Telam
(Te̱lam).
In twaalf handschriften van de Griekse Septuaginta staat dat Tela(m) in Davids tijd een van de grenzen vormde van het woongebied van de Gesurieten, de Girzieten en de Amalekieten (1Sa 27:8). Dit schijnt Telam in verband te brengen met Telaïm, dat in 1 Samuël 15:4 wordt genoemd, en met Telem in het Z van Juda (Joz 15:21, 24). In 1 Samuël 27:8 luidt de Hebreeuwse masoretische tekst „van oudsher”, wat slechts twee Hebreeuwse medeklinkers verschilt met de uitdrukking „van Telam”.

