Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Trinidad en Tobago

Trinidad en Tobago

Trinidad en Tobago

TOEN Columbus op 31 juli 1498 Trinidad ontdekte, zag hij op het zuidoostelijke deel van het eiland drie heuvels. Het verhaal wil dat dit hem aan de Drieëenheid deed denken, en dat daarom het eiland sindsdien Trinidad wordt genoemd. Natuurlijk hadden de Arawak- en de Carib-Indianen het eiland al eeuwen voordien ontdekt, en voor hen was het „het land van de kolibrie”.

In datzelfde jaar ontdekte Columbus ook het zustereiland Tobago, dat door sommigen „Robinson Crusoe’s Eiland” wordt genoemd omdat zij geloven dat dit de plaats is waar de roman van Defoe zich heeft afgespeeld. De naam Tobago schijnt afgeleid te zijn van de naam die de Indianen eraan gaven, Tavaco of Tobaco, en die betrekking heeft op de tabaksplant, die zij op grote schaal verbouwden en gebruikten.

Deze eilanden zijn de zuidelijkste in de keten die zich uitstrekt van Porto Rico tot Zuid-Amerika. Trinidad ligt inderdaad vlak voor de kust van Venezuela, bij de monding van de Orinoco. Tobago ligt ruim 30 km ten noordoosten van Trinidad. Het zijn tropische eilandjes die het grootste deel van het jaar met een aantrekkelijk groen tapijt overdekt zijn. De natuur is er rijk aan contrasten — ruige bergen met lieflijke dalen, zandstranden en vruchtbare vlakten. Tobago is heel bekend om zijn riffen en zijn fascinerende koraalformaties.

EEN WERKELIJK KOSMOPOLITISCHE BEVOLKING

Hoewel er oorspronkelijk op grote schaal tabak werd verbouwd, kregen cacaoplantages gaandeweg de overhand. Deze werden op hun beurt van de belangrijkste plaats verdrongen door grote suikerplantages, die eigendom waren van de Spaanse, Franse en Engelse suikermagnaten. Voor het werk op hun plantages schaften de eigenaars duizenden Afrikaanse slaven aan. Toen de planters ten slotte voor de toenemende druk moesten zwichten en de slaven moesten vrijlaten, werden duizenden Oostindiërs aangeworven als contractarbeiders. Tegenwoordig bestaat de bevolking van Trinidad, die meer dan een miljoen bedraagt, uit bijna evenveel personen van Afrikaanse als van Oostindische afkomst, met een heel wat kleiner aantal Europeanen en Chinezen, en een aantal uit het Midden-Oosten. Huwelijken hebben tot een aanzienlijke vermenging van deze groepen geleid en het resultaat is een werkelijk kosmopolitische bevolking. Uiteindelijk kreeg Engeland het beheer over de eilanden en oefende er koloniaal bestuur over uit tot 1962, het jaar waarin ze de onafhankelijkheid verkregen.

Er zijn hier veel religies vertegenwoordigd, waaronder het hindoeïsme, de islam en de belangrijkste denominaties van de christenheid. De mensen zelf zijn vriendelijk en hartelijk. Desondanks doet ook het in de laatste dagen zo algemeen voorkomende geweld zich gelden.

DE EERSTE WAARHEIDSZAADJES WORDEN GEZAAID

Aan deze bevolking van gemengde etnische herkomst werd in 1912 voor het eerst het goede nieuws van het Koninkrijk bekendgemaakt, en wel door Evander J. Coward, een Amerikaan. De toenmalige president van de Watch Tower Bible and Tract Society, Charles Taze Russell, had broeder Coward speciaal naar de eilanden gestuurd met het doel ze te ontsluiten voor de prediking van de bijbelse waarheid, en dit deed hij dan ook. Verscheidene jaren was hij er heel actief mee bezig zijn opdracht uit te voeren en klassen van Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen destijds bekendstonden, te organiseren die geregelde vergaderingen hielden, predikten en de waarheid van Gods Woord onderwezen aan wie er maar wilden luisteren.

Thans zijn er van degenen die E. J. Coward persoonlijk hebben gehoord nog maar weinigen in leven. Maar Ragbir Boland Gowrie, die begin 1986 is gestorven, wist zich nog het volgende te herinneren: „Broeder Coward sprak over het einde van de tijden der heidenen. Zijn lezing werd zowel mondeling aangekondigd als via een groot traktaat dat werd verspreid. Broeder Coward was een tamelijk forse, goedgebouwde man. Hij had een mannelijke stem en sprak met veel klemtoon en modulatie. Hij had de gewoonte zijn rechterhand op te heffen en met zijn vingers te knippen als hij een punt wilde beklemtonen.” Een andere broeder, eveneens inmiddels overleden, herinnerde zich: „Hij had wel iets weg van de man die afgebeeld staat op de pakken Quaker havermout. Hij droeg zijn haar van achteren lang.”

Coward sprak in alle belangrijke steden van Trinidad. Grote groepen mensen vulden de zalen om hem de bijbelse waarheden aangaande de hel, de onsterfelijkheid van de ziel, de toekomst van de aarde en andere onderwerpen te horen uiteenzetten. The Mirror publiceerde enkele van zijn lezingen of gedeelten daarvan. In de Port of Spain Gazette werd hij daarentegen krachtig aangevallen. Maar hij hield stand. Er vond een scheiding plaats tussen degenen die louter uit nieuwsgierigheid luisterden en de serieuze waarheidszoekers, en al spoedig werd er in het huis van Gilbert L. Talma in Port of Spain een geregelde bijbelstudieklas georganiseerd. Weldra werd de kamer te klein, zodat zij in 1912 de Foresters Lodge huurden in de Philip Street. Die vergaderplaats werd ongeveer 62 jaar door Jehovah’s Getuigen gebruikt.

„BIBLE” BROWN WERKT SAMEN MET E. J. COWARD

In datzelfde jaar arriveerde William R. Brown, een Jamaicaan, op Trinidad om hulp te bieden bij de verbreiding van het goede nieuws. Tien jaar lang bewerkte hij samen met zijn vrouw, en een tijdlang met broeder Coward, een groot deel van het gebied van Trinidad, Tobago en de omliggende eilanden. Het zou jaren duren voor er georganiseerd toezicht onder een bijkantoor zou komen, maar zowel broeder Coward als de Browns bezochten en versterkten de kleine groepjes die zich begonnen te vormen. Toen kregen broeder Brown en zijn vrouw een opwindende nieuwe toewijzing voor West-Afrika, waar hij door zijn ijverige werk de naam „Bible” Brown kreeg.

Een van de vele plaatsen waar broeder Coward lezingen hield, was Tunapuna. William A. Jordan, hoofd van de anglicaanse school aldaar, besloot een van broeder Cowards lezingen bij te wonen om zich te overtuigen van de onjuistheid van broeder Cowards leringen. Hij wapende zich met bijbelteksten om broeder Coward te weerleggen. Maar tot zijn verbazing en ontsteltenis begon broeder Coward zijn lezing met Openbaring 21:8, precies de schriftplaats die de heer Jordans voornaamste ondersteuning voor het hellevuur vormde. Daar de heer Jordan een eerlijk en nederig mens was, erkende hij dat de wijze waarop broeder Coward de bijbelse waarheid uiteenzette, beter was dan de zijne. Hij gaf dit na afloop van de lezing persoonlijk tegenover broeder Coward toe.

Toen de heer Jordan vorderingen maakte in de waarheid, begon hij in te zien dat zijn positie als oefenaar in de Anglicaanse Kerk en als hoofd van hun school niet juist was. Hij besefte dat hij een beslissing moest nemen. In die periode werd hij genoopt met ziekteverlof te gaan omdat zijn gezichtsvermogen het liet afweten. Na een gebed tot God beloofde hij dat hij, wanneer hij weer zou kunnen zien en zijn werk zou kunnen hervatten, de eerste dag dat hij weer naar zijn werk zou gaan, ontslag zou nemen. In maart 1915 heeft hij die belofte gestand gedaan. Hierdoor werd hij in staat gesteld zorg te dragen voor de pasgevormde klas van Bijbelonderzoekers te Tunapuna.

IN EEN LEPROZENKOLONIE

Een jongeman, Arthur Guy, had de in The Mirror gepubliceerde toespraken van broeder Coward gelezen en raakte werkelijk geïnteresseerd. Hij verhaalt: „Ik besloot daarop broeder C. T. Russell te schrijven. Hij zond mijn brief naar broeder E. J. Coward, dezelfde man wiens toespraken ik gelezen had. Deze was toen op Barbados. Hij schreef mij en bevestigde dat hij mijn brief had ontvangen en overtuigd was dat ik gewijd was. Ik zou spoedig bezoek ontvangen van broeder Talma en broeder Ferreira. Ik was opgetogen.” Een dag of twee daarna werd die belofte waargemaakt.

Arthur maakte goede vorderingen in de waarheid. Hij bezocht al gauw de vergaderingen. Toen gebeurde er iets wat een zware beproeving op zijn geloof was. Hij werd melaats verklaard en naar een leprozenkolonie gebracht, niet voor maar één of twee weken, maar om er een aantal jaren door te brengen. Onmiddellijk begon hij de patiënten getuigenis te geven over zijn pasgevonden geloof. Er werd een debat georganiseerd tussen hem en een katholiek genaamd Paul. Paul gebruikte zijn catechismus maar haalde geen enkele keer een bijbeltekst aan. Nu was het Arthurs beurt. Hij vertelt:

„Allereerst herinnerde ik het publiek eraan dat de bespreking niet gebaseerd moest zijn op wat ons was geleerd of wat wij geloofden, of op wat de catechismus zegt, maar op de bijbel. ’Laten wij eens horen wat de bijbel over dit onderwerp te zeggen heeft’, zei ik en haalde Genesis 2:7 aan. Vervolgens gebruikte ik een illustratie. ’Als de heer Brown naar Engeland zou gaan om medicijnen te studeren, voor zijn examens zou slagen en zijn diploma’s zou behalen, dan zou hij een arts worden. Als de heer Brown dan zou sterven, zou de arts sterven. Aangezien de mens een levende ziel werd, zou dus wanneer hij stierf, de ziel sterven.’” De toehoorders schonken luidkeels hun bijval en de voorzitter was het ermee eens dat Arthur het debat had gewonnen. Dientengevolge werd Arthur door de patiënten „Bijbel” genoemd.

DE VERANTWOORDELIJKHEID WORDT OP ANDERE BEREIDWILLIGEN OVERGEDRAGEN

Broeder Cowards werk op de eilanden liep ten einde. De Eerste Wereldoorlog was aan de gang en de autoriteiten beschouwden hem als een gevaar voor de veiligheid. Rond 1917 werd hem gevraagd de eilanden te verlaten en daarom keerde hij naar de Verenigde Staten terug. Jehovah heeft zijn bediening echter gezegend met succes. De waarheidszaden hadden wortel geschoten. Na slechts vijf jaar waren er dat jaar op de Gedachtenisviering 68 aanwezigen in Port of Spain, 90 in Bridgetown (Barbados) en 21 in St. George’s (Grenada). Het werk zou langzaam maar zeker blijven groeien.

Bereidwillig aanvaardde G. L. Talma de verantwoordelijkheid om als vertegenwoordiger van het Genootschap op te treden. Ook William Ferreira had zich een ware aanbidder van Jehovah betoond. Beiden hebben heel wat afgereisd om de waarheid te verbreiden en de kleine klassen te bezoeken. Broeder Talma bracht enige tijd door op zijn geboorte-eiland Barbados, en ook op Grenada, in Brits Guiana (thans Guyana) en Nederlands Guyana (thans Suriname). Broeder Ferreira was van Portugese afkomst en kon dus wat predikingswerk onder de Europeanen verrichten.

GROTE MENIGTEN ZIEN HET PHOTO-DRAMA

Na de Eerste Wereldoorlog zou het voor een Amerikaan moeilijk zijn geweest om dienst te verrichten onder de broeders op de eilanden. Dus stuurde het Genootschap in 1922 een Canadees, George Young, om de broeders te versterken. In een verslag aan broeder Rutherford verklaarde hij:

„Ik ben ’s morgens op de 14de van deze maand op Trinidad aan land gegaan. . . . Er is volop werk om me hier een tijdje bezig te houden. De waarheid verbreidt zich op Trinidad heel snel. De broeders hier doen goed werk. In sommige opzichten is Trinidad het beste veld van West-Indië voor het verbreiden van de waarheid.”

Tijdens de rondreis van broeder Young op Trinidad werd het Photo-Drama der Schepping gebruikt om de belangstelling van het publiek op te wekken. W. R. Brown had al eens met een versie van het Drama gewerkt, maar ditmaal betrof het de volledige vertoning met inbegrip van de filmgedeelten. Grote menigten zagen het en hoorden het commentaar. Broeder Young berichtte over zijn werk:

„In Port of Spain huurden de vrienden voor twee doordeweekse avonden een theater. Er werd geen enkele advertentie in de kranten gezet, maar wel werden er 5000 strooibiljetten uitgereikt. Het gebruikelijke aantal is 10.000. Het theater was tot de nok toe gevuld en grote aantallen werden weggestuurd. De tweede avond was het gebouw propvol; toen de deuren gesloten werden, duwde men de zijingang open om althans aan de open kant van het theater te kunnen staan. De waarschuwingen van de priesters van Baäl zijn tevergeefs. De waarheid wint geleidelijk terrein op Trinidad.”

Broeder Young bleef ongeveer zes maanden in het Caribische gebied.

ONZE VERGADERINGEN TOENTERTIJD

De vergaderingen in die vroege dagen waren niet wat wij nu gewend zijn. William A. Douglas, tot zijn dood in 1981 een getrouwe werker, haalde de volgende herinneringen op:

„De eerste vergadering die ik bezocht, was op een dinsdagavond. Wij bestudeerden een les uit het boek Tabernacle Shadows. Daarna werd er een kaart aan de muur opgehangen en een broeder met een stok in zijn hand legde enkele dingen uit. Ik begreep werkelijk niets van wat de broeder vertelde.

Op woensdagavond was er een gebedsvergadering. Een broeder sprak dan een gebed uit en daarna werd er een lied gezongen; een andere broeder bad en weer kwam er een lied. Daarna gingen alle aanwezigen in gebed. Eén voor één stonden zij dan op en gaven een getuigenis. Sommigen vertelden hoeveel goede dingen God voor hen had gedaan; anderen verhaalden hoe God hen had geholpen verleidingen te weerstaan; weer anderen hoe God hen voor een ongeluk behoed had. Toen ik aan de beurt kwam, kon ik niets verzinnen om van te getuigen. . . .

Ik kan mij nog levendig herinneren wat er gebeurde op de eerste Wachttoren-bijeenkomst die Moeder en ik bijwoonden. De studieleider stelde een vraag; een broeder antwoordde dan aldus: ’Volgens mij is het zus en zo.’ Daarop zei een ander: ’Ik ben het niet met die gedachte eens, want zus en zo.’ Dit ging een heel uur zo door en de eerste paragraaf van die studie werd nooit afgemaakt. Nu waarderen wij met gevoelens van dankbaarheid jegens Jehovah de grote verbeteringen die hij ons door middel van het Genootschap heeft laten ervaren.”

MOEDIG — MAAR NIET ERG TACTVOL

In de jaren ’20 wisten de broeders niet wat theocratische tact was. Zij bedienden zich van zeer openhartige en soms bruuske taal wanneer zij de bijbelse boodschap bij de mensen thuis uiteenzetten. W. A. Douglas vertelt een ervaring die plaatshad tijdens een congres in Port of Spain:

„Het was voor zover ik mij kan herinneren de eerste keer dat er regelingen werden getroffen om broeders samen van huis tot huis te laten werken. Ik, als jonge, onervaren broeder, werd ingedeeld om met een oudere verkondiger te werken . . . Het was zondagmorgen. Wij kwamen bij een huis en de broeder bood een paar mannen op de veranda lectuur aan. Er ontstond een discussie. De broeder zei tegen de man: ’De reden waarom u me niet kunt begrijpen, is dat Satan de Duivel uw vader is.’ Een van de mannen liep op hem af en zei: ’U komt me in mijn eigen huis vertellen dat Satan mijn vader is?’ Daarop sloeg hij de broeder twee tanden uit de mond. Terwijl wij de trap afliepen naar de straat, zei de broeder tegen mij dat als het niet wegens zijn wijding aan God was geweest, hij de jonge man ervan langs zou hebben gegeven! Hij meende op dat moment dat hij lijden onderging vanwege de waarheid, dus was hij in een opperbeste stemming.”

Hoewel de broeders destijds niet bezocht werden door vertegenwoordigers van het hoofdbureau van het Genootschap, streefden zij ernaar verbeteringen in hun leven aan te brengen ten einde dit meer in overeenstemming te brengen met het betere begrip van Gods Woord dat zij ontvingen. Jehovah’s geest hielp de broeders aldus de eenheid van gedachte, uitdrukkingswijze en daad tamelijk goed te bewaren.

HET BIJKANTOOR VAN TRINIDAD GEREGISTREERD

Mei 1932 was voor Trinidad een belangrijke maand. Het bijkantoor aan de Frederick Street 64 in Port of Spain werd bij de regering geregistreerd en broeder Talma werd wettelijk erkend als de vertegenwoordiger van het Genootschap op Trinidad en Tobago. Een aantal van de andere eilanden van Brits West-Indië leverde eveneens bij dit bijkantoor bericht in.

Het getuigenis dat gegeven werd, won aan kracht door het gebruik van draagbare grammofoons en de krachtiger transcriptiemachines. In 1934 waren er zes transcriptiemachines in gebruik: één op Grenada, één op Dominica en vier op Trinidad. De mensen kwamen niet altijd naar buiten om de lezingen te horen, maar velen luisterden via het open raam. Rechtgeaarde mensen waardeerden wat zij hoorden. Er werden opmerkingen gemaakt als: „Dit is de enige troost; laten wij het van dichterbij beluisteren.” „Jongen, je hebt gelijk, kom hier luisteren; ga toch niet meer naar Belmont terug om je door die man [een geestelijke] voor de gek te laten houden.” Er werden door de broeders ook veel draagbare grammofoons ingevoerd en deze voegden hun stem bij het getuigenis dat gegeven werd.

EEN VERBOD — ZELFS OP DE BIJBEL

Zonder enige waarschuwing werd er door de regering een verbod uitgevaardigd op de invoer van onze lectuur. Alfred Wallace Seymour, waarnemend gouverneur van Trinidad en Tobago en lid van de adviesraad voor de gouverneur, oordeelde dat The Golden Age en andere publikaties van de Watch Tower Bible and Tract Society een opruiend karakter droegen. Door middel van Verordening nr. 49 van 20 augustus 1936 werd alle door de Watch Tower Society en de Golden Age Publishing Company gedrukte lectuur verboden. Dat gold ook voor de bijbel zelf!

Toen de gouverneur, Sir Arthur Fletcher, er attent op werd gemaakt dat de bijbel was verboden, werd er een aanvullende Algemene Maatregel van Bestuur uitgevaardigd, Verordening nr. 60 van 3 december 1936, die de invoer toestond van alle lectuur waarvoor een invoervergunning was verstrekt. Sedertdien werden de bijbel, De Harp Gods en drie brochures toegelaten. Deze beperking is negen jaar lang van kracht gebleven op Trinidad.

Wie zat hierachter? Vele jaren later, in de lente van 1946, vertelde de toenmalige politiecommissaris, kolonel Mueller, de bijkantoordienaar in een privé-gesprek dat het verbod in werkelijkheid het gevolg was van de aanvallen die in de publikaties van het Genootschap op de Rooms-Katholieke Kerk werden gedaan. Het was de geestelijkheid die ervoor geageerd had.

Op 20 maart 1944 had de regering op St. Kitts, een eiland ten noorden van Trinidad, alle Wachttoren-publikaties waar ze de hand op had weten te leggen, in de stookketels van een suikerfabriek verbrand. Niettemin bleven de Getuigen druk bezig met wat zij nog aan lectuur hadden en gebruikten zij hun grammofoons en transcriptiemachines wanneer en waar het maar mogelijk was. De politie nam echter ook wat geluidsapparatuur in beslag.

Door de aanhoudende gevolgen van het verbod daalde het verkondigersaantal van 293 in 1936 tot 229 in 1940. Maar de activiteit van de broeders wierp vruchten af omdat zij er nu een begin mee maakten nabezoeken te brengen en bijbelstudies te leiden.

EEN ONDERWIJZER BELANDT IN DE GEVANGENIS

W. A. Douglas was een van degenen op Trinidad die gedurende die tijd van vervolging gevangen werden gezet. In april 1939 doorzochten twee politieagenten zijn huis, waar hij een particuliere school hield, en vonden de brochure Face the Facts (Ziet de feiten onder de ogen). Drie maanden later werd hij voor het gerecht gedaagd; zijn zaak kwam ten slotte op 12 oktober voor. Hij werd ervan beschuldigd een onvaderlandslievende onderwijzer te zijn omdat hij weigerde aan de viering van Empire Day (verjaardag van koningin Victoria) mee te doen en zijn leerlingen niet toestond het volkslied te zingen. Douglas verdedigde zich door te verklaren dat de school een particuliere school was en dat er helemaal niet werd gezongen. Hij gebruikte Handelingen 5:27-32 bij zijn verdediging en wees erop dat hij, net als de apostelen van Jezus Christus, ’God als regeerder meer moest gehoorzamen dan mensen’. De politierechter verklaarde hem schuldig en veroordeelde hem tot twee maanden dwangarbeid. Douglas ging in beroep.

De rechter die de zaak in hoger beroep behandelde, was Vincent Brown. Hij was zenuwachtig en dronk drie glazen water leeg terwijl hij de beslissing van de rechtbank voorlas. Zijn eerste woorden waren: „Deze man is niet geschikt voor de samenleving. Een man als hij zou in zijn positie als onderwijzer de kinderen niet leren loyaal te zijn aan Zijne Majesteit de Koning en mag niet op vrije voeten gesteld worden. Wij bekrachtigen het vonnis van de geachte politierechter.”

Zo kwam het dat broeder Douglas in 1940 in de gevangenis zat. Daar had hij goede gelegenheden om getuigenis te geven en die benutte hij dan ook. Hij kreeg de bijnaam „Face the Facts”. Veel gevangenen gingen ’s zondagsmorgens niet naar de religieuze diensten die in de gevangeniskerk gehouden werden, en daarom hield Douglas vraag-en-antwoordbesprekingen met hen. Hij berichtte: „Het stemt mij gelukkig te kunnen melden dat ik gedurende de zeven zondagen die ik in de gevangenis heb doorgebracht, het voorrecht had meer dan 200 personen tegelijk toe te spreken. Doordat ik overal op het gevangenisterrein mocht rondlopen, sprak ik ook tot iedereen met wie ik in contact kwam en gaf getuigenis over Christus’ koninkrijk als de enige hoop voor de mensheid.”

HET VERBOD WORDT OPGEHEVEN

Gedurende het verbod werd op Trinidad een Amerikaanse militaire basis gevestigd. Een Amerikaan op die basis had familieleden in de Verenigde Staten die in de waarheid waren. Telkens wanneer zijn familieleden hem De Wachttoren stuurden, gaf hij die aan de broeders. Zij lieten getypte kopieën maken, waarbij zij de naam Wachttoren weglieten, en verdeelden deze dan onder de gemeenten. Aldus konden de broeders ondanks het verbod aan geestelijk voedsel komen.

Om echter verlichting te krijgen, werd op 22 december 1940 een grote vergadering gehouden in het Princes Building, en er werd een resolutie met het verzoek het verbod op te heffen naar de minister van Koloniën in Londen gestuurd. Maar de zaak werd uitgesteld tot na de oorlog. Op 11 september 1945 werd er opnieuw een petitie, ditmaal voorzien van 20.851 handtekeningen, naar de minister van Koloniën in Londen gestuurd. Begin november kwam het goede nieuws door dat het verbod was opgeheven. Er kon weer onbelemmerd lectuur worden ingevoerd. In dat dienstjaar verscheepte het bijkantoor 30.988 boeken en 77.226 brochures naar de broeders die er reikhalzend naar uitzagen.

EEN NIEUW TIJDPERK VOOR DE PREDIKING

Er waren door het Genootschap een aantal voorzieningen getroffen om de naoorlogse periode tot een nieuw tijdperk van theocratische activiteit te maken. In 1943 was er een theocratische bedieningsschool georganiseerd om de plaatselijke broeders tot bekwame sprekers en lezers op te leiden. De Wachttoren-Bijbelschool Gilead was in het leven geroepen met het doel zendelingen op te leiden om in veel landen het Koninkrijkswerk te openen en te versterken. Ook ging er in 1945 een campagne van start om in elke gemeente openbare lezingen te houden. Dit, te zamen met de aanmoediging om aan de deur korte bijbelse toespraakjes te houden, maakte het gebruik van de grammofoon en de transcriptiemachine overbodig. Wij waren ook opgetogen toen wij hoorden dat de president van het Wachttorengenootschap voor het eerst congressen in het Caribische gebied zou bedienen! De stroom van hulp die op al die manieren werd verschaft, zou bijdragen tot een opmerkelijke groei in de jaren die nog zouden komen.

Alexander Tharp, van de derde klas van Gilead, gradueerde op 31 juli 1944. Daarna werd hij aan Trinidad toegewezen om zorg te dragen voor het werk op het Brits-Westindische bijkantoor, zoals dat toen bekend kwam te staan, want Gilbert Talma was inmiddels op leeftijd gekomen en zijn gezondheid ging achteruit. Broeder Tharp arriveerde op 24 maart 1946, een paar dagen vóór de leidinggevende broeders van het Genootschap.

Een voorval in de hotelkamers van broeder Knorr en broeder Franz maakte zo’n indruk op broeder Tharp dat hij het nooit meer zou vergeten. Toen broeder Tharp op een dag naar boven ging, naar hun kamers, stond broeder Franz zijn schoenen te poetsen. Zonder iets te zeggen, ging broeder Franz op zijn hurken zitten en poetste broeder Tharps schoenen. Het was een spontaan gebaar, dat broeder Tharp deed denken aan de keer dat Jezus de voeten van de apostelen waste. — Joh. 13:3-17.

Het congres was een groot succes. Er waren 1611 aanwezigen bij de openbare toespraak „Weest vrolijk, gij natiën”, die door president Knorr werd gehouden. Terwijl N. H. Knorr op Trinidad was, gaf hij de opdracht om uit te zien naar een pand dat kon worden aangekocht om er een bijkantoor annex zendelingenhuis te vestigen. Het kantoor in de achterkamer aan de Frederick Street 64 had zijn doel gediend. Op 30 mei 1946 werd aan de Taylor Street 21 in Woodbrook, Port of Spain, een gebouw gekocht dat 26 jaar als bijkantoor en zendelingenhuis dienst zou doen.

ZENDELINGEN DRAGEN BIJ TOT DE GROEI

Op 4 oktober arriveerden er nog acht zendelingen. Verscheidene jaren lang was er een gestadige stroom van zendelingen naar de verschillende eilanden die onder dit bijkantoor vielen en hierdoor kwamen er veel verbeteringen in de theocratische organisatie en werd de toename versneld. In Port of Spain schoot het aantal verkondigers omhoog van 60 in 1946 naar 159 in 1947. In sommige delen van de stad leek het wel alsof iedereen met een van de zendelingen de bijbel wilde bestuderen. Soms moest een zendeling in één maand wel dertig verschillende bijbelstudies behartigen.

Sommige bijbelstudies brachten ware discipelen voort. Teresa Berry schreef onlangs: „Een van de voortreffelijkste studies die ik oprichtte, was die met Mabel Guin en haar gezin. Ik hoor haar nog zeggen, nadat ik een paar minuten met haar gesproken had: ’Wij hebben ons altijd al afgevraagd of er iets was dat wij voor God konden doen, aangezien hij zoveel voor ons heeft gedaan.’ Ik begon een studie met haar, en spoedig begon zij de vergaderingen te bezoeken en ging zij de dienst in. Het hele gezin van tien personen kwam in de waarheid. Ik schrijf nog steeds met Mabel en zij is tot op de huidige dag, zo’n 37 jaar later, een zeer actieve Getuige.”

De zendelingen kregen grote bekendheid. Toen Peter Brown op een dag uit de velddienst een kortere weg naar huis nam, via de begraafplaats, kwam er een begrafenisstoet aan. Peter werd herkend als zendeling, dus liep iemand van het gezelschap op Peter af en zei: „Wij hebben niemand om aan het graf te spreken. Wilt u dat misschien doen?” Hij deed het graag.

De nieuwe zendelingen moesten zich in een aantal opzichten aanpassen, en zij hielpen ook de plaatselijke broeders enkele veranderingen aan te brengen. In de Koninkrijkszaal bijvoorbeeld bleken de broeders aan de ene kant van de zaal te zitten, allemaal in marineblauw of zwart pak. De zusters, in het wit, zaten aan de andere kant van de zaal. De zendelingen kleedden zich echter in allerlei kleuren en gingen aan beide kanten zitten. Weldra verdween de oude gewoonte dan ook.

Het kantoor op Trinidad ontving nu berichten van kleine groepjes op alle eilanden van Brits West-Indië, met uitzondering van Jamaica.

KRINGOPZIENERS SPANNEN ZICH KRACHTIG IN

Eind 1946 kreeg Joshua Steelman, een afgestudeerde van Gilead die op Cuba was geweest, de toewijzing om als vertegenwoordiger van het bureau van de president het bijkantoor van Trinidad te bezoeken en op al de eilanden het werk van broederdienaar (kringopziener) te verrichten. Met veel succes moedigde hij de verkondigers aan om in de velddienst uit te trekken. In vrijwel elke gemeente die hij bediende, werden nieuwe hoogtepunten in verkondigers bereikt.

Het jaar daarop werd het zendelingenhuis op Barbados gesloten en de zendeling die overbleef, Bennett Berry, kreeg een toewijzing als broederdienaar. Met zijn ervaringen zou een boek te vullen zijn. Er was weinig vervoer. Als er al een bus reed, was het moeilijk een zitplaats te bemachtigen. Kippen, vissen en geiten reisden ook mee, waardoor zo’n rit een hele belevenis werd! De passagiers waren constant met elkaar in gesprek. De wegen waren smal en bochtig, vooral in berggebieden.

Op het eiland Dominica moest broeder Berry 29 km over bergpaden en door een rivierbedding lopen om een van de gemeenten te bereiken. Op een keer ging hij te paard, maar het paard viel. Desondanks schonk het hem veel vreugde te zien hoe nederige broeders een beter begrip verkregen van hun verhouding tot Jehovah, zijn Zoon en Jehovah’s organisatie. Broeder Berry’s geestelijke gezindheid groeide eveneens naarmate hij onzelfzuchtig tegemoetkwam aan de behoeften van zijn broeders.

GUNSTIGE REACTIE OP DE AANKONDIGING VAN HET CONGRES

Van 21-23 mei 1948 zou er in Port of Spain een districtsvergadering gehouden worden, die op grote schaal zou worden aangekondigd. Alles verliep uitstekend. Naast het gebruikelijke bordenlopen en het werken met strooi- en raambiljetten, werd ditmaal ook een fietsenparade gehouden met op elke fiets plakkaten. Die stoet trok beslist de aandacht.

Aangezien het gebouw waarin de vergadering gehouden werd maar klein was, zou de openbare lezing om 8 uur ’s avonds buiten op Woodford Square, in het hartje van de zakenwijk, gehouden worden. Een tropische volle maan verlichtte het decor. De broeders waren buiten zichzelf van vreugde toen zij zagen dat zich rond de muziektent een menigte van 3623 personen had verzameld om te luisteren naar de lezing „De komende vreugde voor de gehele mensheid”.

OPENBARE LEZINGEN IN DE OPEN LUCHT

Een aantal plaatselijke broeders waren behoorlijk bekwame openbare sprekers geworden en zij begonnen, samen met de kringopzieners, regelmatig lezingen in de open lucht te houden. Het was gemakkelijk zulke lezingen te organiseren.

Men benaderde een winkelier met het verzoek onder de luifel van zijn winkel een lezing te mogen houden. Als er geen elektriciteit beschikbaar was, werd aan een van de dakbalken een petroleumlantaarn of een carbidlamp opgehangen. Dan nog een tafel voor een bijbel en aantekeningen, en klaar was Kees! Mondelinge aankondiging en strooibiljetten in de omgeving op de dag of in de week van de lezing, leverden gegarandeerd een menigte van 100 personen of meer op. Er waren weinig afleidende factoren, verkeer en insekten daargelaten. Mettertijd echter, met de toename van misdaad en baldadigheid, liep dit tijdperk van openluchtlezingen ten einde.

Niettemin hadden deze lezingen in de open lucht enkele met schapen te vergelijken personen met de waarheid in contact gebracht. Na één zo’n lezing in Chaguanas had een jonge hindoe twee vertalingen van de bijbel bij de spreker gekocht. Die jonge man ging in de volle-tijddienst en hij diende Jehovah getrouw tot aan zijn dood.

DE SIBIA EN DE LIGHT

Toen het Genootschap een zeilschip (de Sibia) kocht, werd er een nieuwe en opwindende methode geïntroduceerd om het goede nieuws naar de kleinere eilanden te brengen. S. J. Carter, G. Maki, R. Parkin en A. Worsley vormden de eerste bemanning. Zij zeilden in een soort kring tussen Porto Rico en Trinidad en gaven op alle kleine eilanden een grondig getuigenis. Zelfs de grotere eilanden deden zij met regelmatige tussenpozen aan om zich te bevoorraden en om de congressen bij te wonen.

Op de meeste eilanden lagen kleine vissersdorpjes verspreid langs de kust. Aangezien deze dorpjes over land niet altijd bereikbaar waren, bleek de Sibia erg bruikbaar te zijn om het goede nieuws naar deze geïsoleerde gebieden te brengen.

In de loop van 1953 trof het Genootschap regelingen om de Sibia te vervangen door een groter, tweemotorig schip met de naam Le Cheval Noir, een naam die later veranderd werd in Light. Op 9 november 1953 werd het schip in zijn thuishaven Trinidad geregistreerd.

Het volgende jaar echter was Maurice Dorman, de minister van Koloniën, aanwezig toen broeder Knorr een publiek van 3269 personen toesprak op Woodford Square. Later dat jaar, op 6 juli, tekende de heer Dorman, die toen waarnemend gouverneur was, in de adviesraad voor de gouverneur een verordening die de bemanning van de Light tot ongewenste bezoekers verklaarde. Toen de Light op 25 september 1954 de haven binnenliep na een congres op Barbados bezocht te hebben, verwittigden immigratieambtenaren de bemanning ervan dat zij niet aan land mochten gaan. Onderhandelingen en besprekingen met overheidsfunctionarissen bleken vruchteloos, en er werd bevel gegeven dat het schip uiterlijk 5 oktober moest vertrekken. En zo gebeurde het, ondanks een van de ergste orkanen die het Caribische gebied in jaren hadden getroffen.

PLAATSELIJKE BROEDERS VERRICHTEN DIENST

Plaatselijke broeders die als speciale pionier konden dienen, gingen nu een steeds belangrijker rol spelen. Inheemse kringopzieners hadden de buitenlandse zendelingen al voor een groot deel vervangen en zouden mettertijd hun taak geheel en al overnemen. Gedurende 1950 en 1951 was er in Scarborough (Tobago) een zendelingenhuis geweest, maar omdat er van de zijde van het publiek enige antipathie tegen de blanken bestond, konden de zendelingen niet zo doeltreffend werken. Daarom werden in 1954 twee plaatselijke speciale pioniers, Edward Harry en Oliver Smith, aan Tobago toegewezen om te proberen het Koninkrijkswerk uit te breiden. Dit bleek een succes te zijn en toonde aan dat, althans in enkele gebieden, bekwame plaatselijke broeders doeltreffender zouden zijn dan buitenlandse zendelingen.

Sindsdien hebben enkele plaatselijke speciale pioniers de Wachttoren-Bijbelschool Gilead bezocht en zijn naar Trinidad teruggekeerd. Twee van hen zijn Theresa Chin Chee Fat en Sylvia Permell. Zij hebben getrouw en ijverig gediend en Jehovah heeft hun inspanningen om discipelen te maken, gezegend. Theresa is gezegend met 46 geestelijke „kinderen”, terwijl Sylvia heeft mogen beleven dat 59 personen hun leven aan Jehovah opdroegen en gedoopt werden.

GROEI VEREIST NIEUWE BIJKANTOREN

Tijdens broeder Knorrs bezoek in januari 1954 werd besloten dat het Koninkrijkswerk op de Leeward Eilanden voldoende gegroeid was om er een eigen bijkantoor op te richten. Het bijkantoor van de Leeward Eilanden zou het opzicht voeren over negen eilanden, zodat er voor Trinidad zeven overbleven. In 1966 vond opnieuw een verdeling plaats toen er op Barbados een bijkantoor opgericht werd. Het bijkantoor van Trinidad voerde nu alleen het opzicht over Trinidad en Tobago. Ons eigen veld werd kleiner, maar dit kwam door de uitbreiding van het Koninkrijkswerk.

Gedurende de jaren ’50 en daarna was er slechts een bescheiden toename in het aantal verkondigers, en in sommige jaren was er een achteruitgang. Dit betekende niet noodzakelijkerwijs dat er geen belangstelling was die aangewakkerd kon worden. Het lag grotendeels aan de economische omstandigheden. Het werkloosheidspercentage was hoog, de lonen waren laag en de gezinnen groot. Dit gold evenzeer voor de Getuigen als voor anderen. Vandaar dat er gedurende deze jaren een voortdurende stroom van Getuigen als emigranten naar Engeland, Canada en de Verenigde Staten trok. Toch werd er geestelijke groei zichtbaar.

IN GESCHIKTE KONINKRIJKSZALEN VOORZIEN

Tijdens de laatste maanden van 1959 besprak een broeder op Trinidad met Robert D. Newton, die toen bijkantoordienaar was, de mogelijkheid om gemeenten uit te nodigen hun geldmiddelen bij elkaar te leggen ten einde voor enkele gemeenten Koninkrijkszalen te bouwen. Toentertijd was er maar één kleine Koninkrijkszaal op Trinidad; die was in 1940 in San Fernando gebouwd. Ten slotte werd er een Koninkrijkszalenfonds in het leven geroepen. Niet lang daarna werd er een begin gemaakt met het werk aan een behoorlijk grote Koninkrijkszaal in San Juan. Bijna al het werk werd door vrijwilligers gedaan. Het was prachtig om een groep mannen en vrouwen, allemaal Getuigen, beton te zien mengen en een ’emmerbrigade’ te zien vormen voor het betonstorten. Begin 1961 was de zaal klaar. Het werd een van de plaatsen waar klassen werden gehouden van de Koninkrijksbedieningsschool, die dat jaar van start ging.

Vrijwel direct werd met een andere zaal begonnen, ditmaal voor de gemeente Laventille in Port of Spain. Hoewel het fonds spoedig uitgeput was, werd het mogelijk bij het Genootschap geld te lenen voor het bouwen van zalen. Meerdere gemeenten maakten gebruik van deze voorziening voor het bouwen van een goede Koninkrijkszaal. Tegenwoordig zijn er 27 zalen en voor de nabije toekomst staan er nog meer op het programma.

In mei 1985 gebeurde er iets nieuws op het gebied van de Koninkrijkszalenbouw. De broeders waren opgetogen over de berichten van „snelbouw”-Koninkrijkszalen in andere landen. Zou zo iets op Trinidad mogelijk zijn? Er werd een bouwcomité gevormd om dit te onderzoeken. Er vonden grondige besprekingen plaats en men besloot te proberen voor de gemeente Siparia een zaal te bouwen in twee weekeinden in plaats van in één. De reactie van de broeders was overweldigend. Ja, in twee weekeinden werd het karwei geklaard, en de broeders in Siparia genieten van hun nieuwe zaal. Al deze bouwwerkzaamheden hebben beslist bijgedragen tot de uitbreiding van de Koninkrijksprediking op deze eilanden.

ER WORDT EEN PLAATSELIJKE VERENIGING GEVORMD

Om de groei te kunnen behartigen, werden nieuwe bijkantoorfaciliteiten noodzakelijk. In 1963 ging broeder Tharp opnieuw als bijkantooropziener dienen, na een tussenperiode van vijftien jaar waarin anderen die verantwoordelijkheid hadden gedragen. Er werd een aanvraag ingediend om land te mogen pachten voor de International Bible Students Association of London. De toestemming werd geweigerd. Daarop werden er drie prachtige terreinen gevonden en de gemeenteraad verleende toestemming om op alle drie de terreinen te bouwen. Maar toen bij het departement van de eerste minister vergunning werd gevraagd om het eigendomsbewijs te registreren op naam van de International Bible Students Association, werd dit verzoek geweigerd. Een van de eigenaars van de bouwterreinen zei: „Zij willen dat u een plaatselijke vereniging opricht.”

Er werd rechtskundig advies ingewonnen en daarna werden de noodzakelijke stappen gedaan om een plaatselijke vereniging van Jehovah’s Getuigen op te richten. Tijdens een op 18 augustus 1968 gehouden vergadering van gemeentedienaren met de broeders van het bijkantoor werd de basis gelegd voor het oprichten van de vereniging. Er was een ontwerp-reglement voor de vereniging gereedgemaakt en er werd een adviesraad gekozen. Ten slotte werd, op 7 augustus 1969, na het indienen van een speciaal hiertoe strekkend wetsvoorstel bij zowel de Senaat als het Huis van Afgevaardigden, dit voorstel tot wet verheven en door de Kroon bekrachtigd. Nu beschikten de broeders over een wettelijke vereniging die hen in staat stelde onroerend goed te bezitten, te verwerven en te verkopen zonder daarvoor een vergunning van de regering nodig te hebben.

Alle bestaande eigendomsrechten van Koninkrijkszalen werden nu overgedragen aan de plaatselijke vereniging, en alle toekomstige aankopen van bouwgrond konden in naam van de Vereniging van Jehovah’s Getuigen van Trinidad en Tobago plaatsvinden. De mogelijkheid bestond nu ook personen aan te stellen die bevoegd waren huwelijken te sluiten, zodat Jehovah’s Getuigen niet meer door een ambtenaar van de burgerlijke stand in de echt verbonden hoefden te worden.

REGELINGEN TREFFEN VOOR CONGRESSEN

Met de groei van de organisatie werd het dringend noodzakelijk geschiktere plaatsen voor de jaarlijkse districtscongressen te vinden. Theaters waren al lang te klein. Er waren twee gelegenheden beschikbaar die gedeeltelijk geschikt waren — de Himalaya Club in San Juan en de Queen’s Hall in Port of Spain. Deze werden jaar op jaar gebruikt.

Toen zei Eric Gregorio, een plaatselijke broeder, dat hij dacht dat hij de hoofdtribune van de renbaan van het Queen’s Park Savannah wel zou kunnen bespreken, en dat lukte! Dit was de eerste keer sinds 1932 dat wij van deze voortreffelijke faciliteiten gebruik mochten maken. Het congres zou van 1-4 oktober 1970 gehouden worden.

Begin 1970 braken echter plotseling Black Power-​demonstraties los. Het kwam tot vechtpartijen en brandstichting, en er vielen doden. In april werd de noodtoestand afgekondigd en een avondklok ingesteld. Zou het districtscongres gehouden kunnen worden? Zouden wij in juli onze kringvergaderingen kunnen houden? Welnu, de hoofdcommissaris van politie gaf toestemming om alle grote vergaderingen te houden.

De kringvergaderingen verliepen zonder incidenten, met uitzondering van onze grootste vergadering, die in Port of Spain werd gehouden. Net voordat de vergadering zou beginnen, kreeg de kringopziener van de commissaris van politie te horen dat wij weliswaar de vergadering konden houden maar geen geluidsapparatuur mochten gebruiken. Een onderhoud met hem had geen resultaat. Een afvaardiging probeerde toen de minister van Binnenlandse Veiligheid te spreken te krijgen; ook dit mislukte. Voor de tweede maal werd geprobeerd de commissaris tot andere gedachten te brengen, maar hij verklaarde uitdrukkelijk dat hij zijn standpunt niet zou wijzigen. Dus werd het vrijdagprogramma geheel zonder geluidsinstallatie voor een gehoor van meer dan 1300 personen gehouden. Zaterdagmorgen probeerde een broeder die vroeger politieagent was geweest een onderhoud te hebben, doch hij kreeg slechts te horen dat de commissaris in de weekeinden niet op zijn kantoor was. Wij hadden alles gedaan wat mogelijk was.

Toen besloot op zaterdag rond het middaguur een jonge vrouw die in de waarheid geïnteresseerd was, iets aan het probleem te doen. Zij was vrijdagavond aanwezig geweest maar had niets kunnen horen. Zij besloot de commissaris op zijn huisadres op te bellen, hoewel zij hem niet persoonlijk kende. Eerst bad zij of Jehovah zijn hart zacht wilde maken. Wat was het resultaat? De commissaris willigde dit verzoek van iemand die nog geen getuige van Jehovah was in! De overige dagen van het congres was het geluid voortreffelijk en de 2187 aanwezigen tijdens de openbare lezing konden alles duidelijk horen.

Toen in oktober de „Mensen van goede wil”-districtsvergadering op de renbaan gehouden werd, deed zich geen enkele storing voor. Wat was het heerlijk om een overvloed van ruimte te hebben, geheel overdekt, terwijl er grenzend aan deze faciliteiten volop parkeergelegenheid was! Ondanks de stromende regen op de laatste dag waren er 3239 aanwezigen. Nadat wij één keer hadden laten zien hoe wij de hoofdtribune reinigden en ook weer schoon achterlieten, hebben wij nooit meer enige moeite gehad om deze gelegenheid voor zowel kringvergaderingen als congressen te huren.

TOT DE DOOD GETROUW DIENEN

Niet alleen de gezalfde broeders van Christus Jezus moeten tot hun dood getrouw dienst verrichten, maar ook zijn „andere schapen” moeten onder alle omstandigheden hun getrouwheid bewijzen, desnoods zelfs tot de dood. Dit is met enkele van onze zendelingen het geval geweest.

Edmund Charlwood en Jerry Doering arriveerden in 1949. Al spoedig werd Edmund toegewezen aan het kringwerk, wat hem naar al de eilanden voerde die onder het bijkantoor van Trinidad vielen. Onder de verzengende tropische zon en in de stromende regen stond hij ijverig met de broeders in de velddienst. Hij vond het fijn bij hen in hun nederige woningen te logeren, en hij raakte vertrouwd met een menu van broodvruchten en zoute vis. Negentien jaar lang was hij in de reizende dienst, eerst als kringopziener, later als districtsopziener. Toen Edmund op gevorderde leeftijd kwam, kreeg Jerry de toewijzing.

Jerry en zijn vrouw hadden een tijdlang op Barbados gediend. Deze jaren van volle-tijddienst droegen ertoe bij zijn werk als districtsopziener doeltreffend te maken. Maar in februari 1971 vond er plotseling een tragisch ongeval plaats terwijl Jerry en zijn vrouw in de velddienst waren. Zij werden aangereden door een auto die niet stopte toen hij een voorrangsweg naderde. Broeder Doering stierf de volgende morgen. Hij had sinds zijn aankomst op Trinidad bijna 22 jaar getrouw dienst verricht. Zijn dood was beslist een slag.

Edmund Charlwood bleef in een zendelingenhuis dienst verrichten, hoewel hij vanwege zijn gevorderde leeftijd steeds minder kon doen. Ten slotte stierf deze loyale broeder in augustus 1976. Zijn weduwe, Elsie, en ook Alice, Jerry’s weduwe, zetten hun zendingsdienst nog steeds voort.

Tot de broeders die de bemanning van de Sibia en de Light vormden, behoorde Stanley Carter. Samen met de anderen werkte hij hard om het goede nieuws op de eilanden bekend te maken. Toen hij met Ann trouwde, kregen zij de toewijzing een zendelingenhuis op St. George’s (Grenada) te openen. Het was geen gemakkelijke toewijzing, maar zij volhardden en zagen Jehovah’s zegen op hun krachtsinspanningen. In 1965 gingen zij naar Canada opdat Stanley, die ernstig ziek was, een medische behandeling kon ondergaan. Kort daarna beëindigde hij zijn lange jaren van getrouwe dienst.

Deze rechtschapenheid bewarende zendelingen rusten nu totdat de stem van Christus degenen die in Gods herinnering zijn, te voorschijn roept tot leven. — Joh. 5:28, 29.

EEN GEWELDIGE HULPPIONIERSACTIVITEIT

Al heel wat jaren zijn er consequente stappen gedaan om de hulppioniersactiviteit op deze eilanden te vergroten. Gedurende de jaren ’60 maakte de bijkantooropziener het tot een gewoonte om tijdens de kringvergaderingen de bijeenkomst van de districts- en kringopzieners met de gemeenteopzieners te bezoeken. Hij trok er dan zo’n vijf tot tien minuten voor uit om met hen te spreken en hen ertoe aan te moedigen de nadruk te leggen op de vakantiepioniersdienst (nu hulppioniersdienst) in april.

Vervolgens had in januari 1968 op een kringvergadering in de Himalaya Club, tijdens het programma van de dienstvergadering, een broeder een aandeel getiteld: „De pioniersdienst — een echte vreugde”. Door heel het gebouw hingen borden met daarop de letters „VPA”. Wat betekenden die letters? De tijd voor zijn aandeel brak aan, en daar liep een forse broeder met een bord op zijn buik en zijn rug het podium op. Op het bord stond „April 1968”. De naam van de broeder luidde „Big April” (Grote April). Nu begrepen de toehoorders dat VPA „Vakantiepionier in april” betekende! De broeders vergaten die demonstratie nooit.

Eerst geleidelijk en later sneller begonnen de broeders aan die aanmoediging gehoor te geven. Ongedoopte kinderen en volwassenen werden ertoe aangemoedigd met de vakantiepioniers samen te werken en ernaar te streven hetzelfde quotum te behalen. Vanaf 1978 werden er verrassende resultaten behaald, zoals de tabel op bladzijde 247 laat zien.

In de gemeente in Belmont, Port of Spain, spraken de ouderlingen persoonlijk met de broeders en gaven hun een aanvraagformulier om dat door te lezen en erover na te denken. Er werden tabellen gemaakt en opgehangen waarop urenschema’s voor de dagen van de week stonden en die lieten zien hoe huisvrouwen, verkondigers met werelds werk en scholieren het urendoel konden halen. Aan de muren van de Koninkrijkszaal werden leuzen bevestigd om allen te helpen de vakantiepioniersdienst voor ogen te houden.

Andere gemeenten hoorden van het succes van Belmont en gingen soortgelijke methoden gebruiken. Als gevolg hiervan genoot tegen 1985 de hulppioniersdienst in vrijwel elke gemeente een voortreffelijke ondersteuning. In Belmont stond 75 procent van het totale aantal verkondigers in de hulppioniersdienst, en zij besteedden gemiddeld 63 uur in het veld. Arima-Oost rapporteerde 73 procent, terwijl in Maraval meer dan 63 procent van de verkondigers hulppionier was. Dit waren grote gemeenten met elk meer dan 100 verkondigers. Van de gemeente Cocoyea, die 93 verkondigers rapporteerde, schaarde 78 procent zich in de hulppioniersgelederen.

Hoe konden zovelen dit klaarspelen? Een zuster legde uit: „Pas op de zevende van de maand, na een lezing van een ouderling, diende ik mijn aanvraag in. Ik moedigde een jonge zuster aan met mij mee te gaan. Zij stemde daarmee in, dus vroeg ik haar ouders of zij het goedvonden dat zij af en toe bij mij thuis bleef slapen zodat wij vroeg in de morgen straatwerk konden doen. Mijn schema was als volgt: rond 5.00 uur ’s ochtends opstaan, rond 6.30 uur met straatwerk beginnen en werken tot 8.00 uur, daarna naar mijn wereldse baan. ’s Middags bracht ik dan nog eens twee uur of meer in de dienst door. Zaterdags had ik mijn vrije dag, dus dan begon ik rond dezelfde tijd, pauzeerde even om te eten en te rusten en ging door tot 9.00 uur ’s avonds, zodat ik minimaal tien uur werkte. Op zondag ging ik maar één uur in de velddienst. Ik was erg blij dat ik behalve de zuster ook nog broeders trof die straatwerk deden, want zonder hen had ik niet tot zo laat buitenshuis kunnen doorwerken . . . Ik was in staat 75 uur in de dienst te staan, 12 nabezoeken te brengen en 2 huisbijbelstudies te leiden, nog afgezien van het feit dat ik 716 tijdschriften heb verspreid. Wanneer ik mijn bericht bekijk, komt telkens Lukas 17:10 in mijn gedachten: ’Ik heb gedaan wat ik moest doen.’”

In één gemeente staat een zuster van in de zeventig verscheidene malen per jaar in de pioniersdienst. In april 1985 was zij erg ziek, maar toen zij zich tegen de 15de van de maand weer een beetje beter begon te voelen, wilde zij weer aan de slag. Zij sleepte zich met haar jichtige lichaam uit bed en deelde mee dat als zij toch ging sterven, zij dat als pionier wilde doen, actief in Jehovah’s dienst. Met veel moeite slaagde zij erin aan het straatwerk deel te nemen. Anderen in haar gemeente regelden het toen zo dat zij haar met hun auto’s ten dienste stonden. Tien dagen later al had zij haar urenaantal voor die maand gehaald. Op het moment dat dit geschreven wordt, leeft zij nog steeds en maakt zij plannen om weer in de hulppioniersdienst te gaan.

Ook de hele Bethelfamilie heeft kans gezien aan deze verhoogde activiteit deel te nemen. En zoals een van de oudere leden van de familie zei: „Wat voelden wij ons verkwikt, ook al waren wij lichamelijk vermoeid!”

VOORZIENINGEN VOOR SPECIALE OPLEIDINGEN

In 1961 werden op Trinidad de eerste Koninkrijksbedieningsscholen gehouden. Alle speciale pioniers hadden het voorrecht deze te bezoeken. Zij waardeerden dit voorrecht beslist en trokken veel profijt van de cursus. Nog later hadden de gewone pioniers, als zij tenminste broeders waren, de mogelijkheid voordeel te trekken van de school. In 1985 was er een speciale cursus ten behoeve van alle dienaren in de bediening. Er ontstond duidelijk een betere geest ten aanzien van de volle-tijddienst, maar er zou nog meer komen.

In 1977 werd als lesboek voor een twee weken durende cursus voor de pioniers een prachtig boek samengesteld dat getiteld was Als lichtgevers in de wereld schijnen. Nu konden ook de zusters veel opbouwende aanmoediging en onderricht ontvangen. Dit had een uitstekende invloed op het volle-tijdwerk, speciaal op de hulppioniersdienst. De pioniersgeest scheen over te slaan op de gemeenteverkondigers en dit was in het bijzonder merkbaar in april 1978, toen een geweldig nieuw hoogtepunt van 500 hulppioniers werd bereikt.

Er zijn veel waarderende brieven binnengekomen. Een daarvan luidt: „Ik schrijf dit om mijn waardering voor de pioniersschool tot uitdrukking te brengen. Het was werkelijk een wonderbaarlijke, van Jah afkomstige voorziening te rechter tijd. Een paar maanden voordat ik de school bezocht, ging mijn man in de kringdienst en ik vergezelde hem; dat was voor mij een echte uitdaging. De uitgebreide cursus hielp mij om aan die uitdaging het hoofd te bieden. De velddienst heeft voor mij nu meer betekenis gekregen, aangezien mijn aanbiedingen doeltreffender en interessanter zijn en meer succes hebben. Dit komt door het toepassen van enkele van de voortreffelijke suggesties die op de school gegeven werden om ons te helpen meer persoonlijke belangstelling voor de huisbewoner te tonen.

Een van de punten die de meeste indruk op mij maakten, is dat wij medewerkers van Jehovah zijn in het predikingswerk en het maken van discipelen, wat de noodzaak aantoont om een nauwe band met hem aan te kweken. Dit heeft mij doordrongen van de noodzaak hem vaker in gebed aan te roepen wanneer ik in de dienst sta, en het heeft mij meer vertrouwen geschonken en mij zekerder gemaakt van zijn steun.”

EXPANSIE VEREIST NIEUWE FACILITEITEN

Nadat wij 26 jaar in het pand aan de Taylor Street 21 hadden gewoond, verhuisden wij in mei 1972 naar ons nieuwe huis en bijkantoor even buiten Port of Spain. Het was geen nieuw gebouw, maar het voorzag beslist veel beter in onze behoeften dan het vorige.

Toen wij besloten dit perceel te kopen, namen wij er nota van dat het aan de rivier de Maraval lag. Wij verhuisden in het droge seizoen; navraag bij buren gaf geen enkele aanleiding tot bezorgdheid voor overstromingen. Maar december van datzelfde jaar bracht een plotselinge verhoging van het waterpeil waardoor de rivier veranderde in een woest kolkende stroom die wel 30 cm modderwater door het kantoor en over de benedenverdieping joeg.

Om het water te keren, werd langs de rivieroever een muur gebouwd en verscheidene jaren hadden wij geen problemen. Toen sloeg in 1975 een verwoestende vloedgolf de muur aan stukken, overspoelde de begane grond met 1,2 m water en vernielde duizenden boeken, alsook de kantooruitrusting en dossiers. Op aanbeveling van een ingenieur werd langs de rivieroever en rond het erf een 2 m hoge, taps toelopende en aan de voet 1,2 m dikke muur gebouwd. Ook werden er pompen geïnstalleerd. Maar in 1980 werden wij weer door een ramp getroffen. De muur tussen ons erf en dat van een buurman begaf het, met het gevolg dat er tonnen water om het huis heen kolkten, deuren vernielden, verwoestingen aanrichtten en levens in gevaar brachten. Binnen dertig dagen kwamen er nog twee overstromingen, en er waren geen beschermende muren. De broeders kwamen, zoals zij al eerder hadden gedaan, in grote aantallen in actie om ons bij het schoonmaken te helpen. Buren konden hun ogen nauwelijks geloven toen er tonnen puin werden weggesleept. In een opmerkelijk korte tijd zag alles er weer tamelijk normaal uit. Weldra werd er een nieuwe muur van gewapend beton en staal opgetrokken, maar het bijkantoorcomité deed het Besturende Lichaam de aanbeveling om het bijkantoor te verplaatsen.

WIJ BOUWEN EEN NIEUW BIJKANTOOR

Afgezien van het gevaar van overstromingen, waren het huis en het kantoor ook al weer te klein geworden voor het werk. Er was gewoon niet langer voldoende ruimte om voor de behoeften van de gemeenten zorg te dragen. Sinds 1972 was er een toename van bijna 40 procent in het aantal verkondigers geweest.

Het Besturende Lichaam stemde in met de aanbeveling van het bijkantoorcomité. Mettertijd werd er een kleine halve hectare grond gevonden tussen Port of Spain en het vliegveld. Er waren problemen, die echter stuk voor stuk werden overwonnen. Toen de Pinkstergemeente dit terrein had willen kopen om er een kerk op te zetten, hadden de buren bezwaar gemaakt wegens het lawaai dat zulke bijeenkomsten zouden voortbrengen. Men was ook bang om „door de geest gegrepen te worden”. Maar toen Jehovah’s Getuigen de buren de verzekering gaven dat daarvoor geen gevaar bestond als de Getuigen op het terrein zouden bouwen en dat het lawaai minimaal zou zijn, boden de buren geen tegenstand. Dus werd het terrein in 1981 op naam van de plaatselijke Vereniging van Jehovah’s Getuigen van Trinidad en Tobago gekocht.

Er verstreek bijna anderhalf jaar voor wij eindelijk met het werk aan het gebouw zelf konden beginnen. De broeders zetten zich bereidwillig in voor het werk. Toen de vloeren gestort moesten worden, waren er vele handen nodig omdat er geen ingewikkelde uitrusting beschikbaar was — alleen twee cementmolens, een heleboel emmers en een reeks verhogingen waar de broeders op konden staan om de emmers door te geven. Twee lange rijen broeders en zusters strekten zich uit van de cementmolens tot aan de plaats waar het cement werd gestort. Via een andere rij belandden de lege emmers weer bij de molens. Vaklieden werkten regelmatig de hele nacht door. Dit alles had een werkelijk verenigende en stimulerende uitwerking op de gemeenten.

Milton G. Henschel, lid van het Besturende Lichaam, was aanwezig voor het inwijdingsprogramma op 16 maart 1985. Tevens waren er verkondigers uit elke gemeente van Trinidad; de 2942 aanwezigen vulden iedere zitplaats en elk geschikt plekje. Iedereen verkeerde bij het weggaan in een vreugdevolle en uitbundige stemming.

JEHOVAH SCHENKT PROGRESSIEVE VOORUITGANG

In Jesaja hoofdstuk 60 maakte Jehovah lang van tevoren als zijn voornemen bekend dat hij op zijn bestemde tijd zijn aardse organisatie zowel zou verbeteren als uitbreiden. De oude getrouwen onder ons kunnen ervan getuigen dat dit beslist is uitgekomen. Wat zijn de omstandigheden in de gemeenten verbeterd vergeleken met de tijd dat broeders campagnes voerden om als ouderling gekozen te worden! De hedendaagse gemeenten genieten geestelijke voorspoed.

Er zijn nu vijftig gemeenten op Trinidad en Tobago. De vooruitzichten op meer zijn aanmoedigend. Ons bericht over april 1986 geeft 4558 verkondigers te zien, die meer dan 135.000 tijdschriften en 11.537 boeken verspreidden. Er werden meer dan 6990 huisbijbelstudies geleid. Op de Gedachtenisviering was het aanmoedigende aantal van 13.961 personen aanwezig. In de daaropvolgende maanden werden nog eens veel nieuwe discipelen gedoopt.

Sedert de komst van de zendelingen, in 1946, is er voor zo’n klein bijkantoor een enorme hoeveelheid lectuur verspreid. Het bericht vermeldt ruim 1.600.000 boeken, meer dan 1.500.000 brochures en miljoenen tijdschriften. Er is op Trinidad en de eilanden die onder dit bijkantoor vielen een groots getuigenis gegeven. En er zijn goede vooruitzichten dat er nog vóór het einde van dit samenstel van dingen een verdere grootse bijeenvergadering van met schapen te vergelijken mensen zal zijn.

Een kringopziener bericht: „Toen wij op een woensdagmorgen tijdens een bezoek van de districtsopziener in de dienst waren, kwamen wij bij een straat waarvan ons gezegd werd: ’Broeder, wij hebben hier vrijdag al gewerkt.’ Wij besloten desondanks die straat te bewerken. Bij een huis waar wij aanbelden, werden wij binnengenodigd en mijn partner besprak het Onderwerp voor gesprekken.

De vrouw legde ons uit dat zij op Trinidad geboren was maar met haar gezin in Londen woonde en nu thuis was voor vakantie. Haar schoonmoeder, in Londen, had haar aangemoedigd om de bijbel te lezen, en na een tijdje was zij dat gaan doen en zij genoot ervan. Toen zij dit tegen haar schoonmoeder zei, kreeg zij te horen: ’Dat is niet genoeg; je moet je bij een kerk aansluiten.’ De schoonmoeder was een adventiste. De vrouw wilde zich echter niet zo maar bij een kerk aansluiten, dus ging zij in gebed tot God en zei hem dat zij het als een teken zou opvatten dat de ’eersten die het evangelie naar mijn deur brengen, de waarheid hebben’, en wij waren de eersten die bij haar aanbelden. Het Britse bijkantoor werd aangeschreven opdat de bijbelstudie met haar voortgezet zou kunnen worden wanneer zij terugging. Die studie werd inderdaad gehouden. Nu is het gezin terug op Trinidad. Zowel de man als de vrouw zijn gedoopt, en zij en hun kinderen zijn verbonden met een gemeente in het oosten van Trinidad. Het interessante hiervan is dat de verkondigers daar op vrijdag gewerkt hadden, maar zij kwam pas op zaterdag vanuit Londen aan, en wij waren daar de volgende woensdag.” Ja, er worden goede resultaten bereikt in de velddienst, en degenen die zich beschikbaar stellen, delen in deze vreugde.

Naast de verbeterde regelingen die er gekomen zijn voor leiding binnen de afzonderlijke gemeenten, is er een overeenkomstige verbetering geweest in het opzicht dat door het bijkantoor over het werk wordt gevoerd. De verantwoordelijkheid voor het toezicht op de activiteiten van het bijkantoor berust niet langer alleen bij de bijkantooropziener. Door een verdeling van het werk en de verantwoordelijkheden onder de leden van het bijkantoorcomité is het mogelijk gemaakt nauwlettender aandacht te schenken aan de vele facetten van het werk. De huidige leden van het comité hier zijn Earl David, Zephrine Nedd, Winston Simon en Alexander Tharp.

„Het land van de kolibrie” en „Robinson Crusoe’s Eiland” zijn plezierige oorden om te wonen en dienst te verrichten voor de grootse Schepper, Jehovah, die alles fraai maakt op zijn tijd (Pred. 3:11). Het bijkantoor van Trinidad is qua gebied en aantallen klein in vergelijking met de grotere landen der aarde. Toch voelen wij ons van binnen warm worden wanneer wij de geschiedenis van het werk hier beschouwen. Het is ons vaste besluit met onze broeders over de hele wereld krachtig voorwaarts te blijven gaan door zorg te dragen voor de Koninkrijksbelangen, terwijl wij blijven uitzien naar de tijd dat iedereen die adem heeft, Jehovah zal loven. — Ps. 150:6.

[Grafiek op blz. 247]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

TOENAME IN HET AANTAL HULPPIONIERS

1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985

4000

3500

3000

2500

2000

1500

1000

500

16,9 28,8 40,6 39,1 47,9 52,3 54,1 56,7

Percentage hulppioniers op het totale verkondigersaantal

[Illustratie op blz. 232]

Alexander Tharp, coördinator van het bijkantoorcomité op Trinidad, met zijn vrouw Lois

[Illustratie op blz. 239]

Aan boord van de zendelingenboot „Sibia”