De zienswijze van de Bijbel
Zijn natuurrampen een straf van God?
SOMMIGE mensen geloven dat God de mensheid straft door middel van natuurrampen. Anderen wijzen dat idee af. Weer anderen weten het niet. Een hoogleraar religiestudies zei: „De meeste religies zeggen dat niemand zeker kan weten of het Gods wil is als er een natuurramp plaatsvindt.”
Maar in de Bijbel is een overtuigend antwoord te vinden op de vraag of God natuurrampen gebruikt om mensen te straffen. Er staat ook in wat de oorzaak van al het lijden in de wereld is.
Het Bijbelse patroon
De Bijbel onthult twee fundamentele waarheden over God, Jehovah. Ten eerste is hij de Schepper en heeft hij daarom de kracht en autoriteit om de natuurkrachten op aarde te beheersen (Openbaring 4:11). Ten tweede is wat hij doet altijd in overeenstemming met zijn persoonlijkheid, eigenschappen en principes. Hij zegt in Maleachi 3:6: „Ik ben Jehovah; ik ben niet veranderd.” Denk met deze punten in gedachten eens aan twee gebeurtenissen uit het verleden die te maken hadden met een vloed en een droogte. Uit de Bijbelse geschiedenis is op te maken dat God in de gevallen dat hij natuurkrachten gebruikte om een oordeel te voltrekken, altijd voorzag in (1) een waarschuwing, (2) een reden en (3) bescherming voor gehoorzame aanbidders.
De vloed in Noachs tijd
Waarschuwing.
Jaren vóór de zondvloed zei Jehovah tegen Noach: „Wat mij betreft, zie, ik breng de geweldige watervloed over de aarde om alle vlees (...) te verderven” (Genesis 6:17). Noach, „een prediker van rechtvaardigheid”, waarschuwde de mensen, maar „zij sloegen er geen acht op” (2 Petrus 2:5; Mattheüs 24:39).
Reden.
Jehovah zei: „Het einde van alle vlees is voor mijn aangezicht gekomen, omdat door hun toedoen de aarde vol van geweldpleging is” (Genesis 6:13).
Bescherming voor gehoorzame aanbidders.
Jehovah gaf Noach gedetailleerde instructies om een ark te bouwen. Daardoor bleven „Noach en zij die met hem in de ark waren” in leven (Genesis 7:23).
Droogte in Israël
Waarschuwing.
Voordat Jehovah een ernstige droogte over Israël bracht, kondigde zijn profeet Elia aan: „Er zal deze jaren geen dauw of regen vallen, behalve op bevel van mijn [Gods] woord!” — 1 Koningen 17:1.
Reden.
Israëls aanbidding van de valse god Baäl was de reden dat Jehovah in actie kwam. Elia legde uit: ’Gij hebt de geboden van Jehovah verlaten en zijt de Baäls gaan volgen’ (1 Koningen 18:18).
Bescherming voor gehoorzame aanbidders.
Jehovah zorgde ervoor dat zijn trouwe aanbidders tijdens de droogte te eten hadden (1 Koningen 17:6, 14; 18:4; 19:18).
Wat het patroon ons leert
Er zijn in deze tijd geen aanwijzingen dat God natuurrampen gebruikt om de mensheid te straffen. Jehovah is een rechtvaardige God en hij heeft nooit de goede mensen samen met de slechte mensen vernietigd (Genesis 18:23, 25). Hij heeft altijd gezorgd voor degenen die naar hem luisterden. In onze tijd maken natuurrampen zonder onderscheid slachtoffers onder mannen, vrouwen en kinderen.
God is niet verantwoordelijk voor de ellende die mensen overkomt
Het is duidelijk dat de natuurrampen van nu niet passen bij het Bijbelse patroon dat God volgt wanneer hij ingrijpt. Bovendien zijn deze willekeurige gebeurtenissen niet te rijmen met Gods persoonlijkheid. In Jakobus 1:13 staat dat God mensen niet met kwade dingen beproeft, en 1 Johannes 4:8 vat Gods persoonlijkheid samen met de uitspraak: „God is liefde.” Hij kan nooit verantwoordelijk zijn voor de ellende die onschuldige mensen overkomt als ze toevallig getroffen worden door orkanen, aardbevingen en andere tragische gebeurtenissen. Zal er ooit een eind komen aan zulke rampen?
Een eind aan lijden
Het is nooit Jehovah’s bedoeling geweest dat mensen getroffen zouden worden door rampen. Hij wil dat mensen voor eeuwig in een paradijs op aarde leven. Net als in de dagen van Noach zal hij ingrijpen om slechtheid van de aarde te verwijderen. Zoals hij dat altijd gedaan heeft, brengt hij ook nu mensen op de hoogte door een wereldwijde waarschuwing bekend te laten maken. Daardoor kunnen mensen voor overleving in aanmerking komen (Psalm 37:9, 11, 29; Mattheüs 24:14).