Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De wereldreis van Ibn Battoeta

De wereldreis van Ibn Battoeta

De wereldreis van Ibn Battoeta

IN 1325 vertrok een jonge man vanuit Tanger (Marokko) voor de eerste van een aantal reizen die hem naar enkele van de meest afgelegen streken van de toen bekende wereld zouden voeren. Zijn reizen brachten hem naar China, India, Indonesië, Mali, Perzië, Rusland, Syrië, Tanzania, Turkije en alle Arabische landen. Deze wereldreiziger was Aboe Abdallah ibn Battoeta. Hij legde ruim 120.000 kilometer af — een prestatie die vóór het stoomtijdperk ongeëvenaard was.

Ibn Battoeta is wel de reiziger van de islam en de grootste reiziger uit de oudheid genoemd. Zijn memoires, die werden geschreven nadat hij na bijna dertig jaar definitief naar huis was teruggekeerd, werpen licht op veel facetten van het leven en de cultuur in de islamitische wereld van de veertiende eeuw.

Bedevaart naar Mekka

Ibn Battoeta verliet Tanger om de islamitische heiligdommen te bezoeken en op bedevaart te gaan naar Mekka. Die pelgrimstocht, de hadj, is verplicht voor elke volwassen moslim die financieel en fysiek in staat is die reis te maken. Mekka ligt zo’n 4800 kilometer ten oosten van Tanger. Zoals de meeste pelgrims in zijn tijd sloot Ibn Battoeta zich voor de veiligheid aan bij karavanen die hem zouden helpen zijn bestemming te bereiken.

Ibn Battoeta had net als zijn vader een opleiding gehad als kadi (rechter). Dat was de beste opleiding die Tanger te bieden had. Toen zijn medereizigers hierover hoorden, vroegen ze hem om bij geschillen onderweg als rechter op te treden.

Naar Alexandrië, Caïro en de bovenloop van de Nijl

De karavaan volgde de kust van Noord-Afrika tot aan Egypte. Hier zag Ibn Battoeta een van de zeven wereldwonderen uit de oudheid, de beroemde vuurtoren van Alexandrië, die tegen die tijd al enigszins vervallen was. Hij noemde Caïro „een zeer dichtbevolkte stad, die uitmunt in schoonheid en pracht, een ontmoetingsplaats voor reizigers, gering en machtig, die zo talrijk zijn als de golven van de zee”. Hij was diep onder de indruk van de schepen, tuinen, bazaars, religieuze gebouwen en gebruiken van deze grote stad. Zoals hij later nog vaak zou doen, zocht en kreeg hij in Egypte de bescherming en steun van geestelijken, geleerden en andere invloedrijke personen.

Vanuit Caïro reisde hij over de Nijl naar Opper-Egypte. Onderweg genoot hij de gastvrijheid van geestelijken en kloosters en van de door giften gesteunde herbergen en hogescholen die destijds in veel islamitische steden te vinden waren. Hij was van plan door de woestijn naar de Rode Zee te trekken en vervolgens naar het westen van Arabië te varen. Vandaar wilde hij naar Medina gaan, waar de moskee van de profeet Mohammed stond, en naar Mekka. Maar omdat er oorlog woedde, kon hij niet verder, en dus ging hij terug naar Caïro.

Een lange omweg

Ibn Battoeta was nog steeds vastbesloten naar Medina en Mekka te gaan, en daarom reisde hij in noordelijke richting via Gaza naar Hebron. Daar bezocht hij de vermoedelijke grafstede van Abraham, Isaäk en Jakob. Onderweg naar de Koepel van de Rots in Jeruzalem deed hij Bethlehem aan, waar hij zag hoeveel verering naamchristenen aan Jezus’ geboorteplaats gaven.

Hij vervolgde zijn reis naar het noorden, naar Damascus, waar hij na een opleiding door prominente islamitische geleerden de bevoegdheid kreeg om les te geven. De Omajjadenmoskee was volgens hem „de mooiste moskee ter wereld”. In de bazaars werden sieraden, stoffen, schrijfgerei, boeken en glaswerk verkocht, en notarissen hadden stalletjes waar „vijf tot zes getuigen aanwezig waren en iemand die door de kadi gemachtigd was om huwelijken te sluiten”. Ibn Battoeta trouwde zelf ook tijdens zijn verblijf in Damascus. Maar zijn bruid was slechts een van de vele vrouwen en concubines die even snel weer uit zijn verhaal verdwijnen als ze erin verschijnen.

In Damascus sloot hij zich aan bij andere pelgrims die naar Mekka gingen. Onderweg sloegen ze hun kamp op bij een bron waar waterdragers grote waterreservoirs van buffelhuiden hadden gemaakt. Daaruit putten de reizigers water voor hun kamelen en vulden ze hun leren waterzakken voordat ze de woestijn ingingen. Uiteindelijk kwam hij in Mekka aan. Dit was de eerste van de zeven bedevaarten die hij daarheen maakte. De meeste pelgrims gingen terug naar huis nadat ze de hadj-rituelen uitgevoerd hadden. Maar Ibn Battoeta niet. Hij vertrok naar Bagdad, „gewoon voor het avontuur”, zegt de biograaf Ross Dunn.

Begin van een wereldreis

In Bagdad, indertijd de hoofdstad van de islam, raakte hij onder de indruk van de badhuizen. Hij zei dat ze allemaal beschikten over „een groot aantal afzonderlijke badkamers, met een wastafel in de hoek en twee kranen, voor warm en voor koud water”. Via een vriendelijke generaal werd hij geïntroduceerd bij de sultan, Aboe Sa’id. Ibn Battoeta kreeg van de sultan waardevolle geschenken: een paard, een ceremonieel gewaad en een introductiebrief gericht aan de gouverneur van Bagdad met het verzoek om hem van kamelen en proviand te voorzien.

Vervolgens deed hij per schip de havensteden Mogadishu, Mombasa en Zanzibar in Oost-Afrika aan en reisde hij naar Arabië en de Perzische Golf. Later gaf hij een beschrijving van de mensen, gewoonten en producten die hij onderweg zag: de gastvrijheid die kooplieden in Somalië genoten, het betelkauwen en de kokosnootplantages in Jemen en het parelduiken in de Perzische Golf. Daarna ging hij via een enorme omweg naar India: hij reisde door Egypte, Syrië en Anatolië (Turkije), stak de Zwarte Zee over en trok langs de noordkant van de Kaspische Zee en verder in zuidelijke richting door wat nu Kazachstan, Oezbekistan, Afghanistan en Pakistan heet.

Van India naar China

In India werkte Ibn Battoeta acht jaar als kadi voor de sultan van Delhi. Omdat de sultan wist hoeveel hij van reizen hield, stuurde hij hem op een diplomatieke missie naar Togon-temür, de Mongoolse keizer van China. Aan hem moest hij een geschenk overhandigen dat bestond uit „honderd raspaarden, honderd blanke slaven, honderd Hindoedanseressen en -zangeressen, twaalfhonderd lappen stof van verschillende materialen, gouden en zilveren kandelaars en schalen, gewaden van brokaat, mutsen, pijlkokers, zwaarden, met parels bestikte handschoenen, en vijftien eunuchen”.

In de Zuid-Indiase havenstad Calicut zag Ibn Battoeta grote koopvaardijschepen, jonken, die regelmatig de route aflegden die hij naar China wilde nemen. Deze schepen hadden wel twaalf zeilen, die allemaal gemaakt waren van gevlochten bamboe. De bemanning kon uit wel duizend man bestaan: zeshonderd zeelieden en vierhonderd soldaten. De gezinnen van de zeelieden woonden aan boord van het schip, waar ze volgens Ibn Battoeta „in houten vaten kruiden, groenten en gember kweekten”.

Door schipbreuk kon hij zijn diplomatieke missie naar China niet volbrengen. In plaats daarvan trad hij in dienst bij een islamitische sultan op de Malediven. Hij was de eerste die verslag deed van de gewoonten op deze eilanden. Ten slotte kwam hij toch in China. Hoewel hij veel dingen daar aangenaam vond, zag hij ook dingen waar hij als gelovige moslim moeite mee had. Omdat hij niet veel over China geschreven heeft, twijfelen sommigen eraan of hij daar wel zo uitgebreid gereisd heeft als hij beweert. Misschien is hij niet verder gekomen dan enkele havensteden in het zuiden van het land.

Slecht nieuws onderweg

Toen Ibn Battoeta weer in Damascus kwam, hoorde hij dat een zoon die hij daar zo’n twintig jaar eerder had achtergelaten, al twaalf jaar niet meer leefde. Hij kreeg ook te horen dat zijn vader al vijftien jaar dood was. Het was nu 1348 en het Midden-Oosten werd geteisterd door de Zwarte Dood (de pest). Ibn Battoeta berichtte dat er in Caïro elke dag zo’n 21.000 mensen stierven!

Een jaar later arriveerde de nu 45-jarige wereldreiziger in Marokko, waar hij erachter kwam dat zijn moeder slechts enkele maanden daarvoor aan de pest gestorven was. Toen hij met reizen begon, was hij 21. Was zijn honger naar avontuur na 24 jaar gestild? Blijkbaar niet, want al snel was hij weer op weg, ditmaal naar Spanje. Drie jaar later ondernam hij zijn laatste reis, die hem naar de rivier de Niger bracht en naar Timboektoe, een stad in het Afrikaanse land dat nu bekendstaat als Mali.

Hij schrijft zijn memoires

Toen de sultan van Fès (Marokko) over de reizen van Ibn Battoeta hoorde, gaf hij hem de opdracht om er ter vermaak van het hof een verslag over te schrijven en wees hij hem een secretaris toe, Ibn Joezayy. Het voltooide werk had in het Arabisch geen grote oplage en het werd pas in westerse talen vertaald toen het in de negentiende eeuw herontdekt werd door Europese geleerden.

Ibn Joezayy zegt zelf dat het verslag een verkorte versie is van wat hem was gedicteerd, maar kennelijk heeft hij aan sommige delen ervan zijn eigen draai gegeven. Desondanks geeft het verslag een uniek beeld van het leven, de handel, de gewoonten, de religie en de politiek van de plaatsen die Ibn Battoeta bezocht heeft, en vooral van de islamitische wereld in de middeleeuwen.

[Illustratie op blz. 14]

Een schilderij van al-Wasiti met islamitische pelgrims op hadj (dertiende eeuw)

[Verantwoording]

Scala/White Images/Art Resource, NY

[Illustratie op blz. 16]

De Catalaanse Atlas (1375), met een deel van het gebied dat Ibn Battoeta bezocht heef

[Verantwoording]

Snark/Art Resource, NY