Volgens Lukas 2:1-52

2  In die tijd gaf Caesar Augustus het bevel dat de hele bewoonde aarde zich moest laten inschrijven.  (Deze eerste inschrijving+ vond plaats toen Quiri̱nius gouverneur van Syrië was.)  Alle mensen gingen op weg om zich in hun eigen stad te laten inschrijven.  Natuurlijk deed ook Jozef+ dit. Hij vertrok uit de stad Na̱zareth in Galilea en ging naar Judea, naar Davids stad, die Bethlehem+ wordt genoemd. Hij stamde namelijk af van het huis en de familie van David.  Hij ging op weg om zich te laten inschrijven samen met Maria, met wie hij inmiddels getrouwd was+ en die nu hoogzwanger was.+  Terwijl ze daar waren, kwam het moment dat ze moest bevallen.  Ze bracht haar zoon ter wereld, haar eerstgeborene.+ Ze wikkelde hem in doeken en legde hem in een voederbak,+ omdat er geen plaats voor hen was in de herberg.  Er waren in die streek ook herders, die de nacht buiten doorbrachten om op hun kudde te passen.  Ineens stond Jehovah’s engel voor ze, en ze werden omgeven door de glans van Jehovah’s pracht. Ze schrokken hevig. 10  Maar de engel zei tegen ze: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws vertellen dat het hele volk grote vreugde zal brengen. 11  Vandaag is in de stad van David+ jullie redder+ geboren. Hij is Christus, de Heer.+ 12  Zo kunnen jullie hem herkennen: jullie zullen een baby vinden die in doeken gewikkeld is en in een voederbak ligt.’ 13  Plotseling was er bij de engel een groot hemels leger*+ dat God loofde en zei: 14  ‘Glorie in de hoogste hoogten aan God, en vrede op aarde+ onder mensen van goede wil.’ 15  Toen de engelen waren teruggegaan naar de hemel, zeiden de herders tegen elkaar: ‘Laten we meteen naar Bethlehem gaan om te zien wat er is gebeurd en wat Jehovah ons heeft bekendgemaakt.’ 16  Ze gingen er snel naartoe en vonden Maria en Jozef, en ook de baby, die in de voederbak lag. 17  Toen ze dat zagen, vertelden ze wat hun over het kind was gezegd. 18  En iedereen die het hoorde, was verbaasd over wat de herders vertelden, 19  maar Maria bewaarde al die woorden in haar hart+ en dacht na over de betekenis ervan. 20  Toen gingen de herders terug. Ze eerden en loofden God vanwege alles wat ze hadden gezien en gehoord — het was precies zoals het hun was gezegd. 21  Na acht dagen, toen het kind besneden moest worden,+ kreeg het de naam Jezus, de naam die de engel had genoemd voordat zijn moeder zwanger werd.+ 22  Toen de tijd kwam dat ze zich volgens de wet van Mozes moesten reinigen,+ brachten ze hem naar Jeruzalem om hem aan Jehovah aan te bieden, 23  zoals in Jehovah’s wet geschreven staat: ‘Elke eerstgeborene van het mannelijk geslacht moet heilig worden genoemd voor Jehovah.’+ 24  Ze brachten een slachtoffer zoals de wet van Jehovah voorschrijft: ‘Een koppel tortelduiven of twee jonge duiven.’+ 25  In Jeruzalem woonde een man die Simeon heette. Die rechtvaardige, diepgelovige man keek uit naar de tijd dat Israël getroost zou worden,+ en op hem rustte heilige geest. 26  Bovendien had God hem door de heilige geest onthuld dat hij niet zou sterven voordat hij de Christus van Jehovah+ had gezien. 27  Geleid door de geest ging hij de tempel binnen. Toen Jezus’ ouders hun kind binnenbrachten om voor hem te doen wat volgens de wet gebruikelijk is,+ 28  nam hij het kind in zijn armen, loofde God en zei: 29  ‘Soevereine Heer, uw slaaf kan nu in vrede gaan,+ zoals u hebt gezegd. 30  Want mijn ogen hebben het middel tot redding* gezien+ 31  waar u voor de ogen van alle volken in hebt voorzien:+ 32  een licht+ dat de sluier van de volken zal verwijderen+ en uw volk Israël tot eer zal strekken.’ 33  Toen de vader en moeder hoorden wat er over hun kind werd gezegd, stonden ze versteld. 34  Simeon zegende hen en zei tegen Maria, de moeder van het kind: ‘Dit kind is aangesteld om velen in Israël ten val te brengen+ en velen weer te laten opstaan+ en om een omstreden teken te zijn+ 35  (ja, je zult doorboord worden met een lang zwaard),+ zodat onthuld zal worden wat er in het hart van velen leeft.’ 36  Er was daar ook een profetes die Anna heette, de dochter van Fa̱nuël, uit de stam Aser. Ze was al op leeftijd en ze was vroeger zeven jaar getrouwd geweest.* 37  Nu was ze een weduwe van 84 jaar. Ze was altijd in de tempel te vinden en deed dag en nacht heilige dienst met vasten en smeekgebeden. 38  Op dat moment kwam ze naar hen toe en begon God te danken. Iedereen die uitkeek naar de bevrijding van Jeruzalem+ vertelde ze over het kind. 39  Nadat ze alles hadden gedaan wat de wet van Jehovah voorschrijft,+ gingen ze terug naar Galilea, naar hun woonplaats, Na̱zareth.+ 40  Het kind groeide op en werd sterk. Hij was vol wijsheid en hij bleef Gods gunst genieten.+ 41  Zijn ouders hadden de gewoonte om elk jaar naar Jeruzalem te gaan voor het paschafeest.+ 42  Toen hij 12 jaar was, gingen ze zoals ze gewend waren naar het feest.+ 43  Na afloop van het feest begonnen ze aan de terugreis, maar Jezus bleef in Jeruzalem achter zonder dat zijn ouders het in de gaten hadden. 44  Omdat ze ervan uitgingen dat hij bij het reisgezelschap was, gingen ze pas na een hele dag te hebben gereisd op zoek naar hem onder hun familieleden en kennissen. 45  Maar ze konden hem niet vinden. Daarom gingen ze terug naar Jeruzalem en zochten hem overal. 46  Uiteindelijk vonden ze hem na drie dagen in de tempel, waar hij tussen de leraren zat. Hij luisterde naar ze en stelde ze vragen. 47  Iedereen die hem hoorde, bleef zich verbazen over zijn inzicht en zijn antwoorden.+ 48  Toen zijn ouders hem zagen, waren ze verbijsterd. Zijn moeder zei tegen hem: ‘Kind, waarom heb je ons dit aangedaan? Je vader en ik waren zo ongerust! We hebben overal naar je gezocht.’ 49  Hij antwoordde: ‘Waarom waren jullie naar mij op zoek? Wisten jullie niet dat ik in het huis van mijn Vader+ moest zijn?’ 50  Maar ze begrepen niet wat hij bedoelde. 51  Toen ging hij met hen terug naar Na̱zareth, en hij bleef aan hen onderworpen.+ En zijn moeder bewaarde al deze woorden in haar hart.+ 52  Terwijl Jezus opgroeide, kreeg hij steeds meer wijsheid en kwam hij steeds meer in de gunst bij God en bij de mensen.

Voetnoten

Of ‘heerleger’.
Of ‘de manier waarop u redding zult brengen’, ‘de redding door u’.
Lett.: ‘ze had vanaf haar maagdelijkheid zeven jaar met een man geleefd’.

Aantekeningen

Caesar: Of ‘keizer’. Het Griekse woord Kaisar komt overeen met de Latijnse term Caesar. (Zie Woordenlijst.) De naam Augustus, een Latijns woord dat ‘verhevene’ betekent, werd in 27 v.Chr. door de Romeinse senaat als titel gegeven aan Gaius Octavius, de eerste Romeinse keizer. Zo kwam hij bekend te staan als Caesar Augustus. Zijn bevel leidde ertoe dat Jezus in Bethlehem werd geboren, waarmee Bijbelprofetieën in vervulling gingen (Da 11:20; Mi 5:2).

de hele bewoonde aarde: In een ruime betekenis slaat het Griekse woord voor ‘bewoonde aarde’ (oikoumene) op de aarde als woonplaats van de mensheid (Lu 4:5; Han 17:31; Ro 10:18; Opb 12:9; 16:14). In de eerste eeuw werd het woord ook gebruikt voor het enorme Romeinse Rijk, waarover de Joden waren verspreid (Han 24:5).

laten inschrijven: Waarschijnlijk vaardigde Augustus dit bevel uit omdat een volkstelling hem zou helpen zijn onderdanen belasting op te leggen en mannen voor het leger te rekruteren. Hiermee vervulde Augustus kennelijk Daniëls profetie over een heerser ‘die een afperser door het prachtige koninkrijk laat trekken’. Daniël voorspelde ook dat er tijdens de regering van de opvolger van die heerser, ‘een verachtelijk persoon’, iets heel belangrijks zou gebeuren: ‘de Leider van het verbond’ (de Messias) zou ‘gebroken’ oftewel gedood worden (Da 11:20-22). Jezus werd terechtgesteld tijdens de regering van Augustus’ opvolger, Tiberius.

Quirinius gouverneur van Syrië: Publius Sulpicius Quirinius, een belangrijke Romeinse senator, wordt maar één keer in de Bijbel vermeld. Geleerden beweerden eerst dat Quirinius rond 6 n.Chr. maar één termijn gouverneur van de Romeinse provincie Syrië was geweest en dat er in die periode een opstand uitbrak naar aanleiding van een volkstelling. Ze vielen deze Bijbelpassage aan en trokken Lukas’ verslag in twijfel omdat ze redeneerden dat Quirinius gouverneur was in 6 of 7 n.Chr., terwijl Jezus al eerder geboren werd. Maar in 1764 werd er een inscriptie gevonden die sterke aanwijzingen bevat dat Quirinius gedurende twee afzonderlijke termijnen gouverneur (of legaat) in Syrië was. Ook op grond van andere inscripties erkennen sommige historici dat Quirinius eerder, vóór Christus’ geboorte, een termijn gouverneur van Syrië was. Blijkbaar heeft de eerste inschrijving die in dit vers genoemd wordt, tijdens deze termijn plaatsgevonden. Bovendien negeren de critici met hun redenaties drie belangrijke feiten. Ten eerste zegt Lukas dat er meer dan één volkstelling was door het de ‘eerste inschrijving’ te noemen. Kennelijk wist hij dat er later nog een inschrijving was, rond 6 n.Chr. Die inschrijving wordt door Lukas in het boek Handelingen (5:37) vermeld en ook door Josephus. Ten tweede laat de Bijbelse chronologie geen ruimte voor de mogelijkheid dat Jezus tijdens Quirinius’ tweede termijn geboren is. Maar volgens de chronologie kan Jezus wel geboren zijn tijdens de eerste termijn van Quirinius, ergens tussen 4 en 1 v.Chr. Ten derde staat Lukas bekend als een zorgvuldig geschiedschrijver, die leefde in de tijd dat veel van de beschreven gebeurtenissen plaatsvonden (Lu 1:3). Bovendien werd hij geïnspireerd door heilige geest (2Ti 3:16).

vertrok uit (...) Galilea: Op maar 11 km van Nazareth lag een stad die Bethlehem heette, maar een profetie vermeldde specifiek dat de Messias uit ‘Bethlehem Efratha’ zou komen (Mi 5:2). Dit Bethlehem werd Davids stad genoemd en lag in Judea, in het zuiden (1Sa 16:1, 11, 13). In rechte lijn gemeten is de afstand tussen Nazareth en Bethlehem Efratha ongeveer 110 km. De reële reisafstand door Samaria (gerekend over de huidige wegen) kan wel 150 km geweest zijn. De route loopt door heuvelachtig terrein, en het zal een zware reis zijn geweest van meerdere dagen.

haar eerstgeborene: Deze uitdrukking geeft aan dat Maria later meer kinderen heeft gekregen (Mt 13:55, 56; Mr 6:3).

voederbak: Het Griekse woord fatne betekent ‘voederplaats’. Het kan een soort voedertrog voor dieren zijn geweest, maar het Griekse woord kan ook verwijzen naar een stal waarin dieren worden gehouden. (Vergelijk Lu 13:15, waar dit Griekse woord met ‘stal’ wordt weergegeven.) In deze context lijkt het te slaan op een voederplaats, hoewel de Bijbel niet zegt of de voederbak binnen of buiten stond of aan een stal vastzat.

herberg: Het Griekse woord kan ook worden weergegeven met ‘gastenvertrek’ (Mr 14:14; Lu 22:11).

herders: Er waren veel schapen nodig voor de offers in de tempel in Jeruzalem, dus het is heel goed mogelijk dat sommige schapen die rond Bethlehem werden gehoed voor dat doel bestemd waren.

de nacht buiten doorbrachten: Het Griekse werkwoord is een combinatie van de woorden agros (veld) en aule (plaats in de open lucht), dus het woord betekent ‘zich ophouden in het veld, de nacht doorbrengen onder de open hemel’. Overdag konden schapen in elk jaargetijde naar buiten worden gebracht om te grazen. Maar de herders brachten de nacht buiten door met hun kudden. Dat geeft een aanwijzing voor het tijdstip van Jezus’ geboorte. In Israël begint het regenseizoen half oktober en duurt het meerdere maanden. In december vriest het ’s nachts vaak in Bethlehem, net als in Jeruzalem. Het feit dat de herders van Bethlehem ’s nachts buiten op het veld waren, duidt op een periode vóór het regenseizoen. (Zie App. B15.)

Jehovah’s engel: Deze uitdrukking komt in de Hebreeuwse Geschriften vaak voor, te beginnen in Ge 16:7. Het is een combinatie van het Hebreeuwse woord voor engel en het Tetragrammaton. In een vroeg exemplaar van de Septuaginta komt de uitdrukking voor in Za 3:5, 6. Daar wordt het Griekse woord aggelos (engel, boodschapper) gevolgd door Gods naam in Hebreeuwse letters. Dit fragment is gevonden in een grot in Nachal Chever (Israël), in de woestijn van Judea, en wordt gedateerd tussen 50 v.Chr. en 50 n.Chr. Waarom de Nieuwewereldvertaling de uitdrukking ‘Jehovah’s engel’ in de hoofdtekst gebruikt terwijl in de beschikbare Griekse manuscripten in Lu 1:11 ‘de engel van de Heer’ staat, wordt uitgelegd in App. C1 en C3.

Jehovah: In deze vertaling de eerste keer dat Gods naam in het evangelie van Lukas voorkomt. Hoewel de beschikbare Griekse manuscripten hier het woord Kurios (Heer) gebruiken, zijn er goede redenen om aan te nemen dat in dit vers oorspronkelijk Gods naam stond en dat die later werd vervangen door de titel Heer. (Zie App. C1 en C3 inleiding en Lu 1:6.) De eerste twee hoofdstukken van Lukas’ verslag staan vol verwijzingen naar en zinspelingen op uitdrukkingen en passages in de Hebreeuwse Geschriften waarin Gods naam voorkomt. De uitdrukking geboden en voorschriften en vergelijkbare combinaties van juridische termen komen in de Hebreeuwse Geschriften voor in contexten waar Gods naam wordt gebruikt of waar Jehovah aan het woord is (Ge 26:2, 5; Nu 36:13; De 4:40; 27:10; Ez 36:23, 27).

het heiligdom van Jehovah: Zoals in de aantekening bij Lu 1:6 wordt gezegd, staan de eerste twee hoofdstukken van Lukas’ verslag vol verwijzingen naar en zinspelingen op uitdrukkingen en passages in de Hebreeuwse Geschriften waarin Gods naam voorkomt. Zo staat het Tetragrammaton vaak in uitdrukkingen die overeenkomen met de uitdrukking ‘heiligdom [of ‘tempel’] van Jehovah’ (Nu 19:20; 2Kon 18:16; 23:4; 24:13; 2Kr 26:16; 27:2; Jer 24:1; Ez 8:16; Hag 2:15). Zoals in App. C1 wordt uitgelegd, zijn er goede redenen om aan te nemen dat in dit vers oorspronkelijk Gods naam stond en dat die later werd vervangen door de titel Heer. Daarom wordt hier in de hoofdtekst de naam Jehovah gebruikt. (Zie App. C3 inleiding en Lu 1:9.)

Jehovah’s engel: Zie aantekening bij Lu 1:11 en App. C3 inleiding en Lu 2:9.

Jehovah’s pracht: De eerste twee hoofdstukken van Lukas’ verslag staan vol verwijzingen naar en zinspelingen op uitdrukkingen en passages in de Hebreeuwse Geschriften waarin Gods naam voorkomt. In de Hebreeuwse Geschriften komt het overeenkomende Hebreeuwse woord voor pracht meer dan 30 keer voor in combinatie met het Tetragrammaton. Een aantal voorbeelden: Ex 16:7; 40:34; Le 9:6, 23; Nu 14:10; 16:19; 20:6; 1Kon 8:11; 2Kr 5:14; 7:1; Ps 104:31; 138:5; Jes 35:2; 40:5; 60:1; Ez 1:28; 3:12; 10:4; 43:4 en Hab 2:14. (Zie aantekeningen bij Lu 1:6, 9 en App. C3 inleiding en Lu 2:9.)

Hij is Christus: De engel gebruikte deze titel kennelijk profetisch, want Jezus werd pas echt de Messias of Christus toen bij zijn doop heilige geest werd uitgestort (Mt 3:16, 17; Mr 1:9-11; Lu 3:21, 22).

Christus, de Heer: De Griekse uitdrukking die hier met ‘Christus, de Heer’ wordt weergegeven (christos kurios, lett.: ‘Christus Heer’), komt in de Griekse Geschriften alleen hier voor. De engel gebruikte deze titels kennelijk profetisch en daarom zou de zin kunnen worden weergegeven met ‘Hij zal Christus, de Heer, zijn’. (Zie aantekening bij Hij is Christus in dit vers.) Petrus legt in Han 2:36 onder inspiratie uit dat God Jezus ‘als Heer en als Christus heeft aangesteld’. Maar de uitdrukking die met ‘Christus, de Heer’ wordt weergegeven, wordt ook wel anders opgevat. Sommige geleerden geven het weer met ‘de gezalfde Heer’. Andere denken dat deze combinatie van titels ‘de Christus van de Heer’ betekent, zoals het wordt weergegeven in een paar Latijnse en Syrische vertalingen van Lu 2:11. In lijn daarmee gebruiken sommige vertalingen van de Griekse Geschriften in het Hebreeuws (in App. C J5-8, 10 genoemd) de weergave masjiach Jehowah, oftewel ‘de Christus van Jehovah’. Om deze en andere redenen denken sommigen dat de uitdrukking in Lu 2:11 overeenkomt met de Griekse uitdrukking die in Lu 2:26 is weergegeven met ‘de Christus van Jehovah’.

Ik heb hem goedgekeurd: Of ‘met wie ik heel blij ben’, ‘die mij grote vreugde geeft’. Deze uitdrukking komt ook voor in Mt 12:18, een citaat uit Jes 42:1 over de beloofde Messias of Christus. Met de uitstorting van heilige geest en Gods verklaring over zijn Zoon werd duidelijk dat Jezus de beloofde Messias was. (Zie aantekening bij Mt 12:18.)

Ik heb je goedgekeurd: Of ‘ik ben heel blij met je’, ‘je geeft mij grote vreugde’. Deze uitdrukking komt ook voor in Mt 12:18, een citaat uit Jes 42:1 over de beloofde Messias of Christus. Met de uitstorting van heilige geest en Gods verklaring over zijn Zoon werd duidelijk dat Jezus de beloofde Messias was. (Zie aantekeningen bij Mt 3:17 en 12:18.)

en vrede op aarde onder mensen van goede wil: In sommige manuscripten staat ‘en op aarde vrede, goede wil tegenover mensen’, wat is overgenomen door sommige Bijbelvertalingen. Maar de weergave in de Nieuwewereldvertaling wordt veel beter ondersteund door de manuscripten. Deze aankondiging van de engelen duidde niet op een uiting van Gods goede wil tegenover alle mensen ongeacht hun houding en daden, maar ging over personen die zijn goede wil krijgen omdat ze echt geloof in hem tonen en volgelingen van zijn Zoon worden. (Zie aantekening bij mensen van goede wil in dit vers.)

mensen van goede wil: De ‘goede wil’ waar de engelen het over hebben, wordt kennelijk getoond door God, niet door mensen. Het Griekse woord eudokia kan ook worden vertaald met ‘gunst’, ‘welgevallen’, ‘welbehagen’, ‘goedkeuring’. Het verwante werkwoord eudokeo wordt gebruikt in Mt 3:17, Mr 1:11 en Lu 3:22 (zie aantekeningen bij Mt 3:17 en Mr 1:11), waar God zijn Zoon meteen na zijn doop toespreekt. De grondbetekenis is ‘goedkeuren’, ‘tevreden zijn met’, ‘gunstig bezien’, ‘gelukkig zijn met’. In overeenstemming hiermee duidt de uitdrukking ‘mensen van goede wil’ (anthropois eudokias) op mensen die Gods goedkeuring en goede wil hebben. Het kan ook worden vertaald met ‘mensen die hij goedkeurt’, ‘mensen met wie hij heel blij is’. Deze uitspraak van de engelen verwees dus niet naar Gods goede wil tegenover mensen in het algemeen maar tegenover degenen met wie hij blij zou zijn omdat ze oprecht in hem geloven en volgelingen van zijn Zoon worden. Hoewel het Griekse woord eudokia in bepaalde contexten kan duiden op de goede wil van mensen (Ro 10:1; Fil 1:15), wordt het vaak gebruikt voor Gods goede wil of wens, of voor hoe hij het heeft gewild (Mt 11:26; Lu 10:21; Ef 1:5, 9; Fil 2:13; 2Th 1:11). In de Septuaginta wordt het woord in Ps 51:18 (50:20, LXX) gebruikt voor de goede wil of ‘goedheid’ van God.

Jehovah: In deze vertaling de eerste keer dat Gods naam in het evangelie van Lukas voorkomt. Hoewel de beschikbare Griekse manuscripten hier het woord Kurios (Heer) gebruiken, zijn er goede redenen om aan te nemen dat in dit vers oorspronkelijk Gods naam stond en dat die later werd vervangen door de titel Heer. (Zie App. C1 en C3 inleiding en Lu 1:6.) De eerste twee hoofdstukken van Lukas’ verslag staan vol verwijzingen naar en zinspelingen op uitdrukkingen en passages in de Hebreeuwse Geschriften waarin Gods naam voorkomt. De uitdrukking geboden en voorschriften en vergelijkbare combinaties van juridische termen komen in de Hebreeuwse Geschriften voor in contexten waar Gods naam wordt gebruikt of waar Jehovah aan het woord is (Ge 26:2, 5; Nu 36:13; De 4:40; 27:10; Ez 36:23, 27).

wat Jehovah ons heeft bekendgemaakt: De engelen brachten de boodschap over, maar de herders beseften dat Jehovah God de bron ervan was. In de Septuaginta wordt het Griekse werkwoord dat met ‘heeft bekendgemaakt’ is weergegeven, gebruikt als vertaling van een overeenkomend Hebreeuws werkwoord in contexten waarin Jehovah zijn wil aan mensen overbrengt of waarin mensen vragen naar zijn wil. In zulke verzen wordt in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst vaak het Tetragrammaton gebruikt (Ps 25:4; 39:4; 98:2; 103:6, 7). Daarom lijkt het logisch om Gods naam in verband te brengen met wat de Joodse herders hier zeggen. (Zie aantekening bij Lu 1:6 en App. C1 en C3 inleiding en Lu 2:15.)

Jezus: Komt overeen met de Hebreeuwse naam Jesua of Jozua, een verkorte vorm van Jehosua, dat ‘Jehovah is redding’ betekent.

Jehovah: In deze vertaling de eerste keer dat Gods naam in het evangelie van Lukas voorkomt. Hoewel de beschikbare Griekse manuscripten hier het woord Kurios (Heer) gebruiken, zijn er goede redenen om aan te nemen dat in dit vers oorspronkelijk Gods naam stond en dat die later werd vervangen door de titel Heer. (Zie App. C1 en C3 inleiding en Lu 1:6.) De eerste twee hoofdstukken van Lukas’ verslag staan vol verwijzingen naar en zinspelingen op uitdrukkingen en passages in de Hebreeuwse Geschriften waarin Gods naam voorkomt. De uitdrukking geboden en voorschriften en vergelijkbare combinaties van juridische termen komen in de Hebreeuwse Geschriften voor in contexten waar Gods naam wordt gebruikt of waar Jehovah aan het woord is (Ge 26:2, 5; Nu 36:13; De 4:40; 27:10; Ez 36:23, 27).

Jehovah: Het citaat in dit vers is ontleend aan Ex 13:2, 12, waar Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voorkomt in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.)

de tijd kwam dat ze zich (...) moesten reinigen: Dat wil zeggen de tijd dat ze ceremonieel gereinigd moesten worden voor de aanbidding. Volgens de wet van Mozes moest de moeder zich na de geboorte van een jongen 40 dagen lang reinigen (Le 12:1-4). Deze wet was niet bedoeld om een minderwaardig beeld te geven van vrouwen en de bevalling, maar om een belangrijke geestelijke waarheid over te brengen: via de geboorte wordt Adams zonde van de ene generatie op de andere overgebracht. In tegenstelling tot wat theologen beweren, was Maria hier geen uitzondering op (Ro 5:12). Toen Lukas in dit vers het voornaamwoord ‘ze’ gebruikte, kon Jezus daar niet bij inbegrepen zijn. Lukas wist dat Jezus door heilige geest was beschermd tegen de zondige toestand van zijn onvolmaakte menselijke moeder, dus Jezus hoefde niet gereinigd te worden (Lu 1:34, 35). Aangezien Jozef de reis regelde en als gezinshoofd de verantwoordelijkheid had erop toe te zien dat het slachtoffer werd gebracht, heeft Lukas met ‘ze’ misschien ook op Jezus’ adoptievader gedoeld.

om hem aan Jehovah aan te bieden: Zoals uit het volgende vers blijkt, is het feit dat Jezus na zijn geboorte naar de tempel wordt gebracht, in overeenstemming met wat Jehovah tegen Mozes zei in Ex 13:1, 2, 12, waar ouders geboden wordt ‘elke eerstgeboren zoon aan Jehovah te wijden’. Bovendien komt de uitdrukking ‘om hem aan Jehovah aan te bieden’ overeen met wat wordt beschreven in 1Sa 1:22-28, waar de jonge Samuël ‘voor Jehovah’ verschijnt en aan de dienst voor Hem wordt gewijd. (Zie aantekeningen bij Lu 1:6; 2:23 en App. C3 inleiding en Lu 2:22.)

Jehovah: In deze vertaling de eerste keer dat Gods naam in het evangelie van Lukas voorkomt. Hoewel de beschikbare Griekse manuscripten hier het woord Kurios (Heer) gebruiken, zijn er goede redenen om aan te nemen dat in dit vers oorspronkelijk Gods naam stond en dat die later werd vervangen door de titel Heer. (Zie App. C1 en C3 inleiding en Lu 1:6.) De eerste twee hoofdstukken van Lukas’ verslag staan vol verwijzingen naar en zinspelingen op uitdrukkingen en passages in de Hebreeuwse Geschriften waarin Gods naam voorkomt. De uitdrukking geboden en voorschriften en vergelijkbare combinaties van juridische termen komen in de Hebreeuwse Geschriften voor in contexten waar Gods naam wordt gebruikt of waar Jehovah aan het woord is (Ge 26:2, 5; Nu 36:13; De 4:40; 27:10; Ez 36:23, 27).

de tijd kwam dat ze zich (...) moesten reinigen: Dat wil zeggen de tijd dat ze ceremonieel gereinigd moesten worden voor de aanbidding. Volgens de wet van Mozes moest de moeder zich na de geboorte van een jongen 40 dagen lang reinigen (Le 12:1-4). Deze wet was niet bedoeld om een minderwaardig beeld te geven van vrouwen en de bevalling, maar om een belangrijke geestelijke waarheid over te brengen: via de geboorte wordt Adams zonde van de ene generatie op de andere overgebracht. In tegenstelling tot wat theologen beweren, was Maria hier geen uitzondering op (Ro 5:12). Toen Lukas in dit vers het voornaamwoord ‘ze’ gebruikte, kon Jezus daar niet bij inbegrepen zijn. Lukas wist dat Jezus door heilige geest was beschermd tegen de zondige toestand van zijn onvolmaakte menselijke moeder, dus Jezus hoefde niet gereinigd te worden (Lu 1:34, 35). Aangezien Jozef de reis regelde en als gezinshoofd de verantwoordelijkheid had erop toe te zien dat het slachtoffer werd gebracht, heeft Lukas met ‘ze’ misschien ook op Jezus’ adoptievader gedoeld.

Ze brachten een slachtoffer: Onder de wet van Mozes bleef een vrouw na de bevalling tijdens een vastgestelde periode ceremonieel onrein. Na die periode werden er een brandoffer en een zondeoffer voor haar gebracht (Le 12:1-8).

Jehovah’s wet: De uitdrukking ‘Jehovah’s wet’ (of ‘de wet van Jehovah’) komt in de Hebreeuwse Geschriften vaak voor. Het is een combinatie van het Hebreeuwse woord voor wet en het Tetragrammaton. (Bijvoorbeeld: Ex 13:9; 2Kon 10:31; 1Kr 16:40; 22:12; 2Kr 17:9; 31:3; Ne 9:3; Ps 1:2; 119:1; Jes 5:24; Jer 8:8; Am 2:4.) De uitdrukking zoals geschreven staat wordt in de Griekse Geschriften vaak gebruikt om citaten uit de Hebreeuwse Geschriften in te leiden (Mr 1:2; Han 7:42; 15:15; Ro 1:17; 10:15; zie aantekening bij Lu 1:6 en App. C3 inleiding en Lu 2:23).

Elke eerstgeborene van het mannelijk geslacht: Lett.: ‘al wat mannelijk is dat de moederschoot opent’. Lu 2:22-24 gaat niet alleen over het slachtoffer dat bij Maria’s reiniging moest worden gebracht (zie aantekeningen bij Lu 2:22 en 2:24), maar ook over de verplichting in de wet dat een echtpaar vijf zilveren sikkels moest betalen voor hun eerstgeborene. Als eerstgeboren zoon was Jezus voor God geheiligd en behoorde hij hem toe. Daarom moest Jezus volgens de wet worden losgekocht door zijn ouders, Jozef en Maria (Ex 13:1, 2; Nu 18:15, 16). Het bedrag moest worden betaald als het kind ‘één maand of ouder’ was. Jozef mocht de vijf sikkels dus betalen op het moment dat Maria haar reinigingsoffer bracht, dat wil zeggen 40 dagen na Jezus’ geboorte.

Jehovah: Het citaat in dit vers is ontleend aan Ex 13:2, 12, waar Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voorkomt in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.)

Jehovah’s wet: De uitdrukking ‘Jehovah’s wet’ (of ‘de wet van Jehovah’) komt in de Hebreeuwse Geschriften vaak voor. Het is een combinatie van het Hebreeuwse woord voor wet en het Tetragrammaton. (Bijvoorbeeld: Ex 13:9; 2Kon 10:31; 1Kr 16:40; 22:12; 2Kr 17:9; 31:3; Ne 9:3; Ps 1:2; 119:1; Jes 5:24; Jer 8:8; Am 2:4.) De uitdrukking zoals geschreven staat wordt in de Griekse Geschriften vaak gebruikt om citaten uit de Hebreeuwse Geschriften in te leiden (Mr 1:2; Han 7:42; 15:15; Ro 1:17; 10:15; zie aantekening bij Lu 1:6 en App. C3 inleiding en Lu 2:23).

Ze brachten een slachtoffer: Onder de wet van Mozes bleef een vrouw na de bevalling tijdens een vastgestelde periode ceremonieel onrein. Na die periode werden er een brandoffer en een zondeoffer voor haar gebracht (Le 12:1-8).

de wet van Jehovah: Zie aantekening bij Lu 2:23 en App. C3 inleiding en Lu 2:24.

Een koppel tortelduiven of twee jonge duiven: De wet stond arme vrouwen toe om vogels te offeren in plaats van een schaap, dat veel duurder was (Le 12:6, 8). Jozef en Maria waren op dat moment duidelijk arm, wat aantoont dat de astrologen niet kwamen toen Jezus net geboren was maar toen hij al wat groter was (Mt 2:9-11). Als Jozef en Maria de kostbare geschenken die de mannen meenamen al hadden gekregen, hadden ze zich makkelijk een schaap kunnen veroorloven toen ze naar de tempel gingen om een offer te brengen.

Simeon: De naam komt van een Hebreeuws werkwoord dat ‘horen’, ‘luisteren’ betekent. Simeon wordt net als Zacharias en Elisabeth rechtvaardig genoemd (Lu 1:5, 6). Er wordt ook van hem gezegd dat hij diepgelovig is, een weergave van het Griekse woord eulabes, dat in de Griekse Geschriften duidt op zorgvuldig en gewetensvol zijn wat betreft de aanbidding (Han 2:5; 8:2; 22:12).

Christus: Deze titel is afgeleid van het Griekse Christos en is het equivalent van de titel Messias (van het Hebreeuwse masjiach). Beide woorden betekenen ‘gezalfde’. In Bijbelse tijden werden leiders ceremonieel gezalfd met olie.

de Christus: Of ‘de Gezalfde’, ‘de Messias’. De titel Christus is afgeleid van het Griekse Christos en is het equivalent van de titel Messias (van het Hebreeuwse masjiach). Beide woorden betekenen ‘gezalfde’. (Zie aantekening bij Mt 1:1 en bij de Christus van Jehovah in dit vers.)

de Christus van Jehovah: Er zijn goede redenen om in de hoofdtekst Gods naam te gebruiken, ook al staat in de beschikbare Griekse manuscripten letterlijk ton christon Kuriou (de Christus van Heer). In de beschikbare exemplaren van de Septuaginta is deze uitdrukking de vertaling van de Hebreeuwse uitdrukking masjiach JHWH, dat wil zeggen ‘gezalfde van Jehovah’, die 11 keer in de Hebreeuwse Geschriften voorkomt (1Sa 24:6 [twee keer], 10; 26:9, 11, 16, 23; 2Sa 1:14, 16; 19:21; Klg 4:20; zie App. C3 inleiding en Lu 2:26).

Soevereine Heer: Het Griekse woord despotes heeft als grondbetekenis ‘heer’, ‘meester’, ‘eigenaar’ (1Ti 6:1; Tit 2:9; 1Pe 2:18). Als het gebruikt wordt om God rechtstreeks aan te spreken, zoals hier en in Han 4:24 en Opb 6:10, wordt het weergegeven met ‘Soevereine Heer’ om de verhevenheid van zijn positie als Heer te laten uitkomen. Andere vertalingen gebruiken termen als ‘Heer’, ‘Meester’, ‘Soeverein’ of ‘Heerser over allen’. In veel vertalingen van de Griekse Geschriften in het Hebreeuws wordt het Hebreeuwse woord ʼAdhonai (Soevereine Heer) gebruikt, maar minstens twee vertalingen (in App. C J9, 18 genoemd) gebruiken hier Gods naam, Jehovah.

uw slaaf kan nu in vrede gaan: Of ‘laat uw slaaf nu in vrede gaan’. Het Griekse woord voor ‘laat gaan’ betekent letterlijk ‘losmaken’, ‘vrijlaten’. Hier is het een eufemisme voor ‘laten sterven’. Dat iemand in vrede stierf, kon betekenen dat hij een rustige dood stierf na een lang leven of nadat een vurige hoop in vervulling was gegaan. (Vergelijk Ge 15:15; 1Kon 2:6.) Gods belofte aan Simeon was nu vervuld: hij had de beloofde ‘Christus van Jehovah’ gezien, Gods middel tot redding. Simeon had nu innerlijke rust en vrede en zou tevreden in de dood gaan slapen tot de opstanding (Lu 2:26).

dat de sluier van de volken zal verwijderen: Of ‘dat een openbaring voor de volken zal zijn’. Het Griekse woord apokalupsis, dat met ‘de sluier verwijderen’ wordt weergegeven, duidt op ‘een onthulling’ of ‘een openbaring’ en wordt vaak gebruikt voor openbaringen van geestelijke zaken of van Gods wil en voornemens (Ro 16:25; Ef 3:3; Opb 1:1). De bejaarde Simeon noemde het kind Jezus een licht en liet uitkomen dat niet alleen Joden en proselieten maar ook de heidense volken geestelijke verlichting zouden krijgen. Simeons profetische woorden stemden overeen met profetieën in de Hebreeuwse Geschriften, zoals die in Jes 42:6 en 49:6.

opstanding: Het Griekse anastasis betekent letterlijk ‘oprichten’, ‘opstaan’. Het wordt in de Griekse Geschriften zo’n 40 keer gebruikt in verband met de opstanding van de doden (Mt 22:31; Han 4:2; 24:15; 1Kor 15:12, 13). In de Septuaginta wordt in Jes 26:19 in de uitdrukking ‘je doden zullen leven’ de werkwoordsvorm van anastasis gebruikt als weergave van het Hebreeuwse werkwoord ‘leven’. (Zie Woordenlijst.)

weer te laten opstaan: Het Griekse woord anastasis wordt in de Griekse Geschriften meestal weergegeven met ‘opstanding’. (Zie aantekening bij Mt 22:23.) Wat Simeon in dit vers zegt, duidt erop dat mensen verschillend op Jezus zouden reageren, waardoor onthuld zou worden wat er in hun hart leefde (Lu 2:35). Voor ongelovigen zou Jezus een omstreden teken zijn, een mikpunt van spot. Ze zouden hem verwerpen, over hem struikelen en vallen. Zoals was voorspeld, bleek Jezus voor veel Joden een steen te zijn waarover ze struikelden (Jes 8:14). Maar anderen zouden in Jezus geloven (Jes 28:16). Ze zouden in figuurlijke zin een opstanding krijgen uit een toestand waarin ze ‘dood waren door hun overtredingen en zonden’ en zouden een rechtvaardige positie tegenover God krijgen (Ef 2:1).

je: Of ‘je eigen ziel’, ‘je leven’. (Zie Woordenlijst ‘Ziel’.)

een lang zwaard: In de Bijbel staan geen aanwijzingen dat Maria echt met een zwaard doorboord is, dus deze uitdrukking verwijst duidelijk naar het lijden, het verdriet en de pijn die Maria zou ondervinden omdat haar zoon aan een martelpaal stierf (Jo 19:25).

profeteren: Het Griekse profeteuo betekent letterlijk ‘openlijk en luid verkondigen’. In de Bijbel wordt het gebruikt voor het bekendmaken van boodschappen uit een goddelijke bron. Hoewel dat vaak de gedachte omvat van de toekomst voorspellen, is voorspellen niet de grondbetekenis van het woord. Het Griekse woord kan ook duiden op iets vaststellen door een openbaring van God. (Zie aantekeningen bij Mt 26:68, Mr 14:65 en Lu 22:64.) In deze context zette heilige geest sommigen ertoe aan te profeteren. Ze zouden als woordvoerder van de Allerhoogste dienen door ‘de grote daden’ bekend te maken die Jehovah had gedaan en nog zou doen (Han 2:11). Het Hebreeuwse woord voor profeteren brengt een vergelijkbare gedachte over. Zo wordt Aäron in Ex 7:1 de ‘profeet’ van Mozes genoemd in de zin dat hij Mozes’ woordvoerder werd, niet dat hij toekomstige gebeurtenissen voorspelde.

Anna: De Griekse vorm van de Hebreeuwse naam Hanna, die ‘gunst’ betekent. Door iedereen die naar de bevrijding van Jeruzalem uitkeek te vertellen over het kind Jezus, trad ze op als profetes. De grondbetekenis van profeteren is geïnspireerde boodschappen van God bekendmaken, Gods wil openbaren. (Zie aantekening bij Han 2:17.)

heilige dienst voor hem te doen: Of ‘hem te aanbidden’. De basisbetekenis van het Griekse werkwoord latreuo is ‘dienen’. In de Bijbel duidt het op dienst voor God, dienst die verband houdt met de aanbidding van hem (Mt 4:10; Lu 2:37; 4:8; Han 7:7; Ro 1:9; Fil 3:3; 2Ti 1:3; Heb 9:14; 12:28; Opb 7:15; 22:3) of dienst in het heiligdom of de tempel (Heb 8:5; 9:9; 10:2; 13:10). In sommige contexten kan de term dus ook worden weergegeven met ‘aanbidden’. In enkele gevallen wordt de term gebruikt in verband met valse aanbidding — het dienen of aanbidden van dingen die geschapen zijn (Han 7:42; Ro 1:25).

altijd in de tempel te vinden: Anna was altijd in de tempel, misschien vanaf het moment dat de tempelpoorten ’s morgens opengingen totdat ze ’s avonds gesloten werden. Haar heilige dienst omvatte vasten en smeekgebeden, waaruit bleek dat ze net als andere trouwe aanbidders van God verdriet had over de bestaande situatie en naar een verandering verlangde (Ezr 10:1; Ne 1:4; Klg 1:16). Al eeuwen werden de Joden overheerst door buitenlandse machthebbers, en de religieuze achteruitgang had zelfs de tempel en de priesters bereikt. Die situatie kan goed verklaren waarom Anna en anderen vol verwachting ‘uitkeken naar de bevrijding van Jeruzalem’ (Lu 2:38).

deed (...) heilige dienst: Of ‘aanbad’. (Zie aantekening bij Lu 1:74.)

God: De oudste Griekse manuscripten gebruiken hier Theos (God). Maar andere Griekse manuscripten en vertalingen in het Latijn en Syrisch gebruiken de term voor ‘de Heer’. Een aantal vertalingen van de Griekse Geschriften in het Hebreeuws (in App. C J5, 7-17, 28 genoemd) gebruikt Gods naam, en de uitdrukking kan vertaald worden als ‘begon Jehovah te danken’.

Jehovah: In deze vertaling de eerste keer dat Gods naam in het evangelie van Lukas voorkomt. Hoewel de beschikbare Griekse manuscripten hier het woord Kurios (Heer) gebruiken, zijn er goede redenen om aan te nemen dat in dit vers oorspronkelijk Gods naam stond en dat die later werd vervangen door de titel Heer. (Zie App. C1 en C3 inleiding en Lu 1:6.) De eerste twee hoofdstukken van Lukas’ verslag staan vol verwijzingen naar en zinspelingen op uitdrukkingen en passages in de Hebreeuwse Geschriften waarin Gods naam voorkomt. De uitdrukking geboden en voorschriften en vergelijkbare combinaties van juridische termen komen in de Hebreeuwse Geschriften voor in contexten waar Gods naam wordt gebruikt of waar Jehovah aan het woord is (Ge 26:2, 5; Nu 36:13; De 4:40; 27:10; Ez 36:23, 27).

Jehovah’s wet: De uitdrukking ‘Jehovah’s wet’ (of ‘de wet van Jehovah’) komt in de Hebreeuwse Geschriften vaak voor. Het is een combinatie van het Hebreeuwse woord voor wet en het Tetragrammaton. (Bijvoorbeeld: Ex 13:9; 2Kon 10:31; 1Kr 16:40; 22:12; 2Kr 17:9; 31:3; Ne 9:3; Ps 1:2; 119:1; Jes 5:24; Jer 8:8; Am 2:4.) De uitdrukking zoals geschreven staat wordt in de Griekse Geschriften vaak gebruikt om citaten uit de Hebreeuwse Geschriften in te leiden (Mr 1:2; Han 7:42; 15:15; Ro 1:17; 10:15; zie aantekening bij Lu 1:6 en App. C3 inleiding en Lu 2:23).

de wet van Jehovah: De uitdrukking ‘de wet van Jehovah’ (of ‘Jehovah’s wet’) komt in de Hebreeuwse Geschriften vaak voor. Het is een combinatie van het Hebreeuwse woord voor wet en het Tetragrammaton (Ex 13:9; 2Kon 10:31; 1Kr 16:40; 22:12; 2Kr 17:9; 31:3; Ne 9:3; Ps 1:2; 119:1; Jes 5:24; Jer 8:8; Am 2:4; zie aantekeningen bij Lu 1:6; 2:23 en App. C3 inleiding en Lu 2:39).

gingen ze terug naar Galilea: Dit kan de indruk wekken dat Jozef en Maria meteen naar Nazareth gingen nadat ze met Jezus naar de tempel waren geweest, maar Lukas’ verslag is heel bondig. Het verslag van Mattheüs (2:1-23) noemt meer details, zoals het bezoek van de astrologen, de vlucht van Jozef en Maria naar Egypte om aan het moordzuchtige plan van koning Herodes te ontkomen, de dood van Herodes en daarna de terugkeer van het gezin naar Nazareth.

Zijn ouders hadden de gewoonte: Vrouwen waren niet bij de wet verplicht om het paschafeest bij te wonen. Toch had Maria de gewoonte om elk jaar met Jozef mee te gaan als hij naar Jeruzalem reisde voor het Pascha (Ex 23:17; 34:23). Ze maakten die reis jaarlijks met hun groeiende gezin. Heen en terug moesten ze daarvoor in totaal misschien bijna 300 km afleggen in heuvelachtig gebied.

vertrok uit (...) Galilea: Op maar 11 km van Nazareth lag een stad die Bethlehem heette, maar een profetie vermeldde specifiek dat de Messias uit ‘Bethlehem Efratha’ zou komen (Mi 5:2). Dit Bethlehem werd Davids stad genoemd en lag in Judea, in het zuiden (1Sa 16:1, 11, 13). In rechte lijn gemeten is de afstand tussen Nazareth en Bethlehem Efratha ongeveer 110 km. De reële reisafstand door Samaria (gerekend over de huidige wegen) kan wel 150 km geweest zijn. De route loopt door heuvelachtig terrein, en het zal een zware reis zijn geweest van meerdere dagen.

gingen ze: Of ‘gingen ze op’. Hun reis naar Jeruzalem ging door heuvelachtig terrein, dus ze moesten stijgen. (Zie aantekening bij Lu 2:4.)

stelde ze vragen: Zoals blijkt uit de reactie van degenen die naar Jezus luisterden, stelde hij niet gewoon vragen zoals een nieuwsgierig kind (Lu 2:47). Het Griekse woord dat met ‘stelde vragen’ vertaald is, wordt in sommige contexten gebruikt voor de vragen en tegenvragen die tijdens een juridisch verhoor worden gebruikt (Mt 27:11; Mr 14:60, 61; 15:2, 4; Han 5:27). Historici zeggen dat sommige vooraanstaande religieuze leiders de gewoonte hadden om na de feesten in de tempel te blijven en in een van de ruime voorhallen daar onderwijs te geven. Mensen konden aan de voeten van die mannen gaan zitten om te luisteren en vragen te stellen.

bleef zich verbazen: In het Grieks geeft de werkwoordsvorm aan dat het om voortdurende of herhaalde verbazing kan gaan.

werd de hemel geopend: God zorgde er blijkbaar voor dat Jezus hemelse zaken kon waarnemen en begrijpen. Het kan heel goed zijn dat daar ook de herinnering aan zijn voormenselijke leven in de hemel bij hoorde.

werd de hemel geopend: God zorgde er blijkbaar voor dat Jezus hemelse zaken kon waarnemen en begrijpen. Het kan heel goed zijn dat daar ook de herinnering aan zijn voormenselijke leven bij hoorde. Uit de dingen die Jezus na zijn doop zei, vooral in zijn innige gebed in de paschanacht van 33, blijkt dat hij wist van zijn leven in de hemel en dat hij zich herinnerde wat hij zijn Vader had horen zeggen en had zien doen en ook welke eer hij in de hemel had gehad (Jo 6:46; 7:28, 29; 8:26, 28, 38; 14:2; 17:5). Die herinneringen heeft Jezus misschien teruggekregen toen hij gedoopt en gezalfd werd.

Hij antwoordde: De woorden die volgen zijn de eerste woorden van Jezus die in de Bijbel staan opgetekend. Als kind was Jezus zich kennelijk nog niet volledig bewust van zijn voormenselijke leven in de hemel. (Zie aantekeningen bij Mt 3:16 en Lu 3:21.) Maar het lijkt redelijk dat zijn moeder en zijn adoptievader hem hebben verteld over de boodschappen van de engelen en ook over de profetieën die Simeon en Anna bekendmaakten toen het gezin 40 dagen na Jezus’ geboorte naar Jeruzalem was gereisd (Mt 1:20-25; 2:13, 14, 19-21; Lu 1:26-38; 2:8-38). Jezus’ antwoord laat zien dat hij tot op zekere hoogte begreep dat zijn geboorte een wonder was en dat hij een speciale persoonlijke band had met zijn hemelse Vader, Jehovah.

dat ik in het huis van mijn Vader moest zijn: De Griekse uitdrukking voor ‘in het huis van mijn Vader’ wordt letterlijk vertaald met ‘in de [dingen] van mijn Vader’. De context laat zien dat Jozef en Maria zich zorgen maakten omdat ze Jezus kwijt waren, dus het lijkt logisch dat deze woorden verwijzen naar een locatie, een plaats, oftewel ‘het huis [of ‘de woning’, ‘de hoven’] van mijn Vader’ (Lu 2:44-46). Later, tijdens zijn bediening, noemde Jezus de tempel ‘het huis van mijn Vader’ (Jo 2:16). Maar volgens sommige geleerden kan deze uitdrukking ook ruimer worden opgevat, namelijk als ‘dat ik me bezig moest houden met de dingen van mijn Vader’.

Onderweg naar Jeruzalem: Of ‘terwijl ze opgingen naar Jeruzalem’. De stad lag zo’n 750 m boven zeeniveau, dus in de oorspronkelijke tekst van de Bijbel wordt vaak gezegd dat aanbidders ‘opgingen naar Jeruzalem’ (Mr 10:32; Lu 2:22; Jo 2:13; Han 11:2). Jezus en zijn discipelen klommen omhoog vanuit het Jordaandal (zie aantekening bij Mt 19:1), waarvan het diepste punt zo’n 400 m beneden zeeniveau ligt. Ze moesten ruim 1000 m stijgen om Jeruzalem te bereiken.

vertrok uit (...) Galilea: Op maar 11 km van Nazareth lag een stad die Bethlehem heette, maar een profetie vermeldde specifiek dat de Messias uit ‘Bethlehem Efratha’ zou komen (Mi 5:2). Dit Bethlehem werd Davids stad genoemd en lag in Judea, in het zuiden (1Sa 16:1, 11, 13). In rechte lijn gemeten is de afstand tussen Nazareth en Bethlehem Efratha ongeveer 110 km. De reële reisafstand door Samaria (gerekend over de huidige wegen) kan wel 150 km geweest zijn. De route loopt door heuvelachtig terrein, en het zal een zware reis zijn geweest van meerdere dagen.

gingen ze: Of ‘gingen ze op’. Hun reis naar Jeruzalem ging door heuvelachtig terrein, dus ze moesten stijgen. (Zie aantekening bij Lu 2:4.)

Voor God is niets onmogelijk: Of ‘geen verklaring is voor God onmogelijk’, ‘God kan alles vervullen wat hij zegt’. Het Griekse woord rhema kan worden weergegeven met ‘verklaring’, ‘woord’ of ‘uitspraak’. Het kan ook duiden op ‘een ding’, ‘de zaak waarover gesproken wordt’, oftewel een gebeurtenis, een handeling of het resultaat van wat gezegd is. Hoewel de Griekse tekst op meerdere manieren kan worden vertaald, blijft de algehele betekenis gelijk, namelijk dat niets onmogelijk is als het om God of zijn beloften gaat. De bewoordingen hier komen overeen met de weergave in de Septuaginta van Ge 18:14, waar Jehovah Abraham ervan verzekerde dat zijn vrouw Sara op hoge leeftijd een zoon zou krijgen, Isaäk.

ging hij met hen terug: Of ‘daalde hij met hen af’. Jeruzalem lag zo’n 750 m boven zeeniveau, dus ‘afdalen’ duidt hier op vertrekken uit Jeruzalem (Lu 10:30, 31; Han 24:1; 25:7; vergelijk de aantekeningen bij Mt 20:17 en Lu 2:4, 42).

bleef aan hen onderworpen: Of ‘bleef hun gehoorzamen’. De Griekse werkwoordsvorm duidt op het voortduren van een handeling en geeft aan dat Jezus nadat hij met zijn kennis van Gods Woord indruk had gemaakt op de leraren in de tempel, naar huis ging en zich nederig aan zijn ouders onderwierp. Zijn gehoorzaamheid had meer te betekenen dan die van andere kinderen, omdat die ertoe bijdroeg dat hij de wet van Mozes in elk detail vervulde (Ex 20:12; Ga 4:4).

woorden: Of ‘dingen’. (Zie aantekening bij Lu 1:37.)

Media

Caesar Augustus
Caesar Augustus

De eerste keizer van het Romeinse Rijk was Octavianus. Zijn volledige naam was Gaius Julius Caesar Octavianus. Hij was de geadopteerde zoon van de Romeinse dictator Julius Caesar, die in 44 v.Chr. werd vermoord. In september 31 v.Chr. werd Octavianus de onbetwiste heerser van het Romeinse Rijk en op 16 januari 27 v.Chr. gaf de Romeinse senaat hem de titel Augustus. In 2 v.Chr. vaardigde Augustus het bevel uit dat alle inwoners van het rijk zich moesten laten inschrijven, iedereen ‘in zijn eigen stad’ (Lu 2:1-7). Dit bevel leidde ertoe dat Jezus werd geboren in Bethlehem, waarmee Bijbelprofetieën in vervulling gingen (Da 11:20; Mi 5:2). Augustus stierf op 17 augustus van het jaar 14 (19 augustus volgens de juliaanse kalender), in de maand die hij naar zichzelf had vernoemd. Het bronzen beeld op de afbeelding wordt gedateerd tussen 27 en 25 v.Chr. en staat nu in het British Museum.

Winter in Bethlehem
Winter in Bethlehem

Jezus kan niet in december geboren zijn omdat het weer in Bethlehem van november tot maart koud en regenachtig is. In de winter kan het in dit gebied sneeuwen. In deze tijd van het jaar zouden de herders niet de nacht buiten doorbrengen om op het veld hun kudden te hoeden (Lu 2:8). Bethlehem ligt zo’n 780 m boven zeeniveau in de heuvels van Judea.

Jezus in de voederbak
Jezus in de voederbak

Het Griekse woord voor voederbak in Lu 2:7 is fatne, wat ‘voederplaats’ betekent. Archeologen hebben in Palestina grote troggen gevonden die uit één stuk kalksteen gehouwen waren en zo’n 90 cm lang, 50 cm breed en 60 cm diep waren. Men vermoedt dat die als voederbak zijn gebruikt. Het kan ook zijn dat voederbakken, zoals later gebruikelijk was, werden uitgehouwen in de rotswand van grotten die als onderkomen voor dieren werden gebruikt.

Duiven
Duiven

Volgens de wet van Mozes moest een vrouw die bevallen was een jonge ram als brandoffer brengen en een jonge duif of een tortelduif als zondeoffer. Als het gezin zich geen ram kon veroorloven, zoals kennelijk bij Maria en Jozef het geval was, mochten er twee tortelduiven of twee jonge duiven geofferd worden (Le 12:6-8). De tortelduif of zomertortel (Streptopelia turtur) op de afbeelding (1) komt niet alleen voor in Israël maar ook in Europa, Noord-Afrika en West-Azië. Elk jaar trekken deze vogels in oktober naar warmere, zuidelijke landen, waarna ze in de lente terugkomen in Israël. De andere vogel op de afbeelding (2) is een rotsduif (Columba livia), een duivensoort die over de hele wereld voorkomt. Het is geen trekvogel.

Uitzicht over de Jizreëlvallei
Uitzicht over de Jizreëlvallei

Op de foto zie je het uitzicht naar het zuiden vanaf een steile rots bij Nazareth. Hier zie je de vruchtbare Jizreëlvallei, die zich naar het oosten en westen uitstrekt. Deze vallei speelt in meerdere Bijbelverslagen een belangrijke rol (Joz 17:16; Re 6:33; Ho 1:5). Links op de foto zie je in de verte de heuvel van Moré. Op de helling van die heuvel ligt de stad Naïn, waar Jezus de zoon van een weduwe opwekte uit de dood (Re 7:1; Lu 7:11-15). In het midden van de horizon is de berg Gilboa te zien (1Sa 31:1, 8). Jezus groeide op in het nabijgelegen Nazareth en is misschien wel op deze plek geweest, die uitziet op een aantal belangrijke locaties in de geschiedenis van Israël (Lu 2:39, 40).