LEVENSVERHAAL
We vonden een ‘heel kostbare parel’
WINSTON en Pamela (Pam) Payne dienen op het bijkantoor van Australazië. In hun leven hebben ze naast veel gelukkige momenten ook verschillende uitdagingen gehad, zoals het aanpassen aan verschillende culturen en het verlies van hun ongeboren kind. Toch hebben ze altijd hun liefde voor Jehovah en zijn volk en hun vreugde in de dienst behouden. In dit interview vertellen ze enkele van hun ervaringen.
Winston, vertel ons eens over je zoektocht naar God.
Ik ben opgegroeid op een boerderij in Queensland (Australië). We waren thuis niet religieus. Omdat we zo afgezonderd woonden, had ik bijna alleen maar contact met naaste familieleden. Vanaf mijn 12de begon ik naar God te zoeken. Ik bad tot hem en vroeg of ik de waarheid over hem te weten mocht komen. Na verloop van tijd verliet ik de boerderij. Ik had werk gevonden in Adelaide (South Australia). Tijdens een vakantie in Sydney, ik was toen 21, ontmoette ik Pam. Ze vertelde me over de Brits-Israël-beweging, die beweert dat Britse volken afstammen van de zogenaamde verloren stammen van Israël, volgens hen de tien stammen van het noordelijke koninkrijk die in de achtste eeuw v.Chr. in ballingschap gingen. Terug in Adelaide sneed ik dit onderwerp aan bij een collega die met Jehovah’s Getuigen de Bijbel bestudeerde. Na een paar uur met hem te hebben gesproken — vooral over de geloofsovertuigingen van de Getuigen — besefte ik dat dit een verhoring was van het gebed uit mijn kinderjaren. Ik leerde de waarheid over mijn Schepper en zijn Koninkrijk! Ik had een ‘heel kostbare parel’ gevonden (Matth. 13:45, 46).
Pam, ook jij begon al jong naar die parel te zoeken. Hoe heb jij hem gevonden?
Ik ben opgegroeid in Coffs Harbour (New South Wales) en kom uit een gelovig gezin. Mijn ouders en grootouders geloofden in de leringen van de Brits-Israël-beweging. Mijn broertje, mijn oudere zus en ik, en ook heel wat neefjes en nichtjes, werden opgevoed
met de gedachte dat God mensen met een Britse afkomst begunstigt. Maar ik was daar niet echt van overtuigd en voelde me geestelijk hongerig. Toen ik 14 was, bezocht ik verschillende plaatselijke kerken, waaronder de anglicaanse kerk, de baptisten en de zevendedagsadventisten. Maar mijn geestelijke honger werd niet gestild.Ons gezin verhuisde later naar Sydney. Daar ontmoette ik Winston, die er op vakantie was. Zoals hij vertelde, begon hij door onze gesprekken over geloof met de Getuigen te studeren. De brieven die hij me daarna stuurde, stonden vol met Bijbelteksten! Eerlijk gezegd was ik in eerste instantie bezorgd — zelfs een beetje boos. Maar geleidelijk ging ik inzien dat het de waarheid was.
In 1962 verhuisde ik naar Adelaide om dichter bij Winston te zijn. Hij regelde dat ik kon inwonen bij Getuigen — Thomas en Janice Sloman — die zendelingen in Papoea-Nieuw-Guinea waren geweest. Ze waren heel vriendelijk voor me. Ik was nog maar 18 en zij hebben me toen geestelijk heel erg geholpen. Ook ik begon dus de Bijbel te bestuderen, en al gauw raakte ik ervan overtuigd dat ik de waarheid had gevonden. Na ons trouwen begonnen Winston en ik meteen aan een leven van dienst voor Jehovah — een leven waarin we ondanks beproevingen alleen maar meer waardering kregen voor de mooie parel die we hadden gevonden.
Winston, kun je ons iets vertellen over je eerste jaren in Jehovah’s dienst?
Kort na ons trouwen begon Jehovah voor ons heel wat ‘deuren naar activiteit’ wijd open te zetten (1 Kor. 16:9). Broeder Jack Porter wees ons op de eerste deur. Hij bezocht onze kleine gemeente als kringopziener en nu dienen we samen in het bijkantoorcomité van Australazië. Jack en zijn vrouw Roslyn moedigden ons aan te gaan pionieren, wat we vijf jaar hebben gedaan. Toen ik 29 was, werd ik gevraagd om samen met Pam in de kringdienst te gaan op de eilanden in de Stille Zuidzee, die toen onder het bijkantoor van Fiji vielen. Het waren Amerikaans-Samoa, Samoa, Kiribati, Nauru, Niue, Tokelau, Tonga, Tuvalu en Vanuatu.
In die tijd waren de mensen op de meest afgelegen eilanden op hun hoede voor Jehovah’s Getuigen, dus we moesten behoedzaam en voorzichtig zijn (Matth. 10:16). De gemeenten waren klein en soms hadden ze voor ons geen plek om te slapen. Dan vroegen we aan de plaatselijke bewoners in de dorpen of we bij hen konden logeren, en ze waren altijd heel vriendelijk voor ons.
Je bent erg begaan met het vertaalwerk, Winston. Hoe is dat zo gekomen?
Toen we in Tonga kwamen, was er niet veel lectuur in het Tongaans, een Polynesische taal. Er waren alleen een paar traktaten en brochures. In de dienst gebruikten de broeders en zusters De waarheid die tot eeuwig leven leidt in het Engels. Tijdens een ouderlingenschool van vier weken stemden drie plaatselijke ouderlingen met een beperkte kennis van het Engels ermee in het boek te vertalen in het Tongaans. Pam tikte het manuscript uit en dat stuurden we naar het bijkantoor van de VS om te laten drukken. Het hele project duurde ongeveer acht weken. Hoewel de kwaliteit van de vertaling veel te wensen overliet, hebben heel wat Tonganen door dit boek de waarheid leren kennen. Pam en ik zijn geen vertalers, maar door die ervaring is onze belangstelling voor dat werk aangewakkerd.
Pam, wat is het verschil tussen het leven op de eilanden en het leven in Australië?
Het was echt heel anders! We kregen te maken met zwermen muskieten, vochtige hitte, ratten en ziekte, en soms hadden we weinig te eten. Aan de andere kant was het heel ontspannend om aan het eind van de dag over de oceaan te kijken vanuit onze fale — de Samoaanse naam voor een
traditioneel Polynesisch huis zonder muren met een dak van gedroogde palmbladeren. Bij heldere maan zagen we het silhouet van kokospalmen en de reflectie van het maanlicht op de oceaan. Tijdens die mooie momenten voelden we ons bewogen om te mediteren en te bidden, waardoor negatieve gedachten veranderden in positieve.We waren gek op de kinderen en moesten vaak om ze lachen. Ze waren heel nieuwsgierig als ze blanke buitenlanders zagen. Toen we een keer op Niue waren, aaide een klein jongetje over Winstons arm en zei: ‘Wat een mooie veren!’ Blijkbaar had hij nog nooit iemand met zo veel haar op zijn armen gezien en wist hij niet hoe hij dat moest beschrijven.
Het was vreselijk om de armoede te zien waarin veel mensen leefden. Ze woonden in een prachtige omgeving maar met ontoereikende gezondheidszorg en weinig drinkwater. Toch leken onze broeders en zusters zich geen zorgen te maken. Voor hen was dat normaal. Ze waren gelukkig met hun familie om zich heen, een plaats van aanbidding in de buurt en het voorrecht Jehovah te loven. Hun voorbeeld hielp ons om altijd de juiste prioriteiten te stellen en ons leven eenvoudig te houden.
Zelf water halen, anders koken dan je gewend bent — hoe is dat gelukt, Pam?
Dat heb ik aan mijn vader te danken. Hij leerde me veel nuttige dingen, bijvoorbeeld hoe ik vuur kon maken om op te koken en hoe ik me kon behelpen met weinig. In Kiribati zaten we een keer in een huis met een dak van palmbladeren, een vloer van koraalgrind en muren van bamboe. Om te koken groef ik een gat in de vloer om een vuurtje in te maken. Ik gebruikte kokosbast als brandstof. Voor water moest ik met de plaatselijke vrouwen in de rij gaan staan bij een put. Ze gebruikten een stok van een meter of twee met aan het eind een dun touwtje, ongeveer zoals een hengel. Onderaan het touw zat geen haakje maar een blik. Om de beurt lieten de vrouwen de lijn naar beneden zakken. Precies op het juiste moment lieten ze met een snelle polsbeweging het blik kantelen waardoor het zich met water kon vullen. Simpel, dacht ik. Totdat het mijn beurt was. Ik gooide mijn hengel uit, maar elke keer bleef het blik op het water drijven! Toen iedereen uitgelachen was, bood een van de vrouwen aan me te helpen. Ze waren altijd heel behulpzaam en aardig.
Jullie hielden allebei van jullie toewijzing op de eilanden. Zijn er speciale herinneringen die jullie willen vertellen?
Winston: Het duurde soms even voordat we aan bepaalde gewoonten gewend waren. Als de broeders en zusters bijvoorbeeld voor ons kookten, gaven ze ons meestal al het voedsel dat ze hadden. In het begin wisten we niet dat we iets voor hen moesten overlaten. Dus aten we alles op wat ze ons voorzetten! Dat deden we natuurlijk niet meer toen we erachter kwamen hoe het zat. Ondanks onze blunders waren de broeders en zusters heel begripvol. Toen we ze in de kringdienst bezochten, waren ze heel blij ons twee keer per jaar te zien. In die tijd waren wij de enige andere Getuigen die ze zagen.
Onze bezoeken waren ook een goed getuigenis in de gemeenschap. Veel dorpelingen dachten dat de broeders en zusters hun godsdienst zelf hadden verzonnen. Dus als er een voorganger met zijn vrouw vanuit het buitenland kwam, beseften ze dat het een echte religie was en waren ze onder de indruk.
Pam: Ik moet terugdenken aan Kiribati, waar een gemeente was met maar een paar broeders en zusters. De enige ouderling daar, Itinikai Matera, deed zijn best om voor ons te zorgen. Op een dag kwam hij langs met een mandje waarin één ei zat. ‘Voor jullie’, zei hij. Een kippenei was toen een zeldzame traktatie voor ons. Die kleine maar gulle
daad raakte echt ons hart. Het is een van mijn mooiste herinneringen.Pam, je hebt op een gegeven moment een baby verloren. Wat heeft je geholpen daarmee om te gaan?
Ik werd zwanger in 1973, toen Winston en ik in het Stille Zuidzeegebied waren. We besloten terug te gaan naar Australië, waar we vier maanden later ons kind verloren. Ik was er kapot van, en Winston ook. Het verdriet is in de loop van de tijd minder geworden maar nooit helemaal weggegaan, totdat we De Wachttoren van 15 april 2009 kregen. In de ‘Vragen van lezers’ stond: ‘Is er enige hoop op een opstanding voor een baby die in de baarmoeder sterft?’ Het artikel gaf ons de geruststelling dat de kwestie bij Jehovah berust, die altijd doet wat juist is. Hij zal genezing verschaffen voor de vele wonden die ons door het leven in deze slechte wereld zijn toegebracht als hij zijn Zoon liefdevol de opdracht geeft ‘om het werk van de Duivel ongedaan te maken’ (1 Joh. 3:8). Door dat artikel kregen we nog meer waardering voor de kostbare ‘parel’ die we als aanbidders van Jehovah hebben. Waar zouden we zijn zonder de hoop op het Koninkrijk?
Na het verlies van ons kind gingen we weer in de volletijddienst. We dienden een paar maanden op Bethel en gingen daarna weer in de kringdienst. Nadat we vier jaar in het plattelandsgebied van New South Wales en in Sydney hadden gediend, kregen we in 1981 een uitnodiging voor het bijkantoor van Australië, zoals het toen werd genoemd. En daar zitten we nu nog steeds.
Winston, heeft je ervaring op de eilanden van de Stille Zuidzee je geholpen in je werk als lid van het bijkantoorcomité?
Ja, in verschillende opzichten. Eerst kreeg Australië de supervisie over Amerikaans-Samoa en Samoa. Later werd het bijkantoor van Nieuw-Zeeland met dat van Australië samengevoegd. Het bijkantoorgebied van Australazië omvat nu Australië, Amerikaans-Samoa en Samoa, de Cookeilanden, Nieuw-Zeeland, Niue, Oost-Timor, Tokelau en Tonga. Veel van die landen en eilanden heb ik als bijkantoorvertegenwoordiger mogen bezoeken. Mijn ervaring met die trouwe broeders en zusters op de eilanden is heel nuttig nu ik ze vanaf het bijkantoor dien.
Tot slot wil ik graag zeggen dat Pam en ik al heel lang beseffen dat niet alleen volwassenen op zoek zijn naar God. Onze eigen ervaring laat dat zien. Ook jongeren willen die ‘kostbare parel’ — zelfs als andere familieleden daar niet in zijn geïnteresseerd (2 Kon. 5:2, 3; 2 Kron. 34:1-3). Jehovah is echt een liefdevolle God die wil dat iedereen, jong en oud, eeuwig leeft!
Toen Pam en ik meer dan 50 jaar geleden op zoek gingen naar God, hadden we er geen idee van waar die zoektocht toe zou leiden. De Koninkrijkswaarheid is zonder twijfel een parel van onschatbare waarde! We zijn vastbesloten om die kostbare parel nooit te verliezen.