Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Madagaskar

Madagaskar

Madagaskar

Madagaskar ligt voor de oostkust van Afrika en wordt soms het Grote Rode Eiland genoemd. Groot is het inderdaad, want het is het op drie na grootste eiland op aarde, en de grond is er rood van kleur.

Een Franse wetenschapper heeft Madagaskar „het beloofde land van de natuuronderzoekers” genoemd vanwege het rijke en gevarieerde planten- en dierenleven op het eiland. Zo’n tachtig procent van de 10.000 hier voorkomende soorten bloeiende planten wordt nergens anders op de planeet aangetroffen. Er zijn alleen al bijna duizend soorten orchideeën, waarvan er één een belangrijk exportproduct oplevert — vanille. Het eiland herbergt ook een overvloed van fascinerend dierenleven, waaronder ringstaartmaki’s en een verscheidenheid van kameleons, die een grijpstaart hebben en poten die kunnen grijpen als handen. Op twaalf na komen alle 400 soorten amfibieën en reptielen die er leven uitsluitend op dit eiland voor.

Voor Jehovah’s dienstknechten zijn echter de mensen het aantrekkelijkst. Madagaskar heeft meer dan 14.000.000 bewoners, verdeeld over ongeveer twintig etnische groepen. De bevolking van de hooglanden, in het midden van het eiland, heeft Aziatische trekken, met een lichtgekleurde huid en steil zwart haar. Men gelooft dat zij van oorsprong afkomstig zijn uit wat nu Indonesië is. Degenen die langs de kust wonen, weerspiegelen een Afro-Arabische achtergrond. Vermenging van deze kenmerken geeft als resultaat mensen aan wie hun leeftijd niet af te zien lijkt; dikwijls zien ouders er net zo jong uit als hun tienerkinderen.

De Malagassiërs hebben een van de hoogste geboortecijfers ter wereld, en tachtig procent van de mensen leeft van het land. Dit eist een zware tol van het „beloofde land”. Meer dan de helft van Madagaskars eens weelderige wouden is hetzij geheel weggevaagd of aangetast.

Desondanks blijft het Madagaskar als ’beloofd land’ voor de wind gaan. In welk opzicht? Het is rijk aan waarderende mensen in wier hart de zaden van Koninkrijkswaarheid voorspoedig zullen groeien. Velen zijn dankbaar het goede nieuws te horen dat ’Jehovah zelf koning geworden is!’ Zij zijn verheugd dat zijn heerschappij voor de mensheid zal doen wat geen menselijke regering ooit zou kunnen. — Ps. 97:1.

Wie zijn de mensen die de bewoners van dit grote eiland werkelijk hebben geholpen naar waarde te schatten wat Jehovah’s koningschap betekent? Hoewel ongeveer veertig procent van de bevolking tot de kerken van de christenheid behoort, hebben hun zendelingen verzuimd de christelijke levenswijze in het hart van de Malagassiërs te prenten. Een inheemse Malagassiër heeft eens gezegd: „Laat mij u iets zeggen, monsieur. Wij Malagassiërs zijn alleen maar ingeënt met christendom. Er is niet één Malagassiër, nee, niet één, zelfs niet onder de ontwikkelde bevolking, die erover zal denken een huis te bouwen zonder een waarzegger te raadplegen om te horen wat de gunstigste dag is om te beginnen. Het oude geloof is niet dood.” Er worden nog steeds dierenoffers op hoge plaatsen en bergtoppen gebracht. Voorouderverering is de norm, en toverdokters hebben een krachtige greep op de mensen. Het dagelijkse leven van een persoon lijkt meer door de doden dan door de levenden te worden geregeerd.

Gods persoonlijke naam goed bekend

Hoewel de zendelingen van de christenheid er weinig succes mee hebben de mensen te helpen een christelijke levenswijze te volgen, hebben zij tot op zekere hoogte wel de naam van Jehovah bekendgemaakt door hun vertalingen van de bijbel. Al in 1830 werd het „Nieuwe Testament” in het Malagasi uitgegeven en tegen 1835 was de hele bijbel in die taal beschikbaar, waardoor de Malagassische bijbel een van de oudste vertalingen in een landstaal in Afrika was. De protestantse versie van de Malagassische bijbel gebruikt de naam Jehovah zelfs in de christelijke Griekse Geschriften, en de katholieke versie gebruikt de vorm Iaveh in de Hebreeuwse Geschriften (Ps. 83:17, 19 [16, 18, NW]; Matth. 4:7, 10). Het gevolg is dat de naam Jehovah in het dagelijkse leven veelvuldig wordt gebruikt. Als u een plaatselijke taxi neemt, zult u daar misschien bijbelverzen zoals „Jehovah is mijn Herder” in het Malagasi aangebracht zien (Ps. 23:1). Ook kunt u een bijbelvers met de goddelijke naam tegenkomen gedrukt op een lap stof die een lamba genoemd wordt en die door vrouwen wordt gedragen.

Maar wie hebben mensen hier geholpen niet alleen Gods naam te kennen maar Jehovah ook als de Soeverein van hun leven te erkennen?

Goed nieuws bereikt het Grote Rode Eiland

In 1925 begonnen de Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen toen bekendstonden, de mensen op Madagaskar te helpen Gods Woord te begrijpen. Vervolgens kreeg het eiland in september 1933 een uitgebreider getuigenis. Twee moedige mannen met zendingsijver, Robert Nisbet en Bert McLuckie, arriveerden uit Zuid-Afrika via Mauritius in de kuststad Toamasina. Zij predikten het goede nieuws van Gods koninkrijk. Aangezien het aantal getuigen van Jehovah in Afrika in die dagen beperkt was, trachtten zij in korte tijd het goede nieuws van het Koninkrijk aan zoveel mogelijk mensen bekend te maken. Robert Nisbet vertelt: „Onze Franse lectuur ging rap van de hand. Wij gaven alleen maar een getuigenis over het Koninkrijk, verspreidden lectuur en gingen dan verder naar ander onbewerkt gebied.”

Nadat de broeders Nisbet en McLuckie Toamasina hadden bewerkt, reisden zij landinwaarts naar Tananarive, de hoofdstad. Tananarive is de Franse naam voor Antananarivo, wat „De stad van duizend” betekent. Die naam is ontleend aan het feit dat koning Andrianjaka de stad omringde met een kamp van duizend man om haar te beschermen toen hij in 1607 deze stad uitriep tot de hoofdstad van zijn koninkrijk. Bert McLuckie geeft zijn indrukken van de hoofdstad weer: „Tananarive had een hoefijzervorm, met het station aan het open einde van de gebogen heuvel. Binnen het ’hoefijzer’ lag het eigenlijke zakencentrum, omgeven door de woonwijken. Letterlijk honderden treden op de heuvelhelling stelden de inwoners in staat hun huis te bereiken.”

Hoe reageerden de mensen in de hoofdstad? Robert Nisbet merkt op: „Zij namen grif Franse lectuur, en sommigen abonneerden zich op Het Gouden Tijdperk (thans Ontwaakt!) in het Frans. Omdat velen vragen stelden, gingen wij bij een aantal van hen terug voor een verder gesprek.” Herinneringen ophalend aan hun ervaringen zei broeder Nisbet: „Wij voelden ons zeer aangetrokken tot de bijzonder intelligente inheemse bevolking.”

De broeders hadden echter een communicatieprobleem, aangezien heel weinig mensen Engels verstonden. Niettemin probeerden zij zoveel mogelijk mensen te bereiken totdat hun lectuurvoorraad uitgeput was. Hoewel er tijdens hun bezoek van een maand geen groep of gemeente werd opgericht, besteedden zij er 185 uur aan anderen over Jehovah te vertellen, verspreidden 214 boeken en 828 brochures en sloten 21 abonnementen af. Er waren waarheidszaden gezaaid, maar er zouden nog 22 jaar voorbijgaan voordat deze voldoende aandacht kregen om te kunnen groeien en tot volledige wasdom te kunnen komen.

Malagassiërs aanvaarden de waarheid

In oktober 1955, na de grote „Zegevierend Koninkrijk”-vergadering in Parijs, arriveerden twee speciale pioniers uit Frankrijk via de kuststad Toamasina in Tananarive. Toen zij uit de trein gestapt waren, bleven zij een poosje voor het station staan. Zij keken om zich heen en zagen het „hoefijzer” met duizenden huizen tegen de heuvelhelling liggen alsof ze op planken aan een muur stonden. Adam Lisiak, een voormalige mijnwerker van Poolse afkomst, zei tegen zijn partner, Edouard Marlot: „Kijk, Edouard, dit is allemaal ons gebied!” Edouard antwoordde: „Adam, wat moeten wij hier? De mensen hier zijn ontwikkeld; wij niet. Wat kunnen wij doen, Adam?” Toch hebben zij veel goeds tot stand gebracht op dit eiland.

In die tijd was Madagaskar een Franse kolonie. Aangezien De Wachttoren in Frankrijk en de Franse gebiedsdelen verboden was, boden zij de Franse Ontwaakt! aan, die alleen als abonnement verkrijgbaar was. In de eerste zes maanden werden er 1047 abonnementen afgesloten. Broeder Lisiak vertelde altijd hoe, nadat zij herhaaldelijk hetzelfde exemplaar van Ontwaakt! als voorbeeld hadden gebruikt, van het tijdschrift niet veel meer overbleef dan een bundeltje papier dat niet meer leesbaar was. Toch werden er abonnementen afgesloten alleen maar op vertoon van dit bundeltje papier.

De broeders Lisiak en Marlot lieten geen tijd verloren gaan. Zij bewerkten het gebied en leidden huisbijbelstudies. Al spoedig gaf een lagere school de Getuigen het gratis gebruik van haar klaslokaal om hun vergaderingen te houden. De banken waren van hout, en alles was bedoeld voor kleine kinderen — voor volwassenen minder comfortabel. Toch klaagde niemand.

Na zes maanden leverde de eerste Malagassische verkondiger, Rabehasy Noël, een velddienstbericht in. Vervolgens gingen andere verkondigers deelnemen aan de velddienst. Aan het eind van het dienstjaar 1956 diende een groepje van acht een aanvraag in om de gemeente Tananarive van Jehovah’s Getuigen op te richten. (U zult merken dat in het Malagassische spraakgebruik de voornaam als laatste wordt genoemd.)

Een van de eersten op Madagaskar die belangstelling toonden, was een jonge Malagassische, Razanaboahangy Narcisse. In 1956 merkte Narcisse twee mannen op die geregeld langs de winkel kwamen waar zij werkte. Op een dag kwam een van de mannen de winkel in en kocht een paar plakken ham. Toen hij vertrokken was, hadden allen die daar werkten een traktaatje in het Malagasi — Leven in een nieuwe wereld. „Ik had geen belangstelling voor de boodschap”, zegt Narcisse. „Maar omdat mijn moeder wist dat ik van lezen hield, nam zij een abonnement op de Ontwaakt! in het Frans en stemde toe in een bijbelstudie voor mij, zonder het mij zelfs maar te vragen.” Narcisse begon met de Getuigen te studeren, maar zij hoopte dat zij haar met rust zouden laten als zij er eenmaal achterkwamen dat zij niet echt geïnteresseerd was. Zij raakte echter geïnteresseerder dan zij eerst gedacht had. Toen zij bestudeerde wat de bijbel over de ziel zegt en begreep dat voorouderverering verkeerd is, besefte zij dat zij de waarheid leerde.

In 1959 was Razanaboahangy Narcisse gereed om haar opdracht aan Jehovah te symboliseren door de waterdoop. Vervolgens ging zij in de volletijddienst. Later trouwde zij met Edouard Marlot. Als volletijddienaar gaf zij een voortreffelijk voorbeeld van volharding in haar dienst.

Tot het einde van zijn speciale dienst op Madagaskar toe was broeder Lisiaks gebied Antananarivo. Overal had hij nabezoeken en studies. Velen kenden hem als die vazaha (blanke) die geen haar heeft. Dikwijls raakten huisbewoners alleen even hun hoofd aan, en dan wist je dat Adam daar geweest was. Rasaona Gervais, een broeder in een Franssprekende gemeente in Antananarivo, vertelt: „Broeder Adam was heel geduldig, maar vasthoudend. Toen ik studie had, vroeg ik anderen tegen hem te zeggen dat ik niet thuis was, maar Adam kwam steeds terug. Van het begin af aan nodigde hij mij uit om de vergaderingen te bezoeken, en dat deed ik. Hij was trouw aan Jehovah’s organisatie en heeft mij geleerd dezelfde geest aan te kweken.”

In 1970 kregen de broeders Lisiak en Marlot een nieuwe toewijzing op het nabijgelegen Franse eiland Réunion. Broeder Lisiak is later naar Frankrijk teruggekeerd, waar hij in januari 1988 in Marseille is gestorven. Edouard Marlot woont met zijn gezin op Réunion.

Meer pioniers helpen met het werk

Er werd veel gedaan om de bevolking van Madagaskar de Koninkrijksboodschap onder de aandacht te blijven brengen. Een echtpaar uit Frankrijk, Antoine en Gilberte Branca, kwam in 1957 aan en diende daarna in Antananarivo. Gilberte was afgestudeerd van de 24ste klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead, en haar man heeft later ook Gilead bezocht. Nadat in 1961 hun dochter Anna geboren was, bleven zij in hun toewijzing. Simone Berclaz, met wie Gilberte in Zwitserland gestudeerd had, verhuisde ook naar Madagaskar om met het werk te helpen.

Nog twee speciale pioniers, Florent en Henriette Chabot, kwamen in 1960 uit Frankrijk naar Madagaskar en begonnen hun dienst in Diégo-Suarez (thans Antsiranana geheten) in het noorden van Madagaskar. „In die dagen”, zo vertelt broeder Chabot, „dachten vele van de pioniers als zij huis en familie verlieten om naar verre landen te gaan, dat zij voor Armageddon niet meer terug zouden komen en namen voorgoed afscheid van hun familie. Dat was precies hoe wij erover dachten.”

Een man met wie broeder Chabot studeerde was voor het eerst met de waarheid in aanraking gekomen toen hij wat suiker kocht. Een Chinese zakenman die een abonnement op Ontwaakt! had, gebruikte de bladzijden daarvan om zijn koopwaar in te pakken. Werd het tijdschrift verspild? Ratsimbazafy Charles kocht wat suiker van de man. Het zat in een puntzakje, gemaakt van de laatste bladzijde van een van de tijdschriften. Charles las een advertentie voor het boek „Dit betekent eeuwig leven” en schreef naar het Franse bijkantoor om het boek te bestellen. Intussen kreeg broeder Chabot contact met hem, stelde hem het boek ter hand en richtte een bijbelstudie op. Hij maakte snel vorderingen en begon naar de vergaderingen te komen.

Maar Charles moest orde op zaken stellen in zijn gezinsleven. Hij was bij zijn vrouw weggegaan en leefde samen met een andere vrouw, bij wie hij kinderen had. Om voor de christelijke doop aanvaardbaar te zijn, moest hij naar behoren getrouwd zijn (Hebr. 13:4). Hoewel hij de wettelijke procedure in 1960 begon, duurde het tot 1967 voordat hij alle papieren bij elkaar had. Maar op dat moment brandde het gemeentehuis van Diégo-Suarez af en Charles’ persoonlijke documenten gingen verloren (Pred. 9:11). Hij moest weer van voren af aan beginnen, maar ditmaal kostte het maar een jaar. De autoriteiten waren zeer onder de indruk van zijn vastberadenheid om aan goddelijke maatstaven te voldoen. Eindelijk kwam hij ervoor in aanmerking een Koninkrijksverkondiger te worden en zich te laten dopen! Ook zijn vrouw werd gedoopt. Charles heeft als ouderling gediend in Diégo-Suarez en Antananarivo.

Worstelen met de taal

In 1961 kwamen Laval en Irene Carbonneau, die in het Franssprekende deel van Canada in het kringwerk waren geweest, als zendelingen naar Madagaskar. Zij betrokken een appartement op de begane grond van een huis in Malagassische stijl — met een slaapkamertje, een eetkamertje, een keukentje, een badkamertje met koud water en een ingesloten verandaatje. „Ratten, muizen en kakkerlakken werden gratis bij het huis geleverd”, vertelt broeder Carbonneau. „Mijn vrouw bracht het zover dat zij een van de ratten aan zijn half afgebeten staart herkende. Telkens als zij hem tegenkwam, noemde zij hem ’Monsieur le Prince’ en verzocht hem beleefd door te lopen.”

Laval sprak Frans en zijn vrouw leerde het, zodat zij met de mensen konden communiceren. Maar dat was niet het geval met Raimo en Veera Kuokkanen, die eind januari 1962 uit Finland aankwamen. Het was niet moeilijk hen te herkennen toen zij uit het vliegtuig stapten. Zij waren in de winterkoude uit Finland vertrokken en droegen dan ook een bontmuts en andere dikke, warme kleren. Dat zou in deze tropische hitte beslist moeten veranderen. Raimo sprak Engels maar geen Frans. Veera sprak geen van beide. Irene Carbonneau gebruikte Engels om hun Frans te leren, zodat Raimo alles voor zijn vrouw uit het Engels in het Fins moest vertalen. Maar omdat Veera haar hele onderwijs in het Zweeds had gehad, moesten grammaticakwesties in het Zweeds worden uitgelegd. Gelukkig sprak Raimo ook een mondje Zweeds. Klinkt gecompliceerd? Dat was het ook. Maar na een maand of twee begon het te dagen. Zij begonnen enkele woorden in het Frans te herkennen. Toen zij het Frans echter onder de knie hadden, moesten zij nog Malagasi leren.

Enkele jaren later, toen broeder Kuokkanens taalleraar niet meer beschikbaar was, moest hij Malcolm Vigo, een bezoekende zoneopziener, in het Frans vertalen. Broeder Kuokkanen weet nog altijd dat hij, toen Lukas 9:62 werd aangehaald, het Franse woord voor „ploeg” niet wist. Toen hij probeerde een omschrijving te geven, werden de ogen van zijn gehoor groot van verbazing omdat zijn beschrijving geen enkel aanknopingspunt had bij de manier waarop op Madagaskar wordt geploegd — met zeboestieren. Toen hij bij een andere gelegenheid in het Frans probeerde te zeggen dat de broeders in Malawi vergaderingen hielden onder een mangoboom, liet hij de hele gemeente in de boom zitten. Hij moest leren mee te lachen met degenen die hun lachen eenvoudig niet konden inhouden.

Een ander zendelingenechtpaar, Samuel en Thelma Gilman, arriveerde in april 1962 uit de Verenigde Staten. Sam herinnert zich de communicatieproblemen waarvoor hij kwam te staan nog heel goed. „Om ons in onze nieuwe woning in te richten, hadden wij een lang stuk pijp nodig om in kasten te gebruiken. Daarom gingen broeder Kuokkanen en ik naar een ijzerwinkel op de hoek voor een zes meter lange pijp. Wij zochten het woord op in een woordenboekje dat wij bij ons hadden. Stel je de gezichten voor van de mensen in de winkel toen wij hun vroegen of zij een pijp — een tabakspijp — van zes meter hadden!”

Bezoeken van het hoofdbureau

Met de hulp van buitenlandse bedienaren nam het aantal van degenen die op Madagaskar verkondigden dat ’Jehovah zelf koning is geworden’ toe. Het dienstjaar 1959 gaf een hoogtepunt van 41 verkondigers te zien. In dat jaar bracht N. H. Knorr, de toenmalige president van het Wachttorengenootschap, persoonlijk een bezoek aan Madagaskar om de broeders aan te moedigen.

Vier jaar later, toen Milton Henschel, broeder Knorrs secretaris, Afrikaanse landen bezocht, stond Madagaskar ook weer op het reisprogramma. Hij schonk extra aandacht aan de zendelingen en de speciale pioniers hier. Alle aanwezigen waren buitengewoon aangemoedigd. Broeder Henschel vertelde hun ervaringen uit zijn eigen pionierstijd. Vóór het einde van dat dienstjaar passeerde Madagaskar de mijlpaal van honderd verkondigers.

Na het bezoek van broeder Henschel werden de plaatselijke broeders en zusters uitgenodigd de speciale pioniersdienst op zich te nemen. Omdat zij in het land geboren waren, zouden zij uiterst doeltreffend het voortouw kunnen nemen in het openen van nieuwe gebieden. Andriamoara Félix behoorde tot die groep. Hij begon zijn speciale pioniersdienst in 1965. Sedertdien heeft hij als reizend opziener en jarenlang als lid van de Bethelfamilie op Madagaskar gediend. Zelfs toen hij en zijn vrouw, Honorine, al een gezin hadden, bleef hij in de volletijddienst. Zijn vrouw werkt parttime op de vertaalafdeling van het bijkantoor.

Is hun ijver voor Jehovah’s dienst van nut geweest voor hun kinderen? Hun dochter, Miora, is nu getrouwd en dient met haar man als speciale pionier. Hun zoon, Timoty, die nog thuis woont, dient af en toe als hulppionier.

Een bijkantoor voor Madagaskar

Toen in 1955 de prediking van het goede nieuws op geregelde basis op Madagaskar op gang kwam, stond het werk onder supervisie van het bijkantoor van Mauritius. Van 1959 tot en met 1962 werd het opzicht door het Franse bijkantoor uitgeoefend. Maar met ingang van 1963 had Madagaskar zijn eigen bijkantoor. Raimo Kuokkanen werd als bijkantoordienaar aangesteld. Aanvankelijk kon hij het meeste routinewerk alleen af.

In het begin was het kantoor eenvoudig een huurhuis dat ook als zendelingenhuis dienstdeed. Dat huis was echter niet ideaal. Toen de zendelingen er ingetrokken waren, vroegen sommige plaatselijke inwoners hun of zij niet bang waren in een huis te wonen waar het spookte. En er gebeurden inderdaad rare dingen in dat huis. Toen een zendelingenechtpaar bijvoorbeeld hun deurkruk zag bewegen, deden zij de deur open om te zien wie er was, maar er bleek niemand in de gang te zijn. De zendelingen vernamen dat er een geestenmedium in die kamer had gewoond. Zij zochten alles zorgvuldig na om te zien of er iets achtergelaten was dat door de geesten als contact werd gebruikt. Op de drempel van hun kamer zat een stevig vastgespijkerde munt. Het kostte de broeder behoorlijk wat moeite om hem te verwijderen. Daarna hielden de vreemde voorvallen op.

Toen de eigenaar van het huis naar de situatie gevraagd werd, gaf hij toe: „Ja, het spookt in dit huis, maar ik dacht dat jullie niets te vrezen zouden hebben omdat jullie zendelingen en Gods volk zijn.”

Lectuur in het Malagasi produceren

Naarmate het predikingswerk vorderde, was er meer lectuur in het Malagasi nodig. Tot 1963 waren er slechts enkele traktaten, zoals Leven in een nieuwe wereld en Hellevuur — Bijbelse waarheid of heidens schrikbeeld? Ook was er de brochure „Dit goede nieuws van het koninkrijk”, die in 1959 was uitgegeven. De meer ontwikkelde mensen spraken en lazen Frans, en daarom gebruikten de verkondigers lectuur in die taal. Toch waren er veel mensen die er de voorkeur aan gaven in hun moedertaal te lezen.

Toen er toestemming werd gegeven om De Wachttoren in het Malagasi uit te geven, was er meer hulp nodig op het bijkantoor. Rasoamalala Louise, een Malagassische zuster, vertaalde uit het Frans. Zij deed het werk thuis, en zij schreef alles met de hand uit. Op het bijkantoor typte Veera Kuokkanen de vertaalde tekst op stencils en broeders bedienden de stencilmachine.

De eerste aldus gedrukte uitgave van De Wachttoren in het Malagasi, die in september 1963 verscheen, had een oplage van ongeveer 600 exemplaren. In die tijd was het een maandelijkse uitgave, die alleen de studieartikelen bevatte. De verkondigers waren opgetogen. Tijdens de eerste abonnementsveldtocht met de Malagassische uitgave werden honderden abonnementen afgesloten. Binnen enkele maanden stencilde het bijkantoor iedere maand 3000 exemplaren. Drie broeders bedienden de stencilmachine om beurten bijna dag en nacht.

Een van de broeders herinnert zich: „Wij hadden minstens zestien stencils nodig voor elke uitgave van De Wachttoren. Voor één tijdschrift voegden wij acht aan twee kanten bedrukte vellen papier bij elkaar. Dit betekende dat er meer dan 24.000 vellen gedrukt moesten worden om 3000 exemplaren van De Wachttoren te produceren. Wij hadden acht of meer stapels gedrukte bladen op een tafel liggen en daar liepen wij 3000 keer omheen om de bladen stuk voor stuk te vergaren. Dan werden de vellen aan elkaar geniet. Ja, alles werd met de hand gedaan.”

Na verloop van tijd trof het Genootschap regelingen om de Malagassische Wachttoren door het Zwitserse bijkantoor te laten drukken. Nu wordt hij halfmaandelijks in Groot-Brittannië gedrukt en heeft een oplage van 26.000 exemplaren. Hiermee kunnen Jehovah’s Getuigen op Madagaskar tegelijk met medegelovigen in de hele wereld dezelfde geestelijke maaltijd nuttigen.

Langzaam maar zeker breidde het vertaalwerk zich uit. Drie maanden na de vrijgave van De Wachttoren in het Malagasi hadden de plaatselijke Getuigen ook het bijbelstudieboek „God zij waarachtig” in hun moedertaal. Toen Rakotomaro Justin, een speciale pionier die veel deed om anderen te helpen de waarheid te leren kennen, het boek kreeg, hield hij het een hele tijd in zijn hand zonder een woord te zeggen. Toen riep hij uit: „O, wat is Jehovah toch goed! Hij heeft ons dit boek gegeven.” De pioniers namen er hele dozen van mee om de boeken geestelijk hongerige mensen in handen te leggen.

Met de kringopzieners op pad

Eerst was er maar één gemeente op het hele eiland. Maar toen er nieuwe zendelingenhuizen werden geopend en er speciale pioniers naar verschillende plaatsen werden gestuurd, werden er meer gevormd. In het dienstjaar 1964 werden twee nieuwe gemeenten opgericht. Om de drie gemeenten die er toen waren te helpen, trof het bijkantoor er regelingen voor dat zij bezoek kregen van een kringopziener, Laval Carbonneau, samen met zijn vrouw, Irene. Zij reisden per trein. Dat was een avontuur — een leuk avontuur. Bij één gelegenheid bijvoorbeeld voelden zij iets aan hun benen pikken. Een gans, die onder de bank meereisde, vroeg om een beetje aandacht.

Toen broeder en zuster Carbonneau wegens familieverantwoordelijkheden van Madagaskar moesten vertrekken, nam Raimo Kuokkanen het kringwerk over. Als het maar enigszins mogelijk was, reisden hij en zijn vrouw, Veera, per trein. Tussen de kuststeden werden passagiersboten gebruikt. Soms moesten zij met de ’taxi-brousse’ oftewel ’bush taxi’, die een capaciteit had van vijftien personen, maar altijd overvol was. Dat waren tochten die van vroeg in de ochtend tot laat in de avond duurden. Tijdens het regenseizoen, als de bush taxi’s er niet door konden komen, reisden broeder en zuster Kuokkanen per vliegtuig. Maar dat was geen pretje. De plaatselijke luchtvaartmaatschappij had oude DC-3’s en de landingsbanen waren eenvoudig grasvelden. De bezoeken aan de verschillende groepen waren gelegenheden voor een hartelijke uitwisseling van geestelijke aanmoediging.

Een tijdlang diende broeder Kuokkanen niet alleen als kringopziener maar ook als districtsopziener. Ook moest hij noodgedwongen op het bijkantoor de kring- en districtspost behandelen. Maar hij werkte er hard aan om plaatselijke broeders op te leiden. Na verloop van tijd kwam een plaatselijke speciale pionier, Rajaobelina Célestin, ervoor in aanmerking de eerste Malagassische kringopziener te worden.

Hindoes keren zich tot de aanbidding van Jehovah

Naarmate het predikingswerk vorderde, werd er contact gelegd met alle soorten van mensen (1 Tim. 2:4). De zendelingen verspreidden veel boeken en tijdschriften onder de Aziaten die zaken hadden in de hoofdstad. Dirajlal Bagvandjee, een jonge hindoe die in de wandeling Dirou werd genoemd, was een van hen. Als er een zendeling met tijdschriften naar zijn winkel kwam, nam hij ze graag. Toen vervolgens in 1963 Dirous oom stierf, begon hij zich af te vragen: ’Waarom sterven mensen, en in welke toestand verkeren de doden?’ Hij kon niet begrijpen waarom God zo’n goed mens liet sterven. Hij dacht er ook over na of er enige hoop bestond om de doden terug te zien.

Kort daarop trof Simone Berclaz hem tijdens de van-huis-tot-huisprediking. Bij een nabezoek gebruikte zij de bijbel om zijn vragen over de toestand van de doden te beantwoorden en om de schitterende opstandingshoop uit te leggen (Pred. 9:5; Hand. 24:15). Eerst raakte hij in verwarring doordat hij het allemaal probeerde in te passen in zijn hindoegeloof in de zielsverhuizing. Die geloofsovertuiging biedt geen hoop op een weerzien met geliefde doden. Toen Dirou echter eenmaal alles op een rijtje had, zag hij hoe schitterend de bijbelse opstandingshoop is. — Joh. 5:28, 29.

Na een paar weken bijbelstudie begon Dirou alle vergaderingen te bezoeken. Toen rees er tegenstand, vooral van de kant van zijn vader en vrienden. Niettemin kwam Dirou uiteindelijk tot de conclusie dat „de bijbel logisch is, werkelijk Gods Woord”. Het volgende jaar droeg hij zich aan Jehovah op en liet zich dopen.

Maar Dirous vader bleef tegenstand bieden en stuurde twee protestantse predikanten om hem ervan te overtuigen dat hij tot de religie van zijn ouders diende terug te keren. Toen Dirou hun vroeg waarom zij zijn vader niet de waarheid leerden over zonde, dood en de losprijs, redeneerden de predikanten dat het vijfde gebod een mens verplicht zijn vader en moeder te eren. Dirou vroeg hun of het juist zou zijn als hij gehoorzaam was aan het vijfde gebod — om de wensen van zijn vader te eerbiedigen — en aldus ongehoorzaam zou zijn aan Gods eerste gebod — om geen andere goden te aanbidden. Daar hadden de predikanten geen antwoord op, en dus gingen zij maar weer weg. Vervolgens begaven zij zich naar het bijkantoor en verzochten de Getuigen Dirou te overreden om tot de religie van zijn vader terug te keren. „Toen ik die huichelarij zag, maakte dat mijn geloof nog sterker”, zegt Dirou.

Vervolgens wendde zijn vader zich tot tovenaars en politici om hulp, zette een artikel met valse beschuldigingen tegen de Getuigen in een plaatselijke krant en sprak niet meer tegen Dirou. Dirous ouders hadden vijf zoons en drie dochters, en het hele gezin vond dat Dirous religie hun gezinsverhoudingen verstoorde. Niettemin was Dirou ervan overtuigd dat het in de eerste plaats zijn plicht was God te gehoorzamen. — Mark. 12:28-31.

In februari 1967 werd Dirou speciale pionier, en het jaar daarop trouwde hij met Simone. Nadat zij in juni 1970 gedwongen waren Madagaskar te verlaten, dienden zij drie jaar in Kenia en vervolgens bijna twintig jaar in India. In India diende hij in het bijkantoorcomité.

Maar hoe verging het Dirous familie? Met het verstrijken van de tijd ging zijn vader de bijbel en bijbelse publicaties lezen, zijn moeder werd zeer ontvankelijk voor de bijbelse waarheid en zowel zijn broers en zussen als neven en nichten werden gedoopte Getuigen. In totaal zijn zestien leden van zijn familie aanbidders van Jehovah geworden. Sommigen dienen op het bijkantoor op Madagaskar; anderen helpen bij internationale bouwprojecten. De familie Bagvandjee is een voorbeeld van de voortreffelijke vruchten op dit geestelijk vruchtbare Grote Rode Eiland.

Zendelingen leggen een fundament

Het Wachttorengenootschap bleef zendelingen sturen om met de prediking van het goede nieuws op Madagaskar te helpen. Onder hen waren Margarita Königer en Gisela Hoffmann, Duitse zusters, die in maart 1966 aankwamen. Zuster Hoffmann vertelt over haar indrukken: „Madagaskar heeft een vredige sfeer, ver weg van het drukke en jachtige leven in Europa en Amerika. Een van de eerste dingen die mij verbaasden waren de enorme aloë’s. Thuis had ik die planten in een bloempot gekweekt, en ik was al trots als ze vijftien centimeter hoog werden. Maar hier zag ik ze zo hoog als een huis! En toen ik van onze eerste avondvergadering terugkwam, zag ik de sterren dichterbij dan ik ze ooit eerder had gezien. Hier begonnen wij aan een ongecompliceerd leven.”

Al snel beseften de twee zusters dat de plaatselijke inwoners erg hartelijk en gastvrij waren. Zuster Königer zei: „Wij vonden dat de mensen heel ontwikkeld waren. Zelfs oude grootmoedertjes in de dorpen lazen graag de bijbel en bijbelse lectuur. Zij vonden het heerlijk via ruilhandel aan boeken te komen. Kinderen kwamen ons achternahollen om rijst te ruilen voor De Wachttoren en Ontwaakt!” Samen met broeder en zuster Branca maakten deze twee zusters een begin met het predikingswerk in Fianarantsoa en versterkten zij een groepje in Ambositra. Beide steden liggen ten zuiden van Antananarivo.

Er waren ook andere moedige zendelingen die nieuwe gebieden openden. Hugh Haisley en Thomas Baynes dienden in Toliara, een kuststad in het zuiden van Madagaskar. Mary Dolinski uit Canada diende met Edouard en Narcisse Marlot in Taolanaro.

Toen in 1961 de eerste zendelingen naar Madagaskar werden gestuurd, leverden er maar iets meer dan 75 verkondigers bericht in. In 1970, na bijna een decennium van discipelen maken, smaakten die zendelingen de vreugde een hoogtepunt te zien van 469 verkondigers — een toename van 525 procent! Maar vóór hen doemde een donkere wolk op. Al sinds 1967 waren er geen nieuwe zendelingen op Madagaskar toegelaten.

Op 5 juni 1970, om vier uur ’s middags, barstte de storm los. De veiligheidspolitie ging naar het bijkantoor en zei tegen Samuel Gilman dat alle zendelingen zich de volgende dag bij de veiligheidspolitie moesten melden. De zendelingen die op dat moment in de hoofdstad waren — de broeders Gilman, Kuokkanen en Lisiak — verschenen voor de chef van de veiligheidspolitie. In heel weinig woorden werd hun te verstaan gegeven dat alle zendelingen van Jehovah’s Getuigen het land onmiddellijk moesten verlaten, met het vliegtuig dat diezelfde avond vertrok! „Vraag niet naar de reden, want daar komt u nooit achter, gaat u maar gewoon nu weg”, kregen zij te horen. Sommigen hadden enkele dagen tevoren nieuwe visa voor drie jaar gekregen. Toen zij erop wezen dat de visa nog geldig waren, vroeg de chef hem hun paspoorten te overhandigen. Vervolgens stempelde hij Annulé (ongeldig) op hun visa, en de broeders kregen te horen dat zij nu illegaal in het land waren.

De zendelingen konden die avond niet vertrekken. Maandagochtend vroeg gingen zij naar het consulaat of de ambassade van hun land van herkomst en vroegen om hulp. Niettemin moesten alle twintig zendelingen op zaterdag 20 juni 1970 het land verlaten. De meesten van hen gingen naar Kenia. De Franse onderdanen vertrokken naar Réunion, dat Frans grondgebied is. Broeders en zusters uit alle delen van Madagaskar kwamen om afscheid van hen te nemen. De plaatselijke Getuigen huilden en de zendelingen huilden. Sommigen van hen waren al vele jaren op Madagaskar, en het was hun thuis.

Zolang de zendelingen op Madagaskar waren, hadden zij ernaar gestreefd de mensen te leren hun geloof op Gods Woord te bouwen, hun vertrouwen op Jehovah te stellen en de rol van Jezus Christus in Gods voornemen naar waarde te schatten (1 Kor. 3:5-14). Florent Chabot zei op zijn laatste vergadering voor zijn vertrek uit het land heel toepasselijk: „Als jullie volgelingen van de zendelingen zijn geworden, zullen jullie na hun vertrek niet als getuigen van Jehovah door kunnen gaan. Maar als jullie getuigen van Jehovah zijn geworden, zullen jullie ook na het vertrek van de zendelingen Jehovah’s Getuigen blijven.”

Het verbod

Op 8 augustus 1970 werd er in het officiële staatsblad van de republiek Madagaskar een verbod op Jehovah’s Getuigen afgekondigd. Wat zou er met de Malagassische Getuigen gebeuren? Toen die vraag aan de minister van Binnenlandse Zaken werd gesteld, zei hij: „Maakt u zich maar niet ongerust. Als de zendelingen weg zijn, zullen wij dat varkentje wel even wassen.” Toen maakte hij een gebaar met zijn handen alsof hij iets verpletterde.

Er kwam echter gelukkig geen zware vervolging tegen de plaatselijke Getuigen. Maar hoe was het de plaatselijke broeders en zusters te moede toen de zendelingen uitgewezen werden? Ravelojaona Rahantamalala, die als jong meisje de zendelingen gekend had, zei: „Toen de zendelingen moesten vertrekken, waren veel plaatselijke broeders en zusters ontmoedigd. Sommigen wilden niet meer als Jehovah’s Getuigen worden geïdentificeerd.”

Het jaarbericht over het dienstjaar 1971 vertoonde een achteruitgang van twaalf procent in het aantal verkondigers. Blijkbaar gaven sommigen toe aan mensenvrees en hielden op met het verkondigen van het goede nieuws (Spr. 29:25). De meerderheid gaf er echter blijk van dat hun geloof sterk was. En in het derde jaar begon Madagaskar weer groei te zien.

Eerst werden de vergaderingen op verschillende plaatsen bij de broeders en zusters thuis gehouden, met drie of vier gezinnen. Het aantal bezoekers op de vergaderingen nam geleidelijk toe. In het gebied Manakambahiny van Antananarivo stelde zuster Ravelojaona haar huis als vergaderplaats beschikbaar. Dankzij Jehovah deed zich zelfs in tijden van burgerlijke onrust geen ernstig incident voor. „Er zijn uit die kleine groep in Manakambahiny ten minste tien gemeenten voortgekomen”, zegt zuster Ravelojaona. „Jehovah zegende onze inspanningen om te prediken en discipelen te maken gedurende alle jaren van het verbod.”

Opgeleid om leiding te geven

Er werd een comité opgericht om plaatselijk met de activiteit van Jehovah’s Getuigen te helpen en om in contact te blijven met het Besturende Lichaam. De verantwoordelijkheid voor de Koninkrijksprediking op Madagaskar werd op de schouders van plaatselijke Getuigen gelegd. Tijdens het verbod gebruikten de broeders de bijnaam Ineny, wat „Mamma” betekent, om het Genootschap aan te duiden. Welnu, onmiddellijk nadat het verbod was opgelegd, voorzag Ineny in de benodigde hulp. Hoe?

Milton Henschel van het internationale hoofdbureau bracht als zoneopziener een bezoek aan Madagaskar. Hij trof specifieke regelingen om zorg te dragen voor de geestelijke behoeften van de Malagassische broeders. Twee verantwoordelijke broeders werden uitgenodigd naar het internationale hoofdbureau van Jehovah’s zichtbare organisatie te komen voor een opleiding. Daar hebben zij ondanks taalproblemen zeer veel baat bij gehad, en zij raakten beter toegerust voor het werk dat in het verschiet lag.

Broeder Henschel deed ook de aanbeveling een Malagassische speciale pionier de Gileadschool te laten bezoeken. Dit zou hem toerusten om beter de leiding te kunnen nemen in de Koninkrijksprediking. Andriamasy Théodore, een jongeman die Engels sprak en die had geholpen met het vertalen van correspondentie, werd hiervoor uitgekozen. Over de opleiding die hij op Gilead kreeg, zegt hij: „Het was een intensieve bijbelcursus van vijf maanden, die mij goede studiegewoonten heeft bijgebracht. Halve dagen werken op verschillende Bethelafdelingen heeft mij veel gelegenheden gegeven om te zien hoe Jehovah’s zichtbare organisatie functioneert. Omgang met gezalfde broeders en zusters was een van mijn lonendste ervaringen op Gilead. Ik heb veel geleerd van hun edelmoedigheid, gastvrijheid en nederigheid.”

Nadat broeder Andriamasy van Gilead was teruggekeerd, werd hij aan het veld toegewezen om een goed gebruik te maken van wat hij had geleerd. De opleiding die hij had ontvangen, versterkte zijn geloof en stelde hem op zijn beurt in staat zijn christelijke broeders tijdens die moeilijke jaren aan te moedigen. Hij dient nog steeds parttime in verschillende toewijzingen op het bijkantoor. De laatste tijd leert hij Malagasi aan nieuwe zendelingen.

Blijven dienen, ondanks het verbod

Tijdens het verbod gingen Jehovah’s Getuigen zo onopvallend mogelijk te werk, maar zij bleven vasthouden aan de ware aanbidding. Elke uitgave van De Wachttoren werd zonder mankeren vertaald (Jes. 65:13). Zij vergaderden in particuliere woningen om elkaar aan te moedigen (Hebr. 10:23-25). Kringopzieners bezochten de gemeenten; er werden districtscongressen en kringvergaderingen georganiseerd, en er werden in het bos zelfs grootschalige vergaderingen gehouden. Daar, weg van de stad, waren soms wel 1500 aanwezigen. In 1972 werd in een huurflat een kantoor met een lectuurdepot gevestigd. Een verantwoordelijke broeder van elk van de toen bestaande elf gemeenten kwam altijd de lectuur bij het depot ophalen. Broeder Andriamoara, die het depot een tijdlang heeft beheerd, vertelt dat de broeders openlijk, voor de ogen van de buren, dozen lectuur wegdroegen.

Gedurende de eerste jaren van het verbod waren de Getuigen heel voorzichtig. Soms hadden zij het idee dat zij door de politie in de gaten gehouden en gevolgd werden. Om die reden gaven zij voornamelijk informeel getuigenis. Als er van huis tot huis werd gewerkt, gingen zij naar één huis in het ene blok en dan naar een huis in een ander blok. In plaats van hun lectuur in een aktetas mee te nemen, gebruikten zij een boodschappentas of een mandje, zodat het leek alsof zij naar de markt gingen. Maar huisbijbelstudies konden zij voor het grootste deel ongestoord leiden. Broeder Rakotojaona, die nu met zijn vrouw, Lea, op het bijkantoor dient, vertelt dat toen hij in 1972 begon te studeren, de studie gehouden werd zonder dat er bijzondere moeite werd gedaan om het in het geheim te doen.

Al te behoedzaam?

Ineny bleef regelingen treffen voor bezoeken van zoneopzieners. Deze liefdevolle regelingen moedigden de broeders en zusters aan en hielpen hen op een constructieve manier met hun situatie om te gaan. Toen bijvoorbeeld in 1973 André Ramseyer Madagaskar bezocht, besefte hij dat de broeders wat al te behoedzaam waren. Broeder Andriamoara herinnert zich hoe broeder Ramseyer redeneerde: „Heeft iemand in de gevangenis gezeten omdat hij een van Jehovah’s Getuigen is? Nee. Hebben jullie andere moeilijkheden gehad? Nee. Dan zijn jullie misschien wat al te behoedzaam. Is die behoedzaamheid misschien overdreven? Wij dienen niet bevreesd te zijn.” Wat was dat bezoek nuttig! Van toen af aan predikten de plaatselijke Getuigen openlijker en vrijmoediger. Het gevolg was dat er in het dienstjaar 1974 een nieuw hoogtepunt was van 613 verkondigers die bericht inleverden, dertig procent meer dan het vorige absolute hoogtepunt, dat vóór het verbod was genoteerd!

Wettelijke status terugkrijgen

Tegen eind 1983 dienden de broeders — onder de naam van een plaatselijk cultureel genootschap — een aanvraag in voor wettelijke erkenning van hun activiteit. Op 24 februari 1984 werd die erkenning verleend, maar het betekende niet dat het verbod op Jehovah’s Getuigen opgeheven werd. Niettemin schonk deze nieuwe ontwikkeling de broeders grote vreugde. De velddienst nam toe en in april werden twee in het oog springende hoogtepunten bereikt — 1708 verkondigers berichtten velddienst en 8977 personen woonden de Gedachtenisviering bij. Het aantal verkondigers was dus met 264 procent toegenomen en het aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering was met 606 procent gestegen.

Hoewel de broeders wettelijk erkend waren als culturele organisatie, dienden zij in 1993 een aanvraag in om wettelijke erkenning van Jehovah’s Getuigen als religieuze vereniging. Enkele maanden later, op 4 oktober 1994, werd die wettelijke status toegekend. Wat een vreugde! Nu konden zij weer openlijk als Jehovah’s Getuigen bekendstaan.

Meer internationale hulp

Maar zelfs daarvoor, in 1987, werd het mogelijk dat zendelingen naar Madagaskar terugkwamen. In september 1991 keerden broeder en zuster Kuokkanen, die in Helsinki (Finland) speciale pioniers waren geweest, terug op Madagaskar, en broeder Kuokkanen werd als coördinator van het bijkantoorcomité aangesteld. „Madagaskar was veranderd”, zegt broeder Kuokkanen. „Sommigen van de broeders en zusters die wij voorheen hadden gekend, waren er nog, maar velen waren overleden. De meerderheid van de verkondigers was nieuw in de waarheid.” Er viel heel wat kantoorwerk af te handelen. Maar wat een vreugde om in augustus 1991 een nieuw verkondigershoogtepunt van 4005 te zien!

Dirajlal Bagvandjee en zijn vrouw, Simone, die in 1970 met de anderen waren uitgewezen, werden ook uitgenodigd om naar Madagaskar terug te komen. Broeder Bagvandjee, die een uitstekend onderhandelaar is, helpt het bijkantoor vergunningen, douanepapieren en andere officiële documenten te verkrijgen. Sinds 1992 dient hij als lid van het bijkantoorcomité van Madagaskar. Dikwijls staan ambtenaren vreemd te kijken wanneer een Indiër, een voormalige hindoe, over Jehovah, Jezus Christus en Gods koninkrijk spreekt.

Het nieuwe bijkantoorcomplex

Vanaf de vestiging van het bijkantoor in september 1963 zijn er faciliteiten op uiteenlopende locaties gebruikt. Van 1972 tot 1987 was een flat voldoende om een kantoor en lectuurdepot te herbergen. Vervolgens werd een groter huis gehuurd. In die jaren deden de leden van het bijkantoorcomité, die de zorg voor hun gezinnen hadden, het meeste werk thuis.

Toen het bijbelse onderwijzingswerk op Madagaskar toenam, ontstond er echter behoefte aan faciliteiten die beter voor het werk geschikt waren. Er werd een stuk land aangekocht op ongeveer vijf kilometer van het internationale vliegveld Ivato. Drie jaar later, in april 1993, werd met hulp van broeders uit het buitenland met de bouw begonnen. Walter Elkow, een Canadees met veel ervaring in dat soort werk, kwam het opzicht voeren over dit dertig maanden durende project. Andere internationale dienaren volgden en veel internationale vrijwilligers kwamen op eigen kosten drie maanden of langer bij de bouw helpen. Op het hoogtepunt bestond de werkploeg uit 110 internationale en plaatselijke werkers. In de weekends nam het aantal vrijwilligers toe doordat broeders en zusters uit plaatselijke gemeenten een handje kwamen helpen.

De aanmoediging was wederzijds. Hoewel veel internationale werkers de plaatselijke taal niet spraken, gaven deze rijpe broeders en zusters een voortreffelijk voorbeeld in de velddienst. David Smith bijvoorbeeld, die ongeveer twee jaar geholpen heeft als monteur voor zwaar materieel, sprak geen Malagasi, maar hij wist dat De Wachttoren en Ontwaakt! in het Malagasi een goed getuigenis konden geven. Daarom ging hij geregeld op straat staan, terwijl hij met een vriendelijke glimlach de tijdschriften in de ene hand omhooghield en een bordje met de voorgestelde bijdrage in de andere. Hij verspreidde wel tachtig tijdschriften per dag.

De prachtige nieuwe bijkantoorfaciliteiten zijn werkelijk een geschenk van Jehovah! Voor de inwijding op 7 december 1996 werden 668 oudgedienden uitgenodigd. Wat een heuglijke gebeurtenis! De volgende dag woonden 7785 personen een speciale lezing bij die gehouden werd op een open veld dat Gileada heette. Waarom daar? Dit terrein op ongeveer zes kilometer van het bijkantoor was aangekocht voor de bouw van een congreshal. Wat een schitterend gezicht — een heuvelhelling vol broeders en zusters in hun beste kleren en met kleurige parasols om zich tegen de zon te beschermen!

Groeiende gelederen van volletijddienaren

Sedert de eerste Malagassische pioniers in de jaren ’60 aan hun volletijddienst begonnen, zijn de gelederen van deze ijverige werkers jaar in jaar uit gestadig blijven groeien. Ongeveer een op de zes Koninkrijksverkondigers op Madagaskar is nu in de pioniersdienst. Veel jonge broeders en zusters hebben er hun carrière van gemaakt. Om de pioniers te sterken, ging in 1979 de Pioniersschool op Madagaskar van start, evenals in andere landen was gebeurd. Andriamasy Théodore en Andriamoara Félix, die al vele jaren in de volletijddienst waren, traden op als leraren. Sinds die tijd hebben honderden pioniers baat gehad bij deze leerzame cursus.

Een van de onderwerpen die op de school uitgebreid werden besproken, betrof het tonen van persoonlijke belangstelling voor anderen. Veel pioniers hebben dat echt ter harte genomen. Toen bijvoorbeeld Randriamampianina Niaina en zijn vrouw, Veroniaina, in 1998 toegewezen werden aan een stadje aan de oostkust dat Soanierana-Ivongo heet, zagen zij de noodzaak van die persoonlijke belangstelling. De eigenares van het huis waar zij hun intrek namen, had een zoon die als gevolg van polio gehandicapt was. De speciale pioniers namen de tijd om de kostbare bijbelse beloften omtrent leven in Gods nieuwe wereld met de jongen te delen. De jonge man vond het fijn de bijbel met Niaina en Veroniaina te bestuderen. Maar zijn familie keurde het niet goed. De moeder zei zelfs tegen de speciale pioniers dat zij tegen haar zoon moesten zeggen dat zij geen tijd meer hadden om met hem te studeren. Maar natuurlijk konden zij dat niet doen. De liefde voor Jehovah en Zijn wegen groeide snel bij deze jonge man. Binnen acht maanden werd hij gedoopt. Daarop werden de pioniers het huis uitgezet.

Hield de persoonlijke belangstelling die voor deze jonge man getoond was op? Allerminst. Zijn rolstoel was er slecht aan toe — en nu heeft die het helemaal begeven. Hoewel er een nieuwe voor hem gekomen was, wilde zijn vroegere kerk hem die niet geven omdat hij van religie veranderd was. Daarom helpen de broeders in de gemeente de gehandicapte broeder de vergaderingen te bezoeken.

De laatste jaren stuurt het Genootschap tijdelijke speciale pioniers naar niet-toegewezen gebieden om meer mensen de gelegenheid te geven voordeel te trekken van de Koninkrijksboodschap. In november 1997 werden twee broeders naar Mahaditra gestuurd, een stadje waar maar één verkondiger woonde. Verbazingwekkend genoeg werd er in oktober van het volgende jaar een gemeente van veertien verkondigers opgericht. De twee tijdelijke speciale pioniers zijn niet langer tijdelijke maar vaste speciale pioniers in dat stadje.

In juni 1996 gingen twee anderen naar Mahasoabe, een stadje dat maagdelijk gebied was. Zij konden het gebied niet, zoals het plan was geweest, na drie maanden weer verlaten — de mensen smeekten hen te blijven. Na zes maanden werd er een geïsoleerde groep opgericht en drie maanden later werd de groep een gemeente met vijf verkondigers en twee gewone pioniers. De twee oorspronkelijke „tijdelijke” speciale pioniers zijn nog steeds bij de gemeente en zorgen er goed voor. In tientallen niet-toegewezen gebieden wordt dat beeld telkens weer herhaald.

Nieuwe golf zendelingen

Madagaskar is een vruchtbaar veld. Er worden meer dan 20.000 huisbijbelstudies geleid — meer dan twee per verkondiger. Van de toegevoegde Gileadschool in Duitsland werden in 1993 zes zendelingen naar Madagaskar gezonden om met het werk te helpen. Zij openden een zendelingenhuis in Toamasina, de op een na grootste stad van Madagaskar, gelegen aan de oostkust. Daniel en Hélène Kmita, doorgewinterde zendelingen die op de Seychellen dienden, kregen het Grote Rode Eiland als nieuwe toewijzing. Vijf gewone-pioniersechtparen uit het Franssprekende deel van Canada boden zich eveneens aan om hier te dienen. Ivan Teyssier, een Franse zendeling die vele jaren in Paraguay had gediend, kwam met het werk op het bijkantoor helpen. Dante en Christina Bonetti, die tijdens de bouw van het bijkantoor als internationale dienaren op Madagaskar waren geweest, werden uitgenodigd om als zendelingen terug te komen. Deze nieuwkomers hebben er veel toe bijgedragen de pioniersgeest onder de plaatselijke verkondigers te versterken. Sommigen hebben zo goed Malagasi geleerd dat zij ervoor in aanmerking gekomen zijn de Malagasisprekende gemeenten als kringopziener te bedienen.

Reizen om gemeenten aan te moedigen

Toen het kringwerk hier in 1963 begon, had de kringopziener in het hele land slechts drie gemeenten te bezoeken. Nu bedienen zeventien reizende opzieners 253 gemeenten en groepen. Het reizen in de landelijke gebieden is nog steeds niet gemakkelijk. Tijdens het regenseizoen worden onverharde wegen op veel plaatsen afgesloten en kringopzieners moeten dan lange afstanden lopen. Om sommige gemeenten te bezoeken, moeten zij soms dagenlang over modderpaden lopen — en dat is dan nog maar de heenweg! (Vergelijk 2 Korinthiërs 11:23-27.) Soms vergezellen broeders uit de ene gemeente de kringopziener om te helpen zijn bagage naar de volgende gemeente te dragen. Als zij rivieren oversteken — dikwijls zonder bruggen — wikkelen zij alles in een plastic zak om het droog te houden en dragen zij het op hun hoofd. Tijdens het regenseizoen kan het water wel tot hun oksels reiken.

Hoewel de plaatselijke broeders beperkte middelen hebben, zijn zij erg gastvrij en doen hun best om de reizende opzieners en hun vrouwen hartelijk te onthalen. De aanmoediging is wederzijds. Wat is het voldoening schenkend met broeders en zusters samen te zijn die hun best doen om Jehovah te behagen! (Rom. 1:11, 12) En wat een voorrecht is het om het geloof van deze dierbaren, die kostbaar zijn in Jehovah’s ogen, te sterken!

Als een cycloon toeslaat

Het leven in dit deel van de wereld betekent ook het hoofd bieden aan cyclonen. Elk jaar is er een seizoen waarin cyclonen de eilanden van de Indische Oceaan teisteren. Het bijkantoor volgt nauwlettend de weerberichten en treft voorbereidingen om de broeders in de getroffen gebieden te helpen. In 1997 werd Madagaskar getroffen door een aantal cyclonen, waaronder de beruchte Gretelle, die over de zuidoostkust raasde. Twee grote steden en vele dorpen werden verwoest. Er woonden ongeveer honderd getuigen van Jehovah in het getroffen gebied.

Snel stuurde het bijkantoor een kleine vrachtwagen en een voertuig met vierwielaandrijving beladen met hulpgoederen, gereedschap en wat bouwmaterialen. Er reed een arts met het hulpverleningsteam mee. Om sommige plaatsen die ontoegankelijk waren voor motorvoertuigen te bereiken, gebruikte het team ook bootjes.

Het kostte twee dagen om hun eindbestemming, Vangaindrano, te bereiken. Onmiddellijk werd met het hulpverleningswerk begonnen. Er werd voedsel en onderdak verschaft. De arts onderzocht elk Getuige-gezin en verschafte de benodigde medicijnen. Ook gezinnen van niet-Getuigen hadden er baat bij. Toen de meesten van het team weer naar huis gingen, bleven er twee nog ongeveer een maand achter om de huizen van de broeders te herbouwen. Het bijkantoor ontving veel waarderende brieven over de hulp die het Genootschap had verschaft. Zelfs sommige niet-Getuigen verklaarden: „Jullie religie is echt christelijk!”

Jehovah blijft het wasdom geven

De zendelingen en degenen die door bemiddeling van hen discipelen werden op Madagaskar, hebben zaden van Koninkrijkswaarheid geplant en begoten. Het allereerste bericht van Madagaskar werd in 1933 door Robert Nisbet en Bert McLuckie ingezonden. Tweeëntwintig jaar later werd het werk hervat, en het dienstjaar 1956 gaf een hoogtepunt van acht verkondigers te zien. Tegen de tijd dat de zendelingen in 1970 uitgewezen werden, waren er 469 Koninkrijksverkondigers in het land. De zendelingen konden geen hulp meer bieden zoals zij voorheen hadden gedaan. Maar „God bleef het wasdom geven”. — 1 Kor. 3:6.

Degenen die vroeger op Madagaskar hadden gediend en later de gelegenheid hadden daar terug te komen, zagen de bewijzen dat degenen met wie zij de bijbelse waarheid hadden bestudeerd, zelf vruchten voortbrachten. Ramanitra Hélène bijvoorbeeld, die vijftien jaar was toen Irene Carbonneau met haar studeerde, had polio gekregen en kon niet goed lopen. Ondanks die beperking en de tegenstand van haar familie, stond Hélène erop een verkondiger van het goede nieuws te worden. Zelfs toen broeder en zuster Carbonneau naar Canada terugkeerden, bleef zij vorderingen maken. Toen Irene in 1995 voor een kort bezoek terugkwam, zei Hélène enthousiast: „Mijn hele familie heeft de waarheid aanvaard, behalve mijn vader!”

Met Jehovah’s zegen was in 1980 de kleine op Madagaskar tot duizend geworden, met een hoogtepunt van 1021 verkondigers van Gods koninkrijk (Jes. 60:22). In 1993 passeerde het verkondigersaantal de 5000, en in 1999 bereikte het een opmerkelijk absoluut hoogtepunt van ruim 10.300.

Hoe ziet de toekomst eruit?

Er ligt een stralende toekomst in het verschiet voor de Koninkrijksprediking op Madagaskar. In 1956 woonden zeven personen de allereerste Gedachtenisviering op dit eiland bij. Het aantal aanwezigen bleef groeien tot een absoluut hoogtepunt van 46.392 in 1999. In dezelfde maand waren er 10.346 verkondigers op het hele eiland. Dat betekent dat elke verkondiger gemiddeld maar liefst drie geïnteresseerden meebracht naar deze bijzonder belangrijke gebeurtenis!

Dit Grote Rode Eiland blijft een paradijs voor allen die, bewogen door liefde voor Jehovah en medemensen, de bijbelse waarheid met anderen willen delen. Er zijn hier tienduizenden nederige mensen die meer over Jehovah willen weten. Zij genieten geen aanzien in de wereld, noch zijn zij in materieel opzicht rijk. Hun voedsel bestaat gewoonlijk slechts uit rijst, een beetje vlees en wat kruiden. In veel steden en dorpen hebben de mensen noch elektriciteit noch stromend water. In de dorpen is niet altijd brood te krijgen, laat staan boter en kaas. Toch danken onze geliefde broeders en zusters Jehovah voor hun dagelijks levensonderhoud en genieten van hun eenvoudige leven. In plaats van ’bezorgd te zijn met betrekking tot wat zij zullen eten of wat zij zullen drinken of voor hun lichaam met betrekking tot wat zij zullen aantrekken’, spannen zij zich in om eerst het Koninkrijk en Gods rechtvaardigheid te blijven zoeken (Matth. 6:31-33). Zij zijn dankbaar voor het voorrecht Jehovah, de Universele Soeverein, te dienen en zij sluiten zich bij de psalmist aan met de woorden: „Jehovah zelf is koning geworden! Laat de aarde blij zijn. Laten de vele eilanden zich verheugen.” — Ps. 97:1.

Een Malagassisch spreekwoord geeft de raad: „Wees als een kameleon — kijk met één oog naar achteren en met het andere naar voren.” Het is goed met één oog naar het verleden te kijken om van vroegere ervaringen te leren. Maar het heeft geen nut te proberen het verleden opnieuw te beleven. Het is de toekomst die voor ons open ligt. De mooiste tijd ligt vóór ons. Jehovah heeft ons leven in het vooruitzicht gesteld — eeuwig leven — in een wereldomvattend paradijs vol mensen die elkaar oprecht liefhebben. Jehovah’s Getuigen op Madagaskar zijn vastbesloten hun ogen op dat doel gericht te houden.

[Paginagrote illustratie op blz. 224]

[Illustraties op blz. 230]

(1) Rabehasy Noël, (2) Robert Nisbet, (3) Bert McLuckie, (4) Adam Lisiak, (5) Edouard Marlot, (6) Narcisse Marlot

[Illustratie op blz. 233]

Raimo en Veera Kuokkanen

[Illustratie op blz. 235]

Andriamoara Félix, een van de eerste plaatselijke speciale pioniers

[Illustratie op blz. 236]

Alles werd met de hand gedaan

[Illustratie op blz. 237]

Rasoamalala Louise, een vertaalster met een lange staat van dienst

[Illustratie op blz. 245]

Andriamasy Théodore leert Malagasi aan nieuwe zendelingen

[Illustraties op blz. 251]

Het voltooide bijkantoorcomplex en het bijkantoorcomité (van links naar rechts): Eleha, Raimo Kuokkanen, Dirajlal Bagvandjee