Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Kan het leven door toeval ontstaan zijn?

Kan het leven door toeval ontstaan zijn?

Hoofdstuk 4

Kan het leven door toeval ontstaan zijn?

1. (a) Wat gaf Charles Darwin toe met betrekking tot het ontstaan van het leven? (b) Welke gedachte is door de huidige evolutietheorie nieuw leven ingeblazen?

TOEN Charles Darwin zijn evolutietheorie poneerde, gaf hij toe dat het leven wellicht ’oorspronkelijk door de Schepper in een paar vormen is ingeblazen of misschien maar in een’.1 De huidige evolutietheorie daarentegen zal over het algemeen al helemaal niet meer melding maken van een Schepper. In plaats daarvan heeft men de eens verworpen theorie van de spontane generatie in een ietwat gewijzigde vorm nieuw leven ingeblazen.

2. (a) Welke vroegere opvatting in verband met spontane generatie is onjuist gebleken? (b) Wat nemen evolutionisten aan, hoewel zij toegeven dat leven thans niet spontaan ontstaat?

2 Het geloof in een vorm van spontane generatie gaat vele eeuwen terug. In de 17de eeuw G.T. werd deze theorie zelfs door gerespecteerde wetenschapsmensen, zoals Francis Bacon en William Harvey, aanvaard. Maar in de 19de eeuw leken Louis Pasteur en andere geleerden deze theorie de doodsteek te hebben toegebracht door aan de hand van experimenten te bewijzen dat leven alleen uit leven ontstaat. Toch neemt de evolutietheorie noodgedwongen aan dat er lang geleden op de een of andere wijze microscopisch leven spontaan uit niet-levende materie moet zijn ontstaan.

Een nieuwe vorm van spontane generatie

3, 4. (a) Hoe zijn in hoofdlijnen de stappen beschreven die tot het ontstaan van leven hebben geleid? (b) Wat houden evolutionisten vol, ondanks het feit dat het onwaarschijnlijk is dat leven door toeval is ontstaan?

3 Een mening die evolutionisten tegenwoordig hebben over het begin van leven wordt samengevat in een recent boek, Het zelfzuchtig erfdeel, door Richard Dawkins. Hij speculeert dat de aarde in het begin een atmosfeer bezat die was samengesteld uit koolstofdioxide, methaan, ammoniak en water. Door energie die afkomstig was van het zonlicht en misschien van bliksemstralen en uitbarstende vulkanen, werden deze eenvoudige verbindingen afgebroken, waarna ze zich hergroepeerden tot aminozuren. In een verscheidenheid van soorten hoopten deze zich geleidelijk in de zee op en gingen eiwitachtige verbindingen vormen. Uiteindelijk werd de oceaan, zo zegt hij, een „organische soep”, maar nog steeds zonder leven.

4 Toen, volgens Dawkins’ beschrijving, „heeft zich bij toeval een bijzonder merkwaardig molecule gevormd” — een molecule dat zichzelf kon reproduceren. Hoewel hij toegeeft dat zo’n toevalligheid uiterst onwaarschijnlijk is, houdt hij vol dat het niettemin gebeurd moet zijn. Gelijksoortige moleculen groepeerden zich en toen, weer door een uiterst onwaarschijnlijk toeval, omhulden ze zich met een beschermende barrière van andere eiwitmoleculen in de vorm van een membraan. Aldus, zo beweert men, heeft de eerste levende cel zichzelf voortgebracht.2

5. Op welke manier wordt het ontstaan van leven gewoonlijk in publikaties behandeld, maar wat zegt een geleerde?

5 Op dit punt begint de lezer wellicht te begrijpen waarom Dawkins in het voorwoord van zijn boek zegt: „Dit boek moet feitelijk worden gelezen als science fiction.”3 Maar wie vaker lectuur over dit onderwerp leest, zal bemerken dat deze benadering niet uniek is. De meeste boeken over evolutie gaan heel luchtig voorbij aan dit duizelingwekkende probleem — te moeten uitleggen hoe leven uit levenloze materie is ontstaan. Professor William Thorpe van de afdeling zoölogie van de Cambridge University zei dan ook tot collega-wetenschappers: „Alle oppervlakkige speculaties en discussies die de afgelopen tien tot vijftien jaar zijn gepubliceerd als uitleg van de wijze waarop leven is ontstaan, blijken veel te eenvoudig te zijn en heel weinig gewicht in de schaal te leggen. In feite schijnt de oplossing van het probleem nog geen stap dichterbij gekomen te zijn.”4

6. Wat heeft de toegenomen kennis duidelijk gemaakt?

6 De recente explosieve toename van kennis heeft de kloof tussen dode materie en leven alleen maar verbreed. Zelfs de oudste bekende eencellige organismen blijken onbegrijpelijk ingewikkeld te zijn. „Het probleem van de biologie is, een eenvoudig begin te vinden”, zeggen de astronomen Fred Hoyle en Chandra Wickramasinghe. „Fossiele overblijfselen van oude levensvormen, die men in de gesteenten heeft ontdekt, onthullen geen eenvoudig begin. . . . de evolutietheorie mist dus een deugdelijk fundament.”5 En hoe meer inlichtingen men verkrijgt, hoe moeilijker het wordt om uit te leggen hoe microscopische levensvormen die zo ongelofelijk ingewikkeld zijn, door toeval konden ontstaan.

7. Wat zijn de voornaamste fasen in de ontwikkeling die tot het ontstaan van leven zou hebben geleid?

7 De voornaamste fasen in de ontwikkeling die tot het ontstaan van leven zou hebben geleid, zijn volgens de evolutietheorie (1) de aanwezigheid van de juiste primitieve atmosfeer en (2) een concentratie in de oceanen van een organische soep van „eenvoudige” moleculen die noodzakelijk zijn voor het leven. (3) Hieruit ontstaan eiwitten en nucleotiden (ingewikkelde chemische verbindingen) die (4) zich groeperen en een membraan krijgen, en daarna (5) een genetische code ontwikkelen en kopieën van zichzelf beginnen te maken. Zijn deze stappen in overeenstemming met de beschikbare feiten?

De primitieve atmosfeer

8. In welk opzicht zijn het beroemde experiment van Stanley Miller en latere experimenten te kort geschoten?

8 In 1953 liet Stanley Miller een elektrische ontlading plaatsvinden in een „atmosfeer” van waterstof, methaan, ammoniak en waterdamp. Hierdoor vormden zich enkele van de vele aminozuren die er bestaan en die de bouwstenen van eiwitten zijn. Hij verkreeg echter slechts 4 van de 20 aminozuren die voor het bestaan van leven noodzakelijk zijn. Meer dan 30 jaar later waren geleerden nog steeds niet in staat om door middel van experimenten alle 20 noodzakelijke aminozuren te produceren onder omstandigheden die aannemelijk mochten heten.

9, 10. (a) Wat gelooft men met betrekking tot de mogelijke samenstelling van de primitieve atmosfeer van de aarde? (b) Voor welk dilemma staat de evolutie, en wat is er over de primitieve atmosfeer van de aarde bekend?

9 Miller nam aan dat de primitieve atmosfeer van de aarde overeenkwam met het gasmengsel in zijn reactiekolf. Waarom? Omdat, zoals hij en een medewerker later zeiden, „de synthese van biologisch interessante verbindingen alleen plaatsvindt onder reducerende omstandigheden [waarbij geen vrije zuurstof in de atmosfeer aanwezig is]”.6 Toch veronderstellen andere evolutionisten dat er wel zuurstof aanwezig was. Het dilemma dat hierdoor voor de evolutie ontstaat, wordt door Hitching als volgt onder woorden gebracht: „Met zuurstof in de lucht zou het eerste aminozuur nooit ontstaan zijn; zonder zuurstof zou het door kosmische stralen vernietigd zijn.”7

10 De kwestie is dat elke poging om de samenstelling van de primitieve atmosfeer van de aarde vast te stellen, slechts op gissingen of veronderstellingen gebaseerd kan zijn. Niemand kan met zekerheid zeggen hoe de atmosfeer samengesteld was.

Zou zich een „organische soep” kunnen vormen?

11. (a) Waarom is het onwaarschijnlijk dat zich in de oceaan een „organische soep” zou vormen? (b) Hoe wist Miller de enkele aminozuren die hij verkreeg, te behouden?

11 Hoe groot is de waarschijnlijkheid dat de aminozuren die zich naar men denkt in de atmosfeer hebben gevormd, naar beneden zouden komen en in de oceanen een „organische soep” zouden doen ontstaan? Bar klein. Dezelfde energie die de eenvoudige verbindingen in de atmosfeer zou doen uiteenvallen, zou elk ingewikkeld aminozuur dat zich vormde zelfs nog sneller ontbinden. Miller heeft trouwens in dat experiment waarbij hij in een „atmosfeer” een elektrische ontlading liet plaatsvinden, de vier aminozuren die hij daardoor verkreeg, slechts kunnen behouden door ze uit het gebied van de ontlading weg te halen. Had hij ze daar gelaten, dan zouden ze door de ontlading ontbonden zijn.

12. Wat zou er met aminozuren gebeuren zelfs al zouden enkele de oceanen hebben bereikt?

12 Indien men echter aanneemt dat aminozuren op de een of andere wijze de oceanen hebben bereikt en tegen de vernietigende ultraviolette straling in de atmosfeer werden beschermd, wat dan? Hitching legde uit: „Onder het wateroppervlak zou er niet voldoende energie zijn om verdere chemische reacties te activeren; water remt altijd de groei van ingewikkelder moleculen.”8

13. Wat moeten aminozuren die zich in water bevinden, doen om eiwitten te kunnen vormen, maar tegenover welk ander gevaar komen ze dan te staan?

13 Wanneer aminozuren zich dus eenmaal in het water bevinden, moeten ze daaruit komen, willen ze grotere moleculen vormen en evolueren in de richting van eiwitten die bruikbaar zijn voor het formeren van leven. Maar zodra ze uit het water komen, bevinden ze zich weer in de vernietigende ultraviolette straling! „Met andere woorden,” zegt Hitching, „de theoretische kansen om zelfs maar door dit eerste en betrekkelijk gemakkelijke stadium [het verkrijgen van aminozuren] in de evolutie van het leven heen te komen, zijn ongelofelijk klein.”9

14. Wat is dus een van de lastigste problemen waarmee evolutionisten worden geconfronteerd?

14 Hoewel men alom beweert dat leven spontaan in de oceanen is ontstaan, zijn watermassa’s gewoon niet bevorderlijk voor de noodzakelijke chemische reacties. De chemicus Richard Dickerson legt uit: „Het is derhalve moeilijk te begrijpen hoe polymerisatie [een proces waarbij kleinere moleculen zich onderling verbinden tot grotere moleculen] heeft kunnen plaatsvinden in het waterige milieu van de primitieve oceaan, aangezien de aanwezigheid van water depolymerisatie [de ontleding van grote moleculen in eenvoudigere] bevordert in plaats van polymerisatie.”10 Biochemicus George Wald is het hiermee eens, want hij zegt: „Een spontaan uiteenvallen is veel waarschijnlijker, en vindt dus ook veel sneller plaats, dan een spontane vorming.” Dit betekent dat er geen organische soep gevormd zou worden! Wald beschouwt dit als „het lastigste probleem waar wij [evolutionisten] tegenover staan”.11

15, 16. Welk enorm probleem doet zich voor als de eiwitten van levende organismen ontstaan moeten zijn uit de aminozuren in een veronderstelde organische soep?

15 Er is echter nog een lastig probleem waarmee de evolutietheorie wordt geconfronteerd. Er zijn meer dan 100 aminozuren, maar er zijn er slechts 20 nodig voor de eiwitten in levende organismen. Bovendien komen ze in twee vormen voor: Sommige moleculen zijn „rechtse” moleculen en andere „linkse”. Indien ze door toeval tot bestaan zouden zijn gekomen, zoals in een theoretische organische soep, is het zeer waarschijnlijk dat de helft rechts en de helft links zou zijn. En er is geen reden bekend waarom een van de twee vormen in levende organismen de voorkeur zou genieten. Toch zijn de 20 aminozuren waaruit de eiwitten zijn opgebouwd die in levende organismen voorkomen, alle linkse moleculen!

16 Hoe zouden toevallig alleen de specifiek vereiste aminozuren elkaar in de soep gevonden moeten hebben? De fysicus J. D. Bernal noemt het exclusieve gebruik van één van beide vormen moleculen ’nog steeds een van de moeilijkst uit te leggen gedeelten van de structurele aspecten van het leven’. Hij kwam tot de conclusie: „Wellicht zullen wij het nooit kunnen verklaren.”12

Kansrekening en de spontane vorming van eiwitten

17. Hoe kan de omvang van het probleem worden geïllustreerd?

17 Hoe groot is de kans dat de juiste aminozuren bij elkaar komen om een eiwitmolecule te vormen? De situatie zou vergeleken kunnen worden met een grote, goed dooreengemengde berg bruine en witte bonen, die in gelijke aantallen aanwezig zijn. Bovendien zijn er meer dan 100 verschillende variëteiten. Indien u hier nu een schep bonen uit neemt, wat denkt u dat u dan krijgt? Om de bonen te krijgen die de basiscomponenten van een eiwit vertegenwoordigen, zou u alleen bruine bonen moeten opscheppen — geen enkele witte! Ook zou uw schep slechts 20 variëteiten van de bruine bonen moeten bevatten, en elke boon zou zich op een specifieke, vooraf bepaalde plaats in de schep moeten bevinden. Bij de eiwitten is het zo dat als aan een van de gestelde voorwaarden niet is voldaan, het geproduceerde eiwit niet goed zou functioneren. Hoe vaak u onze hypothetische bonenberg ook omroert, zou u er ooit de juiste combinatie uitscheppen? Nee. Hoe zou zo iets dan in de hypothetische organische soep wèl mogelijk zijn geweest?

18. Hoe reëel is de kans dat zelfs maar een eenvoudig eiwitmolecule zich bij toeval vormt?

18 De eiwitten die nodig zijn voor leven, hebben zeer ingewikkelde moleculen. Hoe groot is de kans dat zich in een organische soep bij toeval zelfs maar een eenvoudig eiwitmolecule vormt? Evolutionisten erkennen dat die kans slechts één op 10113 (één gevolgd door 113 nullen) bedraagt. Maar elke gebeurtenis met een kans van één op slechts 1050 wordt door wiskundigen afgeschreven als iets wat nooit zal plaatsvinden. Wij krijgen een idee van de kans waarom het hier gaat, wanneer wij bedenken dat het getal 10113 groter is dan het geschatte totale aantal atomen in het universum!

19. Hoe groot is de kans dat men de nodige enzymen voor een levende cel verkrijgt?

19 Sommige eiwitten zijn bouwstoffen en andere dienen als enzymen. Deze laatste versnellen de noodzakelijke chemische reacties in de cel. Zonder die hulp zou de cel sterven. Niet slechts een paar, maar 2000 eiwitten die als enzymen dienst doen, zijn nodig voor de activiteit van de cel. Hoe groot is de kans dat al deze eiwitten toevallig verkregen worden? Een kans van één op 1040.000! „Een waanzinnig kleine waarschijnlijkheid,” verzekert Hoyle, „die zich zelfs niet zou voordoen als het hele universum uit organische soep zou bestaan.” Hij voegt eraan toe: „Als men niet behoort tot degenen die, door algemeen heersende opvattingen of wetenschappelijke opleiding bevooroordeeld, stellig menen dat het leven [spontaan] op de aarde is ontstaan, dan is dit simpele rekensommetje voldoende om die gedachte totaal van de baan te vegen.”13

20. Waarom maakt het membraan dat de cel nodig heeft, het probleem nog groter?

20 De kansen zijn echter in werkelijkheid nog veel geringer dan deze „waanzinnig kleine” waarschijnlijkheid. Er moet een membraan zijn dat de cel omsluit. Maar dit membraan is uiterst ingewikkeld en bestaat uit eiwit-, suiker- en vetmoleculen. De evolutionist Leslie Orgel schrijft in dit verband: „De thans bestaande celmembranen bevatten kanalen en pompen die specifiek controle uitoefenen op de toevoer en afvoer van voedingsstoffen, afvalprodukten, metaalionen, enzovoort. Bij deze gespecialiseerde kanalen zijn zeer specifieke eiwitten betrokken, moleculen die er bij het begin van de evolutie van het leven nog niet konden zijn.”14

De opmerkelijke genetische code

21. Hoe moeilijk zou het zijn de histonen te verkrijgen die vereist zijn voor het DNA?

21 Nog moeilijker te verkrijgen zijn nucleotiden, de bouwstenen van DNA, dat de genetische code bevat. Bij het DNA zijn vijf histonen betrokken (histonen hebben naar men meent te maken met het regelen van de activiteit van de genen). De kans dat zelfs maar het eenvoudigste van deze histonen wordt gevormd, is volgens zeggen één op 20100 — alweer een gigantisch getal, „groter dan het totaal van alle atomen in alle sterren en sterrenstelsels die door de grootste astronomische telescopen te zien zijn”.15

22. (a) Wat heeft het oude vraagstuk van ’de kip of het ei’ te maken met eiwitten en DNA? (b) Welke oplossing wordt door een evolutionist aan de hand gedaan, en is dit redelijk?

22 Toch vormt de oorsprong van de volledige genetische code — een vereiste voor de reproduktie van de cel — een nog grotere moeilijkheid voor de evolutietheorie. In verband met eiwitten en DNA steekt het oude vraagstuk ’de kip of het ei’ de kop op. Hitching zegt: „Eiwitten zijn voor hun vorming afhankelijk van DNA. Maar er kan geen DNA worden gevormd zonder dat er eerst eiwitten zijn.”16 Dit levert de paradox op die Dickerson te berde brengt: „Wat was er het eerst”, eiwitten of het DNA? Hij beweert: „Het antwoord moet zijn: ’Ze hebben zich tegelijkertijd ontwikkeld.’”17 In feite zegt hij dat ’de kip’ en ’het ei’ tegelijkertijd geëvolueerd zijn, zonder dat de een uit de ander is voortgekomen. Vindt u dit redelijk? Een wetenschappelijk schrijver vat het als volgt samen: „De oorsprong van de genetische code vormt een enorm kip-en-eiprobleem waarvoor men in de verste verte nog geen oplossing heeft.”18

23. Wat zeggen andere geleerden over de genetische machinerie?

23 Dickerson maakte ook deze interessante opmerking: „De evolutie van de genetische machinerie is de stap waarvoor geen laboratoriummodellen bestaan; men kan derhalve eindeloos speculeren, zonder door lastige feiten gehinderd te worden.”19 Maar is het wel echt wetenschappelijk om hele lawines van „lastige feiten” zo gemakkelijk opzij te schuiven? Leslie Orgel noemt het bestaan van de genetische code „het frustrerendste aspect van het probleem inzake de oorsprongen van het leven”.20 En Francis Crick concludeerde dat „ondanks het feit dat de genetische code bijna universeel is, het ervoor vereiste mechanisme veel te ingewikkeld is om in één klap te kunnen zijn ontstaan”.21

24. Wat kan er worden gezegd over natuurlijke selectie en de eerste zich reproducerende cel?

24 Om het probleem kwijt te raken dat het onmogelijke „in één klap” tot stand moet zijn gekomen, staan evolutionisten nu de theorie voor dat een geleidelijk proces de natuurlijke selectie in staat moet hebben gesteld haar werk stap voor stap te doen. Maar wanneer er geen genetische code is om een begin te maken met de reproduktie, valt er voor de natuurlijke selectie niets te selecteren.

De verbazingwekkende fotosynthese

25. Welk verbazingwekkende vermogen schrijft de evolutie aan een eenvoudige cel toe?

25 Nu doemt er nog een hindernis voor de evolutietheorie op. Op een bepaald moment in het verloop van de evolutie moest de primitieve cel iets uitvinden dat een ommekeer in het leven op aarde teweeg zou brengen — de fotosynthese. Dit proces, door middel waarvan planten kooldioxide opnemen en zuurstof afgeven, wordt door geleerden nog niet volledig begrepen. Het is, zoals de bioloog F. W. Went zegt, „een proces dat niemand tot nu toe in een reageerbuis heeft kunnen reproduceren”.22 Toch meent men dat een kleine eenvoudige cel er bij toeval een begin mee heeft gemaakt.

26. Welke revolutionaire verandering werd door dit proces veroorzaakt?

26 Dit proces van de fotosynthese veranderde een atmosfeer die geen vrije zuurstof bevatte, in een atmosfeer waarin één op de vijf moleculen een zuurstofmolecule is. Als gevolg daarvan konden dieren zuurstof inademen en leven, en kon er zich een ozonlaag vormen om alle leven tegen de schadelijke uitwerking van ultraviolette straling te beschermen. Zou deze opmerkelijke reeks omstandigheden eenvoudig aan puur toeval toegeschreven kunnen worden?

Is er intelligentie bij betrokken?

27. Waartoe heeft het bewijsmateriaal sommige evolutionisten gebracht?

27 Sommige evolutionisten voelen zich gedwongen terug te krabbelen wanneer zij worden geconfronteerd met de gigantische onwaarschijnlijkheid dat een levende cel door toeval ontstaat. De auteurs van Evolution From Space (Hoyle en Wickramasinghe) bijvoorbeeld laten het afweten met de woorden: „Deze vraagstukken zijn te ingewikkeld om in getallen uit te drukken.” Zij voegen eraan toe: „Er is geen enkele manier . . . waarop wij ons er simpelweg uit kunnen redden met een grotere en betere organische soep, zoals wijzelf een jaar of twee geleden hadden gehoopt dat mogelijk zou zijn. De getallen die wij hierboven berekend hebben, zijn in wezen net zo onwaarschijnlijk voor een universele soep als voor een aardse soep.”23

28. (a) Wat steekt er mogelijk achter de weigering om de noodzaak van intelligentie te erkennen? (b) Wat is volgens evolutionisten die in de noodzaak van een hogere intelligentie geloven, niet de bron van die intelligentie?

28 Na te hebben toegegeven dat er bij het ontstaan van leven op de een of andere wijze intelligentie betrokken geweest moet zijn, zeggen de schrijvers dan ook: „Ja, een dergelijke theorie ligt zo voor de hand dat men zich afvraagt waarom ze niet alom als vanzelfsprekend wordt aanvaard. De redenen daarvoor zijn veeleer psychologisch dan wetenschappelijk.”24 Zo dringt zich dus de conclusie op dat een ’psychologische’ barrière de enige aannemelijke verklaring is waarom de meeste evolutionisten vasthouden aan een toevallig ontstaan van leven en niets willen weten van enige vorm van „plan of opzet of gerichtheid”,25 zoals Dawkins het onder woorden bracht. Ja, zelfs Hoyle en Wickramasinghe zeggen, na de noodzaak van intelligentie te hebben erkend, dat zij niet geloven dat een persoonlijke Schepper verantwoordelijk is voor het ontstaan van leven.26 Volgens hun denkwijze is intelligentie een vereiste maar is een Schepper onaanvaardbaar. Vindt u dat niet tegenstrijdig?

Is spontane generatie wetenschappelijk?

29. Wat is de wetenschappelijke methode?

29 Om een spontaan begin van het leven als een wetenschappelijk feit te kunnen aanvaarden, dient dit door de wetenschappelijke methode bewezen te zijn. Deze methode is als volgt omschreven: Observeer wat er gebeurt; vorm op basis van deze waarnemingen een theorie met betrekking tot wat waarschijnlijk is; test de theorie door verdere waarnemingen en door experimenten; en kijk of de op de theorie gebaseerde voorspellingen uitkomen.

30. In welke opzichten schiet de theorie van de spontane generatie te kort ten aanzien van het toepassen van de wetenschappelijke methode?

30 Wil men de hierboven omschreven wetenschappelijke methode toepassen, dan is het niet mogelijk spontane generatie van leven te observeren. Er zijn geen bewijzen dat zo iets thans plaatsvindt, en toen het volgens de evolutionisten gebeurde, waren er natuurlijk geen menselijke ooggetuigen. Geen enkele theorie over spontane generatie is door waarnemingen gestaafd. Men heeft het niet in laboratoriumexperimenten kunnen herhalen. Op de theorie gebaseerde voorspellingen zijn niet uitgekomen. Als de wetenschappelijke methode hier dus niet toegepast kan worden, is het dan wel eerlijke wetenschapsbeoefening om zo’n theorie tot feit te verheffen?

31. Welke tegenstrijdige meningen houdt een geleerde eropna met betrekking tot spontane generatie?

31 Anderzijds bestaan er overvloedige bewijzen om de conclusie te ondersteunen dat spontane generatie van leven uit niet-levende materie onmogelijk is. „Men hoeft alleen maar de omvang van deze opgave te overdenken”, geeft professor Wald van de Harvard University toe, „om te erkennen dat spontane generatie van een levend organisme onmogelijk is.” Maar wat gelooft deze voorstander van evolutie in werkelijkheid? Hij antwoordt: „Toch zijn wij hier — naar ik geloof als gevolg van spontane generatie.”27 Klinkt dat als objectieve wetenschap?

32. Hoe geven zelfs evolutionisten toe dat een dergelijke redenatie onwetenschappelijk is?

32 De Britse bioloog Joseph Henry Woodger karakteriseerde een dergelijke redenatie als „simpel dogmatisme — met stelligheid beweren dat wat je wilt geloven in feite is gebeurd”.28 Hoe hebben geleerden zelf vrede kunnen vinden met deze duidelijke schending van de wetenschappelijke methode? De welbekende evolutionist Loren Eiseley gaf toe: „Na de theoloog te hebben berispt omdat hij zich op mythen en wonderen verlaat, bevond de wetenschap zich in de weinig benijdenswaardige positie een eigen mythologie te moeten creëren: namelijk de veronderstelling dat gebeurtenissen waarvan na lang proberen niet bewezen kon worden dat ze thans plaatsvinden, wèl in het oerverleden hadden plaatsgevonden.”29

33. Tot welke conclusie moet men op grond van alle voorgaande bewijzen komen met betrekking tot spontane generatie en de toepassing van de wetenschappelijke methode?

33 Op grond van het bewijsmateriaal blijkt de theorie van de spontane generatie in het rijk van science fiction thuis te horen en derhalve geen wetenschappelijk feit te zijn. Vele ondersteuners ervan hebben klaarblijkelijk in dit soort aangelegenheden de wetenschappelijke methode vaarwelgezegd, om te geloven wat zij willen geloven. Ondanks de verschrikkelijk kleine kans dat leven door toeval is ontstaan, heeft een onverzettelijk dogmatisme de overhand, in plaats van de voorzichtigheid die normaal door de wetenschappelijke methode wordt ingegeven.

Niet alle geleerden aanvaarden spontane generatie

34. (a) Hoe geeft een natuurkundige er blijk van wetenschappelijk onbevooroordeeld te zijn? (b) Hoe beschrijft hij evolutie, en wat zegt hij over veel geleerden?

34 Niet alle geleerden hebben echter de deur voor het alternatief gesloten. De natuurkundige H. S. Lipson bijvoorbeeld besefte terdege hoe onwaarschijnlijk een spontaan ontstaan van leven is, en schreef: „De enige aanvaardbare verklaring is schepping. Ik weet dat dit voor natuurkundigen een gruwel is, zoals het dat voor mij ook is, maar wij moeten een theorie die ons niet bevalt, niet verwerpen wanneer ze door experimenten wordt gestaafd.” Hij merkte verder op dat na het verschijnen van Darwins boek The Origin of Species, „evolutie in zekere zin een wetenschappelijke religie werd; bijna alle geleerden hebben de theorie aanvaard en velen zijn bereid hun waarnemingen ’om te buigen’ zodat ze ermee in overeenstemming zijn”.30 Een droevig maar waar commentaar.

35. (a) Welke gedachte vond een hoogleraar pijnlijk om te laten varen? (b) Hoe illustreerde hij de mogelijkheid dat leven door toeval is ontstaan?

35 Chandra Wickramasinghe, hoogleraar aan het University College in Cardiff, zei: „Vanaf mijn vroegste opleiding als wetenschapper onderging ik een zeer intensieve hersenspoeling om te geloven dat wetenschap niet verenigbaar kan zijn met enige vorm van doelbewuste schepping. Die gedachte heb ik met veel pijn moeten laten varen. Ik voel me helemaal niet op mijn gemak in de situatie, de gemoedstoestand waarin ik nu verkeer. Maar er is geen logische uitweg. . . . Dat het ontstaan van leven een chemisch toeval op aarde is geweest, is te vergelijken met het zoeken naar een bepaalde zandkorrel op alle stranden van alle planeten in het universum — en die dan te vinden.” Met andere woorden: het is gewoon niet mogelijk dat het leven door een chemisch toeval ontstaan zou zijn. Wickramasinghe concludeert dan ook: „Wij kunnen de nauwkeurige ordening van de chemische bouwstenen van het leven op geen andere manier begrijpen dan door een beroep te doen op scheppingsprocessen op een kosmische schaal.”31

36. Wat merkt Robert Jastrow op?

36 De astronoom Robert Jastrow zei hieromtrent: „Natuurwetenschappers beschikken over geen enkel bewijs dat het leven niet het resultaat van een scheppingsdaad zou kunnen zijn.”

37. Welke vraag wordt er in verband met evolutie opgeworpen, en waar is het antwoord te vinden?

37 Maar al nemen wij aan dat een eerste levende cel op de een of andere manier spontaan is ontstaan, zijn er dan bewijzen dat deze cel zich heeft ontwikkeld tot alle levensvormen die er ooit op aarde zijn geweest? Fossielen verschaffen het antwoord, en in het volgende hoofdstuk wordt beschouwd wat het fossielenverslag in werkelijkheid zegt.

[Studievragen]

[Inzet op blz. 44]

„Eiwitten zijn voor hun vorming afhankelijk van DNA. Maar er kan geen DNA worden gevormd zonder dat er eerst eiwitten zijn”

[Inzet op blz. 45]

„De oorsprong van de genetische code vormt een enorm kip-en-eiprobleem waarvoor men in de verste verte nog geen oplossing heeft”

[Inzet op blz. 46]

De genetische code: „het frustrerendste aspect van het probleem inzake de oorsprongen van het leven”

[Inzet op blz. 47]

Planten gebruiken bij de fotosynthese zonlicht, kooldioxide, water en mineralen om zuurstof en voedingsstoffen te produceren. Zou een eenvoudige cel dit alles hebben kunnen uitvinden?

[Inzet op blz. 50]

Sommige geleerden zeggen in feite: ’Intelligentie is een vereiste maar een Schepper is onaanvaardbaar’

[Inzet op blz. 53]

Een geleerde gaf toe: „De enige aanvaardbare verklaring is schepping”

[Inzet op blz. 53]

Jastrow: „Natuurwetenschappers beschikken over geen enkel bewijs dat het leven niet het resultaat van een scheppingsdaad zou kunnen zijn”

[Kader/Illustratie op blz. 48, 49]

De ongelofelijke cel

Een levende cel is enorm ingewikkeld. De bioloog Francis Crick tracht de werking ervan in eenvoudige bewoordingen te beschrijven, maar beseft dat het onderwerp toch zo gecompliceerd is „dat de lezer maar niet moet proberen om alle details te begrijpen”.a

De instructies binnen het DNA van de cel „zouden, indien ze werden uitgeschreven, duizend boeken van 600 pagina’s vullen”, zo wordt in National Geographic uitgelegd. „Elke cel is een wereld, boordevol met wel tweehonderd biljoen kleine groepjes atomen, moleculen genaamd. . . . Wanneer onze 46 chromosomen, die er als ’draadjes’ uitzien, aan elkaar werden gebonden, zouden ze ruim 180 centimeter lang zijn. Toch heeft de kern waarin ze zich bevinden, een diameter van minder dan 0,001 centimeter.”b

Het tijdschrift Newsweek gebruikt een illustratie om een idee te geven van de activiteiten van de cel: „Elk van die 100 biljoen cellen functioneert als een ommuurde stad. Krachtcentrales wekken energie voor de cel op. Fabrieken produceren eiwitten, belangrijke stoffen in het chemische handelsverkeer. Complexe systemen transporteren specifieke chemicaliën van het ene punt naar het andere binnen en buiten de cel. Schildwachten bij de slagbomen controleren de export- en de importmarkt, en speuren de buitenwereld af naar tekenen van gevaar. Gedisciplineerde biologische legers staan klaar om indringers te lijf te gaan. Een gecentraliseerd genetisch bestuur handhaaft de orde.”c

Toen de moderne evolutietheorie voor het eerst te berde werd gebracht, hadden de geleerden geen flauw vermoeden van de fantastische complexiteit van een levende cel. Op de bladzijde hiernaast ziet u enkele elementen van een karakteristieke cel — allemaal verpakt in een omhulsel van slechts 0,0025 cm middellijn.

CELMEMBRAAN

Het omhulsel dat controleert wat de cel in- en uitgaat

RIBOSOMEN

Structuurtjes die aminozuren tot eiwitten aaneenrijgen

KERN

Omgeven door een omhulsel dat uit een dubbel membraan bestaat. De kern is het controlecentrum dat de activiteiten van de cel regelt

CHROMOSOMEN

Deze bevatten het DNA van de cel, de genetische blauwdruk

NUCLEOLUS

De plaats waar ribosomen worden gevormd

ENDOPLASMATISCH RETICULUM

Membranensysteem dat zorgt voor opslag of transport van eiwitten, geproduceerd door erlangs gerangschikte ribosomen (sommige ribosomen bewegen vrij door de cel)

MITOCHONDRIËN

Produktiecentra van ATP, de moleculen die als energiebron voor de cel fungeren

GOLGI-APPARAAT

Een groep afgeplatte membraanzakjes die de door de cel geproduceerde eiwitten verpakken en distribueren

CENTRIOLEN

Deze zijn in de buurt van de kern gelegen en zijn belangrijk bij de celdeling

[Illustratie]

Zijn uw 100.000.000.000.000 cellen door toeval ontstaan?

[Kader op blz. 52]

Oude en recente uitspraken van evolutionisten over de oorsprong van het leven

„De hypothese dat leven zich uit anorganische materie heeft ontwikkeld, is momenteel nog steeds een geloofsartikel.” — Wiskundige J. W. N. Sullivand

„De waarschijnlijkheid dat het leven bij toeval is ontstaan, is vergelijkbaar met de waarschijnlijkheid dat het onverkorte woordenboek is voortgekomen uit een ontploffing in een drukkerij.” — Bioloog Edwin Conkline

„Men hoeft alleen maar de omvang van deze opgave te overdenken om te erkennen dat spontane generatie van een levend organisme onmogelijk is.” — Biochemicus George Waldf

„Een eerlijk man, gewapend met alle kennis die nu ter beschikking staat, zou slechts kunnen stellen dat het ontstaan van het leven op het moment in zekere zin een wonder lijkt te zijn.” — Bioloog Francis Crickg

„Als men niet behoort tot degenen die, door algemeen heersende opvattingen of wetenschappelijke opleiding bevooroordeeld, stellig menen dat het leven [spontaan] op de aarde is ontstaan, dan is dit simpele rekensommetje [de wiskundig berekende waarschijnlijkheid ervan] voldoende om die gedachte totaal van de baan te vegen.” — De astronomen Fred Hoyle en N. C. Wickramasingheh

[Diagram/Illustraties op blz. 47]

Mensen en dieren ademen zuurstof in en staan kooldioxide af. Planten nemen kooldioxide op en geven zuurstof af

[Diagram]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Licht

Zuurstof

Waterdamp

Kooldioxide

[Illustratie op blz. 40]

Geen enkel groot gebouw zou zonder een fundament kunnen blijven staan. ’De evolutietheorie mist een deugdelijk fundament’, zeggen twee geleerden

[Illustratie op blz. 42]

Allemaal bruin, allemaal de juiste variëteit, elk op zijn vooraf bepaalde plaats — door toeval?

[Illustratie op blz. 43]

Het feit dat het leven alleen „linkse” aminozuren gebruikt: „Wellicht zullen wij het nooit kunnen verklaren”

[Illustraties op blz. 45]

Wat was er het eerst?