Volgens Markus 8:1-38
Voetnoten
Aantekeningen
kreeg hij medelijden: Van het Griekse werkwoord splagchnizomai, dat verwant is aan het woord voor ingewanden (splagchna). Het duidt op een gevoel dat diep binnen in het lichaam wordt ervaren, een intense emotie. Het is een van de krachtigste woorden in het Grieks voor het gevoel van medelijden.
medelijden: Of ‘compassie’. (Zie aantekening bij Mt 9:36.)
manden: Misschien kleinere tenen manden met een hengsel van touw waarmee reizigers ze konden dragen. Men denkt dat ze een inhoud van zo’n 7,5 l hadden. (Zie aantekeningen bij Mr 8:19, 20.)
een mand: Lukas gebruikt hier het Griekse woord sfuris, dat ook in het evangelie van Mattheüs en Markus wordt gebruikt voor de zeven manden waarmee de restanten werden opgehaald nadat Jezus 4000 mannen gevoed had. (Zie aantekening bij Mt 15:37.) Dit woord duidt op een grote mand. Toen Paulus de Korinthische christenen over zijn ontsnapping vertelde, gebruikte hij het Griekse woord sargane, dat slaat op een gevlochten of tenen mand, gemaakt van touw of twijgen. Beide Griekse woorden kunnen gebruikt worden voor hetzelfde soort grote mand (2Kor 11:32, 33, vtn.).
grote manden: Of ‘proviandmanden’. Het Griekse sfuris dat hier gebruikt wordt, duidt blijkbaar op een soort mand die groter is dan de manden die werden genoemd toen Jezus eerder zo’n 5000 mannen te eten gaf. (Zie aantekening bij Mr 6:43.) Hetzelfde Griekse woord wordt gebruikt voor de ‘mand’ waarin ze Paulus door een opening in de stadsmuur van Damaskus naar beneden lieten zakken. (Zie aantekening bij Han 9:25.)
zo’n 4000 mannen: Alleen het parallelverslag van Mattheüs (Mt 15:38) vermeldt bij dit wonder de vrouwen en kinderen. Het totale aantal mensen dat door dit wonder gevoed werd, kan boven de 12.000 liggen.
Magadan: Tegenwoordig is er in de omgeving van het Meer van Galilea geen plaats die Magadan heet, maar sommige geleerden denken dat het Magdala is, dat gelijk wordt gesteld met Khirbet Majdal (Migdal), zo’n 6 km ten NNW van Tiberias. In het parallelverslag (Mr 8:10) wordt het gebied Dalmanoetha genoemd. (Zie App. B10.)
Dalmanoetha: Deze naam komt in de Bijbel en in niet-Bijbelse bronnen verder niet voor, maar is in Markus’ evangelie bewaard gebleven. De exacte locatie van het gebied is niet zeker, maar het lijkt erop dat het bij de westelijke oever van het Meer van Galilea lag, aangezien het in Mattheüs’ parallelverslag Magadan wordt genoemd. (Zie aantekening bij Mt 15:39.) Misschien was Dalmanoetha een andere naam voor Magadan.
zuchtte diep: Markus heeft het vaak over Jezus’ gevoelens, misschien omdat het hem zo verteld is door Petrus, zelf een man met diepe gevoelens. (Zie Inleiding tot Markus.) Dit werkwoord beschrijft een gebedsvolle zucht of kreun. Het is een uiting van Jezus’ medeleven met de man of zelfs van zijn verdriet om het lijden van alle mensen. Een verwant werkwoord in Ro 8:22 beschrijft het ‘zuchten’ van de hele schepping.
zuchtte diep: Lett.: ‘zuchtte diep met zijn geest’. Markus, die vaak Jezus’ reactie en gevoelens vermeldt (Mr 3:5; 7:34; 9:36; 10:13-16, 21), gebruikt een werkwoord dat in de Griekse Geschriften alleen hier voorkomt. Het is een intensieve vorm van het verwante werkwoord in Mr 7:34 (zie aantekening) en drukt een sterke emotionele reactie uit. Deze diepe zucht geeft misschien zijn ergernis weer over de farizeeën die om een teken vragen terwijl ze koppig de duidelijke demonstraties van macht negeren die ze al hebben gezien.
zuurdesem: Of ‘gist’. Zuurdesem wordt in de Bijbel vaak figuurlijk gebruikt als symbool voor zonde en verdorvenheid. Hier duidt het op een verdorven leer en invloed (Mt 16:6, 11, 12; 1Kor 5:6-8). Uit de herhaling van het woord in dit vers kun je opmaken dat ‘de zuurdesem’ van de farizeeën anders was dan die van Herodes en zijn aanhangers, de herodianen. Die laatste groep was meer politiek dan religieus georiënteerd. Een voorbeeld van hun nationalistische ‘zuurdesem’ was de vraag over het betalen van belasting waarmee de twee groepen Jezus in de val probeerden te lokken (Mr 12:13-15).
Herodes: In sommige oude manuscripten staat ‘herodianen’. (Zie Woordenlijst.)
manden: Misschien kleinere tenen manden met een hengsel van touw waarmee reizigers ze konden dragen. Men denkt dat ze een inhoud van zo’n 7,5 l hadden. (Zie aantekeningen bij Mr 8:19, 20.)
grote manden: Of ‘proviandmanden’. Het Griekse sfuris dat hier gebruikt wordt, duidt blijkbaar op een soort mand die groter is dan de manden die werden genoemd toen Jezus eerder zo’n 5000 mannen te eten gaf. (Zie aantekening bij Mr 6:43.) Hetzelfde Griekse woord wordt gebruikt voor de ‘mand’ waarin ze Paulus door een opening in de stadsmuur van Damaskus naar beneden lieten zakken. (Zie aantekening bij Han 9:25.)
grote manden: Of ‘proviandmanden’. (Zie aantekeningen bij Mr 8:8, 19.)
manden: In de verslagen over de twee gelegenheden waarbij Jezus door een wonder de menigte te eten gaf (zie aantekening bij Mr 6:43; 8:8, 20 en parallelverslagen in Mt 14:20; 15:37 en 16:9, 10) wordt consequent onderscheid gemaakt tussen de soorten manden waarmee de restanten werden opgehaald. In het verslag over de 5000 mannen wordt het Griekse kofinos (mand) gebruikt en in het verslag over de 4000 mannen het Griekse sfuris (grote mand). Dat wijst erop dat de schrijvers erbij waren of de feiten hoorden van betrouwbare ooggetuigen.
grote manden: Of ‘proviandmanden’. Het Griekse sfuris dat hier gebruikt wordt, duidt blijkbaar op een soort mand die groter is dan de manden die werden genoemd toen Jezus eerder zo’n 5000 mannen te eten gaf. (Zie aantekening bij Mr 6:43.) Hetzelfde Griekse woord wordt gebruikt voor de ‘mand’ waarin ze Paulus door een opening in de stadsmuur van Damaskus naar beneden lieten zakken. (Zie aantekening bij Han 9:25.)
manden: In de verslagen over de twee gelegenheden waarbij Jezus door een wonder de menigte te eten gaf (zie aantekening bij Mr 6:43; 8:8, 20 en parallelverslagen in Mt 14:20; 15:37 en 16:9, 10) wordt consequent onderscheid gemaakt tussen de soorten manden waarmee de restanten werden opgehaald. In het verslag over de 5000 mannen wordt het Griekse kofinos (mand) gebruikt en in het verslag over de 4000 mannen het Griekse sfuris (grote mand). Dat wijst erop dat de schrijvers erbij waren of de feiten hoorden van betrouwbare ooggetuigen.
grote manden: Of ‘proviandmanden’. (Zie aantekeningen bij Mr 8:8, 19.)
een blinde: Markus is de enige evangelieschrijver die vermeldt dat Jezus deze blinde man genas (Mr 8:22-26).
Cesarea Filippi: Een stad in het brongebied van de Jordaan die 350 m boven zeeniveau ligt. De stad ligt zo’n 40 km ten N van het Meer van Galilea en aan de voet van de Hermon ten ZW. De naam Cesarea werd eraan gegeven door Filippus de tetrarch, de zoon van Herodes de Grote, als eerbetoon aan de Romeinse keizer. Om de stad te onderscheiden van de havenstad aan zee met dezelfde naam, werd ze Cesarea Filippi genoemd, dat ‘Cesarea van Filippus’ betekent. (Zie App. B10.)
Cesarea Filippi: Zie aantekening bij Mt 16:13.
Johannes: Het Nederlandse equivalent van de Hebreeuwse naam Johanan, die ‘Jehovah heeft gunst getoond’, ‘Jehovah is goedgunstig geweest’ betekent.
de Doper: Of ‘de Onderdompelaar’. Werd blijkbaar gebruikt als een soort bijnaam, wat aangeeft dat doop door onderdompeling in water kenmerkend was voor Johannes. De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus schreef over ‘Johannes, bijgenaamd de Doper’.
de Doper: Of ‘de Onderdompelaar’. Het Griekse deelwoord dat hier en in Mr 6:14, 24 met ‘Doper’ wordt weergegeven, kan ook vertaald worden met ‘degene die doopt’. Hoewel dit in het Grieks qua vorm iets verschilt van het zelfstandig naamwoord Baptistes, dat in Mr 6:25 en 8:28 en in Mattheüs en Lukas voorkomt, kunnen beide vormen (in Mr 6:24, 25 afwisselend gebruikt) weergegeven worden met ‘Doper’. (Zie aantekening bij Mt 3:1.)
Elia: Van de Hebreeuwse naam die ‘mijn God is Jehovah’ betekent.
Johannes de Doper: Zie aantekeningen bij Mt 3:1 en Mr 1:4.
Elia: Zie aantekening bij Mt 11:14.
de Christus: Petrus noemt Jezus hier ‘de Christus’ (Grieks: ho Christos), een titel die overeenkomt met ‘de Messias’ (van het Hebreeuwse masjiach). Beide woorden betekenen ‘gezalfde’. In het Grieks wordt ‘Christus’ hier voorafgegaan door het bepaald lidwoord, blijkbaar om Jezus’ ambt als de Messias te beklemtonen. (Zie aantekeningen bij Mt 1:1 en 2:4.)
de Christus: Zie aantekening bij Mt 16:16.
Mensenzoon: Of ‘Zoon van een mens’. Deze uitdrukking komt in de evangeliën zo’n 80 keer voor. Jezus paste die op zichzelf toe, blijkbaar om te beklemtonen dat hij echt een mens was, geboren uit een vrouw, en dat hij een passende menselijke tegenhanger van Adam was, met de macht om de mensheid te verlossen van zonde en de dood (Ro 5:12, 14, 15). Deze term laat ook uitkomen dat Jezus de Messias was, de Christus (Da 7:13, 14; zie Woordenlijst).
oudsten: Lett.: ‘oudere mannen’. In de Bijbel wordt het Griekse presbuteros voornamelijk gebruikt voor personen die gezag en verantwoordelijkheid dragen in een gemeenschap of natie. Hoewel de term soms duidt op leeftijd (zoals in Lu 15:25 en Han 2:17), wordt die niet uitsluitend toegepast op ouderen. Hier wordt het woord gebruikt voor de leiders van het Joodse volk, die vaak in één adem worden genoemd met de overpriesters en de schriftgeleerden. Het Sanhedrin bestond uit mannen uit deze drie groepen (Mt 21:23; 26:3, 47, 57; 27:1, 41; 28:12; zie Woordenlijst ‘Ouderling, oudste’).
overpriesters: Het Griekse woord wordt weergegeven met ‘hogepriester’ als het in het enkelvoud staat en duidt op de belangrijkste vertegenwoordiger van het volk voor God. Het meervoud verwijst hier naar de voornaamste mannen van de priesterschap, onder wie voormalige hogepriesters en mogelijk de hoofden van de 24 priesterafdelingen.
schriftgeleerden: Het Griekse woord duidde oorspronkelijk op kopiisten van de Schrift, maar in de tijd van Jezus verwees het naar wetgeleerden en leraren van de wet.
Mensenzoon: Zie aantekening bij Mt 8:20.
oudsten: Lett.: ‘oudere mannen’. In de Bijbel wordt het Griekse presbuteros voornamelijk gebruikt voor personen die gezag en verantwoordelijkheid dragen in een gemeenschap of natie. Hoewel de term soms duidt op leeftijd (zoals in Lu 15:25 en Han 2:17), wordt die niet uitsluitend toegepast op ouderen. Hier wordt het woord gebruikt voor de leiders van het Joodse volk, die vaak in één adem worden genoemd met de overpriesters en de schriftgeleerden. Het Sanhedrin bestond uit mannen uit deze drie groepen (Mr 11:27; 14:43, 53; 15:1; zie aantekening bij Mt 16:21 en Woordenlijst ‘Ouderling, oudste’).
overpriesters: Zie aantekening bij Mt 2:4 en Woordenlijst.
schriftgeleerden: Zie aantekening bij Mt 2:4 en Woordenlijst.
struikelblokken: Men denkt dat de oorspronkelijke betekenis van het Griekse woord skandalon, dat met ‘struikelblok’ wordt weergegeven, te maken had met een val. Sommigen zeggen dat het de stok in de val was waaraan het aas was bevestigd. Bij uitbreiding ging het verwijzen naar elke hindernis waarover iemand kon struikelen of vallen. In figuurlijke zin slaat het op een actie of situatie die ertoe leidt dat iemand voor verkeerd gedrag kiest, dat hij in moreel opzicht struikelt of valt of dat hij tot zonde vervalt. Het verwante werkwoord skandalizo, dat in Mt 18:8, 9 wordt weergegeven met ‘laat struikelen’, kan ook worden vertaald met ‘een strik wordt’, ‘laat zondigen’.
Satan: Jezus zei hier niet dat Petrus te vergelijken was met Satan de Duivel maar noemde hem een tegenstander, wat de betekenis is van het Hebreeuwse woord satan. Misschien suggereerde Jezus dat Petrus door wat hij bij deze gelegenheid deed, liet zien dat hij zich door Satan had laten beïnvloeden.
Ga achter mij: Volgens het parallelverslag in Mt 16:23 voegt Jezus hieraan toe: ‘Je bent een struikelblok voor me.’ (Zie aantekening bij Mt 18:7.) Jezus wees Petrus dus scherp terecht. Jezus wilde zich er door niets van laten afhouden de wil van zijn Vader te doen. Zijn woorden hebben Petrus er misschien ook op gewezen wat zijn juiste plaats was: een volgeling die zijn Meester steunde.
Satan: Zie aantekening bij Mt 16:23.
martelpaal: Of ‘terechtstellingspaal’. In het klassieke Grieks werd het woord stauros voornamelijk gebruikt voor een rechtopstaande paal. Soms werd het figuurlijk gebruikt voor het lijden, de schande, de martelingen en zelfs de dood die iemand onderging omdat hij een volgeling van Jezus was. (Zie Woordenlijst.)
mijn volgeling wil worden: Of ‘mij wil volgen’, volgens sommige oude manuscripten.
zichzelf wegcijferen: Of ‘zichzelf verloochenen’, ‘ieder recht op zichzelf opgeven’. Hieruit blijkt iemands bereidheid om zichzelf volledig te verloochenen of het eigendomsrecht op zichzelf aan God af te staan. De Griekse uitdrukking kan worden weergegeven als ‘nee tegen zichzelf zeggen’, wat passend is omdat het kan inhouden dat iemand nee moet zeggen tegen zijn eigen verlangens, ambities of comfort (2Kor 5:14, 15). Markus gebruikt hetzelfde Griekse werkwoord als hij beschrijft hoe Petrus zegt dat hij Jezus niet kent (Mr 14:30, 31, 72).
martelpaal: Zie aantekening bij Mt 16:24.
leven: Of ‘ziel’. (Zie Woordenlijst.)
leven: Of ‘ziel’. (Zie Woordenlijst.)
leven: Of ‘ziel’. (Zie Woordenlijst.)
ontrouwe: Of ‘overspelige’. In geestelijk opzicht duidt overspel op ontrouw aan God door degenen die in een verbondsverhouding met hem staan. De Israëlieten maakten zich schuldig aan geestelijk overspel door de valsreligieuze praktijken waarmee ze het wetsverbond schonden (Jer 3:8, 9; 5:7, 8; 9:2; 13:27; 23:10; Ho 7:4). Om soortgelijke redenen veroordeelde Jezus de Joodse generatie van zijn tijd als overspelig (Mt 12:39; 16:4). Als christenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen zich verontreinigen met deze wereld, plegen ze geestelijk overspel. In principe gaat dat op voor iedereen die zich aan Jehovah heeft opgedragen (Jak 4:4).
Media

Op deze foto’s zijn de twee kanten afgebeeld van een munt van een koperlegering. Deze munt is geslagen in de tijd van Jezus’ bediening. Dat was in opdracht van Herodes Antipas, de tetrarch of districtsregeerder van Galilea en Perea. Waarschijnlijk trok Jezus op zijn reis naar Jeruzalem door Perea, het gebied van Herodes, toen de farizeeën hem vertelden dat Herodes hem wilde doden. Jezus noemde Herodes daarop ‘die vos’. (Zie aantekening bij Lu 13:32.) Aangezien Herodes voornamelijk Joden als onderdanen had, stonden er op de munten die hij liet slaan emblemen zoals palmtakken (1) en kransen (2), afbeeldingen waar de Joden geen aanstoot aan zouden nemen.