broeders hun velddienst hadden beëindigd en naar huis zouden gaan, gingen zij ergens een kop koffie drinken terwijl zij op de bus wachtten. Zij vroegen de vrouw in het café of de bus al in de plaats gearriveerd was. Boos beschuldigde zij hen ervan soldaten te zijn en stormde vervolgens naar buiten. De broeders verlieten eveneens het café. Terwijl zij op de bus stonden te wachten, kwamen er in een auto een paar mannen aanrijden. Zij gingen het café binnen, kwamen vlak daarna het café weer uit, reden toen langzaam het plein rond naar de plek waar de broeders stonden te wachten en stelden hun enkele vragen. De broeders dachten dat het gewapende IRA-leden waren. Zij vertellen ons wat er verder gebeurde:

„De bus arriveerde, een oud vehikel vol deuken. Wij kochten een kaartje en stapten in. Toen bemerkten wij dat de mannen die ons ondervraagd hadden in een ernstig gesprek gewikkeld waren met de buschauffeur. Even later zette de bus zich in beweging, maar gelijktijdig reed ook de auto waarin de mannen zaten weg. Wij vreesden dat er was afgesproken elkaar op een rustige landweg buiten de stad weer te treffen. De vorige nacht nog was er in deze omgeving een minibus aangehouden, en tien mannen waren op een rij gezet en neergeschoten, van wie er negen gedood waren.

Er scheen aan de rit naar huis geen eind te komen, maar toen wij de stad naderden, beseften wij dat er niets ging gebeuren. Toen wij de chauffeur vroegen om te stoppen en ons te laten uitstappen, zei hij: ’Zeg, hebben jullie een van jullie boeken bij je?’ Klaarblijkelijk kende hij ons, en wij gaven hem de laatste uitgaven van De Wachttoren en Ontwaakt! Toen vroegen wij hem wie de mannen waren die ons ondervraagd hadden. ’O, maak je geen zorgen’, antwoordde hij. ’Ik wist wie jullie waren. Ik heb hun verteld hoe de vork in de steel zit. Maak je totaal geen zorgen. Jullie zijn nu volkomen veilig!’”

HORENDE OREN IN KATHOLIEKE GEBIEDEN

Jarenlang was er in Noord-Ierland hoofdzakelijk in protestantse gebieden gunstig op de waarheid gereageerd. Maar nu gaven steeds meer katholieken blijk van belangstelling wanneer zij gingen inzien dat dit samenstel hun niets te bieden had en dat de kerk in gebreke was gebleven bijbelse beginselen hoog te houden. Bij het van-huis-tot-huiswerk werd contact gelegd met een jonge katholieke man die als verpleger werkte. Wat was zijn reactie?

„Het waren Engelsen,” zei hij over de broeders die bij hem aanbelden, „en mijn aanvankelijke houding was dat geen enkele buitenlander ons in Ierland godsdienstonderwijs hoefde te komen geven.” De broeders maakten echter een bekwaam gebruik van de bijbel bij het beantwoorden van zijn tegenwerpingen en vragen. Nadat zijn verachting plaats had gemaakt voor respect, nam hij een exemplaar van het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt. Hij hunkerde ernaar meer over Gods Woord te weten te komen, aangezien hij besefte dat hij niets van de bijbel afwist, ook al waren drie van zijn ooms katholiek priester. Hij kreeg echter ander werk en verloor het contact met de broeders.

Toen de moeilijkheden in Noord-Ierland toenamen, zag hij in het ziekenhuis waar hij werkte, uit de eerste hand de afschuwelijke gevolgen van de schietpartijen en bomaanslagen. In een poging deze verschrikkingen te ontvluchten, begon hij te roken en zwaar te drinken. De vraag drong zich aan hem op: „Waarom gebeurt dit allemaal? Waarom laat God het toe?” Niettemin herinnerde hij zich ondanks dit alles zijn eerste contact met de waarheid, en hij besefte dat de antwoorden in de bijbel te vinden waren. Hij begon zijn leven in het reine te brengen en bad God om hulp.

Toen hij bij zijn ouders op bezoek ging, wachtte hem een aangename verrassing. Zijn jongere broer bestudeerde de bijbel met Jehovah’s Getuigen! „Wij zaten tot vier uur ’s morgens te praten over de dingen die mijn broer leerde”, legde hij uit. „Het was geweldig te vernemen dat er een God is die zich om ons bekommert, die de aarde zal reinigen en die ziekte en dood zal verwijderen. Ik moest gewoon meer weten.”

Hij hervatte zijn baan in Londonderry. Op een morgen ging de bel. Normaal gesproken zou hij de bel niet gehoord hebben, aangezien hij nachtdienst had gehad, maar ditmaal werd hij wakker en liep slaapdronken naar de deur. De twee zusters, die dachten dat er niemand thuis was, liepen al weer het paadje af. Hij vroeg hen of zij Jehovah’s Getuigen waren. „Toen zij dit bevestigden, sprong mijn hart op van vreugde,” vertelt hij, „en ik vroeg hun om een bijbelstudie!” Net als zo veel anderen met een katholieke achtergrond, maakte hij snelle vorderingen in de waarheid.

DE WERKELIJKE OPLOSSING VOOR DE PROBLEMEN ZIEN

In een ander streng katholiek gebied in Belfast zaten twee jonge vrouwen verstrikt in het web van de politieke strijd en de paramilitaire activiteiten van dat moment. Ten slotte begon het tot hen door te dringen dat er zo ook niets werd bereikt. Zij begonnen zich te verwonderen over de haat die hun metgezellen vervulde, alsook over het gebrek aan eerbied voor het leven, dat aan de dag werd gelegd door personen die bereid waren in het belang van hun zaak anderen te verminken en te doden.

Toen een van de verkondigers bij hun huis aanbelde en over de waarheid sprak, waren zij eerst sceptisch. Maar geleidelijk aan gingen zij inzien dat Gods belofte van een regering die de zaken op aarde zou rechtzetten, de enige praktische oplossing was voor de problemen die Belfast teisterden (Ps. 46:8, 9; Jes. 2:4; Dan. 2:44). Aanvankelijk vonden zij het moeilijk te geloven dat ook maar iemand neutraal kon zijn in een omgeving als de hunne, maar toen zij met de broeders en zusters in de Koninkrijkszaal omgingen, zagen zij dat het mogelijk was als christen neutraal te blijven. Zij begonnen de werkelijke eenheid en liefde te ervaren die onder Christus’ volgelingen aan de dag gelegd wordt en maakten snel vorderingen in de waarheid. — Joh. 13:34, 35.

JEHOVAH BLIJFT HET WASDOM GEVEN

Jehovah kan het waarheidszaad in het hart van mensen doen ontspruiten, ook al heeft het jarenlang onontkiemd gelegen (1 Kor. 3:6, 7). Zulke mensen kunnen plotseling snelle vorderingen in de waarheid maken. Dit werd geïllustreerd door de ervaring van een zuster die straatwerk deed.

„Ik schrok wel een beetje toen een man met in elke hand een boodschappentas doelbewust op mij afstevende”, zei ze. „Hij stopte, zette zijn tassen neer en vroeg of ik een van Jehovah’s Getuigen was. Toen ik bevestigend antwoordde, vroeg hij om een exemplaar van ’het rode boek’, U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven. Toen kwam de verrassing. Hij vroeg of iemand hem kon bezoeken en hem bijbelstudie kon geven!”

Deze man had in 1963 van een collega een exemplaar gekregen van het boek „Babylon de Grote is gevallen!” Gods koninkrijk heerst! Hij las het, zag dat het de waarheid was, maar deed er niets mee. Later, terwijl hij nog vrijgezel was, bad hij tot Jehovah en deed de belofte dat als Jehovah hem een vrouw en kinderen zou geven, hij zijn kinderen als dienstknechten van Jehovah zou grootbrengen. Nu, zo’n twintig jaar later, was hij als getrouwd man met vier kinderen die belofte nog steeds niet nagekomen. Vanwege persoonlijke problemen liep hij gevaar zijn gezin kwijt te raken.

In het besef van zijn geestelijke nood ging hij op zoek naar de broeders. Hij wist van een van zijn buren op welke straathoek de Getuigen elke zaterdag rond etenstijd te vinden waren. Dus ging hij erheen om hen te treffen. Van meet af aan bezocht hij geregeld de vergaderingen en bracht zijn kinderen mee. En toen hij Jehovah’s maatstaven beter begreep, begon hij veranderingen in zijn leven aan te brengen. Ongeveer twee maanden nadat hij het contact met de broeders had hernieuwd, bezocht hij zijn eerste kringvergadering, die hem de kracht gaf met de tabaksgewoonte te breken.

Toen deed zich een werkelijke beproeving voor. Als gevolg van tegenstand van haar familie weigerde zijn vrouw wekenlang tegen hem te spreken en uiteindelijk dreigde zij van hem te scheiden als hij de waarheid niet opgaf. Ironisch genoeg werd juist datgene wat hij had willen redden door in de waarheid te komen, namelijk zijn huwelijk, nu als gevolg van het dienen van Jehovah bedreigd. Hij redeneerde echter wijselijk dat hij door nu de waarheid te verzaken, uiteindelijk alles zou verliezen voor zichzelf en zijn gezin. Dus bleef hij standvastig. Het bleek dat zijn vrouw niet echt van hem wilde scheiden maar enkel zwichtte voor de druk van de zijde van haar familie. Nu geeft zij toe dat zij niet meer bij elkaar zouden zijn als haar man niet een getuige van Jehovah geworden was.

OOK IN DE REPUBLIEK EEN VOORTDURENDE GROEI

Ook in de Republiek Ierland begon de volharding waarmee de broeders en zusters overal het licht der waarheid lieten schijnen, voortreffelijke resultaten af te werpen.

Een katholiek echtpaar was bedroefd wegens de dood van hun vierjarige dochtertje. Enkele mensen zeiden dat zij moest sterven „omdat God haar in de hemel wilde hebben” en dat „zij niet voor deze wereld bestemd was”. Dit wilde er bij de bedroefde ouders niet in. „Wij waren goed katholiek”, zeiden zij. „Wij gingen naar de mis en wij geloofden in God, maar wij konden niet begrijpen waarom zij moest sterven!”

De moeder begon te studeren, maar haar man voelde in het begin niets voor de waarheid. ’Geen verjaardagen! Geen Kerstmis! Al die vergaderingen bezoeken! Mijn sigaretten opgeven! Dit is niets voor mij’, dacht hij. Maar diep in zijn hart bewonderde hij zijn vrouw om haar groeiende toewijding aan Jehovah. Aanvankelijk vluchtte hij via de achterdeur naar buiten als de broeders kwamen voor de bijbelstudie. Later bleef hij echter luisteren en begon hij de waarheid op prijs te stellen.

Het verraste hem volkomen toen hij vernam dat Jehovah in werkelijkheid de ware God was. „Ik dacht dat hij een of andere Amerikaanse miljonair was”, zei hij. Uiteindelijk was het gezin verenigd in het dienen van Jehovah. Hun geloof in de ware God was een geweldige steun voor hen toen hun oudste zoon vrij plotseling aan leukemie overleed. „Als wij de waarheid niet hadden gekend en de broeders en zusters in de gemeente niet hadden gehad, zouden wij zelfmoord hebben gepleegd”, gaf de man toe.

Een andere katholieke man was verbijsterd wegens al het onrecht en lijden in de wereld. De oorlog in Vietnam, de verschrikkingen van Biafra, de miljoenen mensen die verhongerden in een wereld van overvloed — het leek allemaal zo onrechtvaardig. Om deze tragische werkelijkheden uit zijn geest te wissen, begon hij zwaar te drinken. Toen hij benaderd werd met de boodschap van de bijbel, werd hem uitgelegd hoe dit afschuwelijke satanische samenstel van dingen tot bestaan was gekomen.

Hij maakte vorderingen in de waarheid en ging zich volledig voor Jehovah’s dienst inzetten. Toen hij enkele broeders in Belfast bezocht, vergezelde hij hen bij het van-huis-tot-huiswerk in een loyalistisch (anti-nationalistisch) gedeelte van de stad. Voorheen zou hij er zelfs nooit aan gedacht hebben Noord-Ierland te bezoeken, laat staan zich in loyalistische gebieden te wagen. Maar nu was hij er. Hij werd ergens binnengenodigd, en de huisbewoner kwam erachter dat de broeder katholiek was geweest. Daarom vroeg hij: „Steunde u de IRA toen u nog katholiek was?” De broeder besefte dat deze man wel eens gewelddadig zou kunnen worden, aangezien hij nog maar pas geleden op vrije voeten was gesteld na te zijn opgepakt toen hij met een vuurwapen op weg was om een katholiek te doden. Dus zei de broeder: „Ik ben nu niet meer katholiek. Ik ben een van de christelijke getuigen van Jehovah. Als waar christen zou ik nooit, voor welke regering of welk mens maar ook, iemand doden.” Toen hij dat gezegd had, schudde de huisbewoner hem de hand en zei: „Moord is altijd verkeerd. Jullie doen goed werk. Ga zo door.”

DIENEN WAAR DE BEHOEFTE GROTER IS

De bereidheid van veel broeders en zusters uit andere landen om te verhuizen ten einde te dienen waar de behoefte groter was, heeft er zeer toe bijgedragen het werk in Ierland te bespoedigen. Zij reageerden gunstig op een soortgelijke oproep als door de apostel Paulus gehoord werd: „Kom over naar Macedonië en help ons” (Hand. 16:9). Het vereiste een diepe liefde voor Jehovah en een ware geest van zelfopoffering. Maar de resultaten en de beloningen zijn buitengewoon geweest.

Natuurlijk moesten er moeilijkheden overwonnen worden, zoals het vinden van werk en het verzorgen van een schoolopleiding voor de kinderen. Maar deze broeders en zusters stelden Jehovah op de proef, en hij liet hen nooit in de steek. „Onze kinderen waren gauw genoeg gewend,” zei een echtpaar, „en wij hebben bemerkt dat wij als gezin ten gevolge van onze verhuizing hiernaar toe meer betrokken zijn bij geestelijke dingen.” Een gezinshoofd merkte op hoe zijn gezin voordeel had getrokken van hun verhuizing naar Ierland. „Wij zijn erdoor geholpen het te vermijden door wereldse dingen op een zijspoor te raken,” zei hij, „en wij hebben ons doel om als gezin te pionieren, bereikt.”

De steun die de gemeenten hebben gekregen van moedige pioniers, van wie de meesten uit Engeland kwamen, hangt hier nauw mee samen. Enkelen vestigden zich zelfs in Ierland nadat zij zelf een gezin hadden gekregen. Veel pioniersechtparen kwamen oorspronkelijk naar Ierland met de gedachte er een jaar of twee te blijven en dan terug te keren naar hun eigen land. Enkelen hebben dit ook gedaan en zij hebben daardoor een voortreffelijke bijdrage geleverd aan de vooruitgang van het werk hier. Anderen zijn echter in staat geweest in Ierland te blijven.

De normale gang van zaken in Ierland is dat echtparen grote gezinnen hebben en zo snel mogelijk kinderen krijgen. De Ieren vonden het daarom vaak vreemd pioniersechtparen zonder kinderen te zien. Wanneer de plaatselijke bewoners erachter kwamen dat de pioniers die hen bezochten geen kinderen hadden, ontlokte dit vaak het bezorgde commentaar: „Ik zal een kaars voor jullie branden!” Toen de pioniersechtparen die in de plaatselijke gemeenschap bleven eenmaal kinderen hadden, werden zij door de bevolking veel meer geaccepteerd. Dit had een stabiliserende invloed op de gemeenten. In plaats van een regelmatige wisseling van pioniers in de verschillende gebieden, kregen de dingen een bestendiger karakter.

Ongeveer dertig van de tachtig gemeenten hebben een fijne kern van ouderlingen en andere verkondigers die hier als pioniersgezinnen zijn komen wonen. In één gemeente kwamen vier van de vijf ouderlingen oorspronkelijk als pionier naar Ierland. Waarom zijn zij gebleven? Hun antwoorden luiden: „Het is ons thuis geworden.” „Wij wilden blijven dienen waar de behoefte groot was.” „Het leek zinloos terug te gaan naar een plaats waar geen dringende behoefte bestond.” Jehovah zegende hun bediening. Tegen 1982 waren er 2021 Getuigen in Ierland.

Nu het werk zowel in Noord-Ierland als in de Ierse Republiek vruchten afwierp, was het te verwachten dat de demonen hun pogingen om de vooruitgang tegen te gaan, nog zouden intensiveren. Een van de wapens waar zij opnieuw naar grepen, was afval.

OPNIEUW AFVAL IN DUBLIN

Gedurende 1982 ontwikkelde zich een bijzonder gevaarlijke vorm van afval, vooral in Dublin en omgeving. Enkele broeders begonnen aanstoot te nemen aan het gezag van de gemeente en gingen het patroon van onderwijzingen dat door Jehovah’s volk als waarheid wordt aanvaard, in twijfel trekken. Zij propageerden de gedachte dat iedere christen voor zichzelf moest kunnen beslissen hoe hij over verscheidene leerstellige kwesties dacht.

Heimelijk en op slinkse wijze zaaiden zij in de geest van anderen zaden van twijfel betreffende de leer. De integriteit van de leden van het Besturende Lichaam werd in twijfel getrokken. Degenen met afwijkende ideeën die als ouderling en dienaar in de bediening dienden, bagatelliseerden organisatorische richtlijnen. Vanaf het podium, en soms ook heimelijk, verbreidden zij hun eigen opvattingen, waardoor zij het vertrouwen van anderen in Jehovah’s organisatie ondermijnden.

Toen deze opstandige houding steeds duidelijker aan het licht trad, trachtten de loyale ouderlingen in de gemeenten zulke personen te helpen hun geestelijke evenwicht en hun geloof te herwinnen en het zodoende te vermijden geestelijk schipbreuk te lijden (1 Tim. 1:19). De loyalen waren zich ervan bewust hoe gevaarlijk zo’n situatie wel was, zoals zowel de apostel Paulus als de apostel Petrus hadden voorzegd. — Hand. 20:30; 2 Petr. 2:1, 3.

John Barr, van het Besturende Lichaam, en Robert Pevy, die in Ierland gepionierd had en nu op Brooklyn-Bethel dient, boden hun hulp aan. Zij offerden een deel van hun vakantie in Engeland op en kwamen naar Ierland om met de broeders te spreken en hen aan te moedigen. Zij redeneerden uitvoerig met de broeders en gingen grondig in op veel vragen die over leerstellige kwesties waren opgeworpen. Het werd echter duidelijk dat de vragen die door de ontevredenen waren opgeworpen, louter een rookgordijn waren. De kwestie waar het werkelijk om ging, was of dit nu wel Jehovah’s organisatie was.

Terwijl deze verwerping van de waarheid steeds duidelijker werd, probeerden de ouderlingen nog steeds degenen te helpen die door een afvallige denkwijze beïnvloed waren. Terzelfder tijd zagen zij er echter ook de noodzaak van in de raad op te volgen die de apostel Paulus aan Timótheüs gaf om „zekere personen [te] gebieden geen andere leer te brengen” (1 Tim. 1:3). Zoals Paulus Timótheüs waarschuwde, „verbreiden” de leerstellingen van zulke afvalligen zich „als gangreen”. Er bleef de ouderlingen uiteindelijk niets anders over dan zulke personen uit de gemeente te sluiten. — 2 Tim. 2:17.

De verwijdering van degenen die Gods organisatie verwierpen, maakte verdere vooruitgang van het werk mogelijk. In 1982, toen de afval begon, waren er gemiddeld 2021 getuigen van Jehovah in Ierland. In 1983 groeide dit aantal tot 2124, in 1984 bedroeg het 2278, in 1985 2403 en in 1986 2472, met een hoogtepunt van 2661 in mei 1987. De gestadige groei zet zich voort. De loyaliteit van de broeders en zusters was volledig op de proef gesteld, maar de overgrote meerderheid van hen had loyaliteit aan Jehovah en zijn organisatie boven loyaliteit aan enig mens gesteld. Zij zagen in waar de waarheid te vinden was en uit welke bron zij die hadden leren kennen, en zij hielden er krachtig aan vast. Zij bleven druk bezig met het uiterst belangrijke predikings- en onderwijzingswerk.

„MIJN BOEK MET BIJBELVERHALEN” IN HET IERS

Jarenlang was alles waarover Jehovah’s volk in de Ierse taal beschikte, één of twee traktaten en een brochure. Daarom waren zij bijzonder enthousiast toen tijdens hun districtscongres in 1982 Mijn boek met bijbelverhalen in het Iers werd vrijgegeven. Over het algemeen wordt in Ierland de Engelse taal gebezigd. De afgelopen paar jaar is de belangstelling voor de Ierse taal (een oudere Keltische taal) echter weer toegenomen. In sommige delen van het land (de gaeltachts, of Gaelischtalige gebieden) is het de enige taal waarvan men zich bedient. Nu hadden de broeders en zusters iets in handen om in deze gebieden te offreren, vooral aan mensen met belangstelling voor hun volkstaal.

Veel onderwijzers, met inbegrip van priesters en degenen die tot de katholieke onderwijsorden der „Christian Brothers” (Christenbroeders) behoorden, namen exemplaren van Mo Leabhar de Scéalta ón mBíobla, zoals de Ierse titel luidt. De wijze waarop dit boek ontvangen werd, illustreert de verbeterde houding van velen ten opzichte van Jehovah’s Getuigen. Een priester die in het onderwijs zat, gaf met een lichtelijke overdrijving van de situatie het volgende commentaar: „Als wij dertig jaar geleden lectuur van jullie hadden genomen, zouden wij op de brandstapel zijn gestorven!”

Op één school troffen twee zusters het schoolhoofd, een non. Toen de Getuigen buiten de leraarskamer tot haar predikten, bekeek zij het boek grondig en zei toen snel: „Een ogenblikje graag.” Een paar minuten later kwam zij met geld in haar hand terug en zei: „Ik zou graag negen exemplaren willen hebben.” Op een andere school bladerde de onderwijzer die over de aanschaf van boeken voor de school ging, het Bijbelverhalen-boek door en deed een bestelling voor de hele klas, 35 stuks.

Buiten degenen die in het onderwijs zitten, worden ook anderen aangetrokken door de bijzonder eenvoudige manier waarop het bijbelse verslag in dit boek uiteengezet wordt. Enkelen die normaal geen lectuur van Jehovah’s Getuigen zouden nemen, hebben exemplaren aanvaard.

Een broeder bezocht een vrouw voor wie hij wat werelds werk had verricht. Toen hij haar vertelde dat hij het nieuwe boek in het Iers had, zei ze dat ze „niet in het minst geïnteresseerd was in iets wat met Jehovah’s Getuigen te maken had”. Hij liet haar het boek echter toch zien. „Het heeft zeker niet het imprimatur?” vroeg zij. De broeder erkende dat het boek niet dit teken van kerkelijke goedkeuring had, maar hij liet de vrouw zien dat in het boek aan het eind van elk verhaal alle bijbelteksten vermeld stonden. „En wat worden Jehovah’s Getuigen er zelf beter van?” vroeg zij, nog steeds enigszins aarzelend. De broeder legde haar uit dat Jehovah’s Getuigen er eenvoudig in geïnteresseerd waren iedereen te helpen de bijbel te begrijpen. Daarom hadden zij zo’n boek gedrukt. Zij nam een exemplaar van het Bijbelverhalen-boek. Bij een volgend bezoekje vroeg zij: „Gebruikt dit boek de naam Jehovah niet een beetje te vaak?” Zij was zeer verrast toen de broeder haar in het woordenboek van haar eigen kinderen liet zien dat Jehovah echt Gods naam is en dat die meer dan 7000 maal in de oorspronkelijke geschriften van de bijbel voorkomt.

Een zuster bezocht al haar buren met het Bijbelverhalen-boek, het Engelse èn het Ierse. Haar kinderen zaten op dezelfde school als veel van de kinderen uit de wijk waar zij woonde, en zij besefte dat zij nooit echt met haar buren over de waarheid had gesproken. Zij bad tot Jehovah om kracht en trok eropuit om getuigenis te geven. Omdat zij werd herkend als een van de buren, werd zij bij velen binnengenodigd en had zij enkele fijne gesprekken. Ten slotte bleek dat zij 75 Bijbelverhalen-boeken had verspreid!

UITBREIDING EN TOEGENOMEN BOUWACTIVITEIT

De steeds groter wordende aantallen mensen die de waarheid aanvaardden, creëerden nog een behoefte in Ierland — de behoefte aan grotere bijkantoorfaciliteiten en betere vergaderplaatsen voor de gemeenten.

In 1980 werd in Dublin een nieuw bijkantoor ingewijd. Vele jaren lang was het bijkantoor aan de krappe kant geweest. Fred Metcalfe legt uit hoe het ruimtegebrek enkele moeilijkheden schiep: „Soms moesten wij de eettafel gebruiken voor typewerk en andere kantoorwerkzaamheden. Wij moesten tot helemaal achter in de tuin lopen als wij lectuur voor de gemeenten wilden halen. De schuur daar was de enige geschikte opslagruimte die wij hadden.”

Na twaalf jaar zoeken, vonden en kochten de broeders een geschikt stuk land, waarvoor de Getuigen in Ierland het merendeel van het geld bijdroegen. Er werd een prachtig bijkantoor gebouwd dat grotere en betere faciliteiten bood om de groeiende hoeveelheid werk te behartigen waarmee de vooruitgang van het inzamelingswerk in Ierland gepaard ging. De Koninkrijkszaal die deel uitmaakte van het bijkantoor voorzag niet alleen in een hoogst noodzakelijke vergaderruimte voor de groeiende gemeenten, maar wekte ook belangstelling voor het bouwen van andere Koninkrijkszalen en bewerkte dat men er nieuwe eisen aan ging stellen.

Tot op die tijd hadden maar heel weinig gemeenten hun eigen Koninkrijkszaal. Òf de verkondigers beschikten niet over de noodzakelijke geldmiddelen omdat zij maar met weinigen waren, òf het bleek vanwege vooroordeel onmogelijk een geschikt pand te huren. Sommige gemeenten kwamen bijeen in kamertjes die slechts via een lange trap bereikbaar waren. De vergaderplaatsen waren koud en vochtig, en er was onvoldoende verwarming. Eén gemeente maakte gebruik van een gebouw met wanden van golfplaten. De kinderen uit de buurt vonden het in de regel prachtig om met stokken langs de wanden van die zaal te ratelen als de vergadering aan de gang was.

Een aantal kleinere gemeenten vergadert nog steeds in gehuurde ruimten in hotels en op andere plaatsen, maar een toenemend aantal gemeenten heeft een eigen Koninkrijkszaal kunnen bouwen. Deze broeders en zusters hebben van harte gehoor gegeven aan de raad: „Eer Jehovah met uw waardevolle dingen.” — Spr. 3:9.

SNELBOUW-KONINKRIJKSZALEN

De broeders en zusters in Ierland zijn enthousiast over de bouw van snelbouw-Koninkrijkszalen. In plaats van maandenlang, zo niet jarenlang, aan de bouw van een zaal te zwoegen, worden er nu Koninkrijkszalen gebouwd in minder dan twee dagen! Hierdoor zijn gemeenten van uitstekende vergaderruimten voorzien zonder dat de Koninkrijksprediking voor langere tijd onderbroken werd. En er is in de omgeving waar deze zalen gebouwd zijn een fantastisch getuigenis door gegeven.

De eerste snelbouw-zaal werd in juni 1985 in Downpatrick (Noord-Ierland) gebouwd. De ervaren bouwploeg bestond hoofdzakelijk uit broeders die vanuit Engeland geheel op eigen kosten naar Noord-Ierland reisden. Zij werden bijgestaan door veel plaatselijke broeders die vakmensen waren, en daarnaast nog door andere hulpvaardige vrijwilligers. Ruim 600 vrijwilligers namen aan dit project deel.

Toen het idee voor het eerst gelanceerd werd, rees met het oog op het beperkte aantal broeders de vraag: „Kan zo iets ook in Ierland?” De gemeente ging met volledig vertrouwen in Jehovah’s hulp door met plannen maken. „Wij voelden dat Jehovah ons de kracht gaf om door te zetten”, zeiden zij. En het geloof van de uit slechts negentien verkondigers bestaande gemeente werd beloond toen zij hun nieuwe Koninkrijkszaal snel voor hun eigen ogen tot voltooiing zagen komen.

Andere gemeenten volgden. Al gauw had Ierland zijn eigen ploeg voor de snelbouw van zalen. Hoe was dit mogelijk? „Het ging goed”, zei de bouwcoördinator, „omdat alle broeders en zusters zich bij hun samenwerking door Jehovah’s geest lieten leiden.”

Eén gemeente bouwde haar zaal in minder dan 36 uur, ondanks de stromende regen. Op een andere plek bezochten honderden katholieke buurtbewoners het bouwterrein nadat zij de mis op zondagochtend hadden bijgewoond. Velen waren zo onder de indruk dat zij gul bijdroegen in de kosten voor het door de bouwers genuttigde voedsel.

ROOSKLEURIGE VOORUITZICHTEN VOOR DE OOGST

Wat is er de afgelopen tachtig jaar veel veranderd! Een van de broeders merkte op dat de speciale pioniers in zijn gemeente twintig jaar geleden in de loop van een maand soms maar tien tijdschriften konden verspreiden, ook al besteedden zij 150 uur aan de dienst. Dit opende weinig gelegenheden voor nabezoeken. Nu kan elke gemeenteverkondiger gemiddeld dertien of veertien tijdschriften per maand verspreiden. Veel van de bittere gevoelens en de haat van de afgelopen jaren zijn verdwenen.

Het is zoveel gemakkelijker om thans een aandeel aan de dienst te hebben, en de kans op geweld of acties van het gepeupel is heel klein. Er is nog steeds tegenstand, maar er is ook een veel grotere bereidheid om naar de waarheid te luisteren. Het afgelopen jaar werden er 1683 huisbijbelstudies geleid, wat laat zien dat er een geweldig potentieel voor toename is.

Aan het einde van zijn reis in 1891 gaf broeder Russell het volgende commentaar: „Engeland, Ierland en Schotland zijn velden die rijp zijn en erop wachten geoogst te worden.” Enkelen hebben, toen de toestanden op hun ergst waren, misschien gedacht dat de oogst nooit zou worden binnengehaald en dat het licht van de bijbelse waarheid nooit door de geestelijke duisternis waardoor het verstand en het hart van de Ieren verblind werd, heen zou dringen. Het duurde wat langer dan oorspronkelijk verwacht werd, maar eindelijk zien wij de langverwachte oogst. Er zijn nu 2661 verkondigers in het veld, in 81 gemeenten.

Er is nog veel werk te doen, maar doordat Jehovah’s zegen op zijn loyale dienstknechten in Ierland rust, zullen nog velen meer de waarheid aanvaarden. Alle leden van Jehovah’s getrouwe volk in Ierland stemmen in met de roep van Jezus Christus: „Ja, de oogst is groot, maar er zijn weinig werkers. Smeekt daarom de Meester van de oogst dat hij werkers in zijn oogst uitzendt.” — Matth. 9:37, 38.

[Kaart/Illustraties op blz. 71]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

IERLAND

SCHOTLAND

ATLANTISCHE OCEAAN

BELFAST

Londonderry

Downpatrick

Newry

Donegal

Crossmaglen

Drogheda

DUBLIN

Athlone

Galway

Roscrea

Limerick

Wexford

Waterford

Cork

Ierse Zee

WALES

[Illustratie op blz. 89]

Fred Metcalfe, een van de eerste speciale pioniers die aan de Ierse Republiek werden toegewezen

[Illustratie op blz. 95]

Zeven van de oorspronkelijke zendelingen die in 1949 naar Ierland kwamen. Van links naar rechts: Mildred Willett (nu Barr), Bessie Jones, Joan Retter (nu Miller), Joey Orrom, Elsie Lott (nu Levis), Ann Parkin (nu Carter) en Barbara Haywood (nu Steffens)

[Illustraties op blz. 98]

Olive en Arthur Matthews (zie inzet) gebruikten samen met Olives broer en zijn vrouw deze vier meter lange caravan tijdens de veldtocht in 1953 met de brochure „God’s Way Is Love”

[Illustratie op blz. 104]

Het eerste bijkantoor in Ierland, Lindsay Road 86, Dublin

[Illustraties op blz. 130]

Het huidige bijkantoor in Finglas (Dublin) en de leden van het bijkantoorcomité. Van links naar rechts: Peter Andrews, Arthur Matthews (de coördinator van het bijkantoorcomité) en Fred Metcalfe

[Illustraties op blz. 135]

Boven: De eerste snelbouw-Koninkrijkszaal in de Ierse Republiek, voltooid in mei 1986 in Dun Laoghaire

Midden en onder: De eerste snelbouw-Koninkrijkszaal in Noord-Ierland, voltooid in juni 1985 in Downpatrick