Volgens Johannes 11:1-57
Voetnoten
Aantekeningen
Lazarus: Zie aantekening bij Lu 16:20.
Bethanië: Zie aantekening bij Mt 21:17.
Judeeërs: Of ‘Joden’. Het Griekse woord kan hier ook met ‘Joden’ worden weergegeven (net als in Jo 10:31, 33), maar Jezus had net tegen zijn discipelen gezegd: ‘Laten we weer naar Judea gaan.’ De weergave ‘Judeeërs’ is dan ook bedoeld om te laten zien dat het de Joden uit Judea waren die hadden geprobeerd hem te stenigen (Jo 11:7).
slaapt: In de Bijbel wordt de dood vaak vergeleken met een slaap (Ps 13:3; Mr 5:39; 1Kor 7:39, vtn.; 15:51; 1Th 4:13). Jezus ging Lazarus weer tot leven brengen. Dus hij heeft dit misschien gezegd om te demonstreren dat mensen uit de dood kunnen worden teruggebracht net zoals ze uit een diepe slaap kunnen worden gewekt. Jezus’ macht om Lazarus op te wekken kwam van zijn Vader, ‘die de doden levend maakt en die over de dingen die niet zijn spreekt alsof ze er zijn’ (Ro 4:17; zie aantekeningen bij Mr 5:39 en Han 7:60).
Thomas: Deze Griekse naam komt van een Aramees woord dat ‘tweeling’ betekent. De apostel Thomas stond ook bekend onder de Griekse naam Didumos (in sommige vertalingen weergegeven met ‘Didymus’), die ook Tweeling betekent.
al vier dagen in het graf lag: Toen Lazarus ernstig ziek werd, stelden zijn zussen Jezus daarvan op de hoogte (Jo 11:1-3). Jezus was op dat moment ongeveer twee dagreizen van Bethanië vandaan en Lazarus stierf blijkbaar rond het tijdstip dat het nieuws Jezus bereikte (Jo 10:40). Jezus ‘bleef nog twee dagen op de plaats waar hij was’ en vertrok daarna naar Bethanië (Jo 11:6, 7). Omdat hij twee dagen wachtte en vervolgens twee dagen over de reis deed, kwam hij dus vier dagen na Lazarus’ dood bij het graf aan. Jezus had al minstens twee personen uit de dood opgewekt: één vlak na het overlijden en de ander waarschijnlijk iets later op de dag van het overlijden (Lu 7:11-17; 8:49-55; vergelijk Mt 11:5). Maar hij had nog niet iemand opgewekt die al vier dagen dood was en van wie het lichaam al tot ontbinding was overgegaan (Jo 11:39). Onder de Joden bestond het idee dat de ziel drie dagen bij het dode lichaam bleef en dan vertrok. Zelfs degenen die dat geloofden, zullen ervan overtuigd zijn geweest dat Jezus een groot wonder had gedaan door Lazarus tot leven te wekken (Jo 12:9, 10, 17).
graf: Of ‘herinneringsgraf’. (Zie Woordenlijst.)
ongeveer drie kilometer: Lett.: ‘ongeveer 15 stadie’. Het Griekse woord stadion duidt op een lengtemaat van 185 m, een achtste van een Romeinse mijl. (Zie App. B14.)
Ik weet dat hij zal opstaan: Martha dacht dat Jezus het had over de opstanding in de toekomst, op de laatste dag. (Zie aantekening bij Jo 6:39.) Haar geloof in die leerstelling was opmerkelijk. Sommige religieuze leiders van die tijd, de sadduceeën, zeiden dat er geen opstanding zou komen, ook al wordt dat in de geïnspireerde Schrift duidelijk geleerd (Da 12:13; Mr 12:18). En de farizeeën geloofden in de onsterfelijkheid van de ziel. Maar Martha wist dat Jezus de opstandingshoop onderwees en zelfs mensen uit de dood had opgewekt, hoewel geen van hen zo lang dood was geweest als Lazarus nu was.
Ik ben de opstanding en het leven: Jezus’ eigen dood en opstanding openden voor de doden de weg om tot leven terug te keren. Nadat Jezus was opgewekt, gaf Jehovah hem de macht om mensen niet alleen uit de dood op te wekken maar ook eeuwig leven te geven. (Zie aantekening bij Jo 5:26.) In Opb 1:18 noemt Jezus zichzelf ‘de levende’, die ‘de sleutels van de dood en van het Graf’ heeft. Daarom is Jezus de hoop van de levenden en de doden. Hij heeft beloofd de graven te openen en de doden leven te geven — in de hemel als zijn mederegeerders of op zijn nieuwe aarde onder het bestuur van zijn hemelse regering (Jo 5:28, 29).
zal helemaal nooit sterven: Toen Jezus het had over nooit sterven, oftewel eeuwig leven, bedoelde hij duidelijk niet dat de aanwezigen nooit de dood zouden ervaren. Jezus bedoelde dat geloof in hem tot eeuwig leven kon leiden. Die conclusie wordt ondersteund door wat Jezus eerder zei, in Johannes 6, waar hij geloven in verband brengt met eeuwig leven (Jo 6:39-44, 54).
graf: Of ‘herinneringsgraf’. (Zie Woordenlijst.)
huilen: Het Griekse woord voor huilen duidt vaak op hoorbaar huilen. Hetzelfde werkwoord wordt voor Jezus gebruikt bij de gelegenheid dat hij de verwoesting van Jeruzalem voorspelde (Lu 19:41).
zuchtte (...) raakte hem diep: De combinatie van de twee woorden die hier in de oorspronkelijke taal staan, geeft weer hoe intens Jezus’ emoties waren bij die gelegenheid. Het Griekse werkwoord dat is weergegeven met ‘zuchtte’ (embrimaomai), duidt over het algemeen op een sterk gevoel, en in deze context wijst het erop dat Jezus zo diep geroerd was dat hij zuchtte. Het Grieks voor ‘raakte diep’ (tarasso) duidt op opwinding. Volgens een geleerde betekent het in deze context ‘innerlijke beroering veroorzaken’, ‘veel verdriet of pijn opwekken’. Hetzelfde werkwoord wordt in Jo 13:21 gebruikt in de beschrijving van Jezus’ reactie als hij denkt aan het toekomstige verraad van Judas. (Zie aantekening bij Jo 11:35.)
in zichzelf: Lett.: ‘in de geest’. Het Griekse pneuma wordt hier blijkbaar gebruikt voor de aandrijvende kracht die van iemands figuurlijke hart uitgaat en hem ertoe aanzet dingen op een bepaalde manier te zeggen en te doen. (Zie Woordenlijst ‘Geest’.)
liet zijn tranen de vrije loop: Het woord dat hier wordt gebruikt (dakruo) is de werkwoordsvorm van het Griekse zelfstandig naamwoord voor tranen dat onder andere wordt gebruikt in Lu 7:38; Han 20:19, 31; Heb 5:7; Opb 7:17 en 21:4. De focus lijkt meer te liggen op de tranen die vloeien dan op hoorbaar huilen. In de Griekse Geschriften wordt dit werkwoord alleen hier gebruikt, en het verschilt van het woord dat in Jo 11:33 (zie aantekening) het huilen van Maria en de Joden beschrijft. Jezus wist dat hij Lazarus uit de dood zou opwekken, maar hij vond het verschrikkelijk om te zien hoe verdrietig zijn geliefde vrienden waren. Uit diepe liefde voor zijn vrienden en uit medegevoel liet hij zijn tranen de vrije loop. Dit verslag maakt duidelijk dat Jezus medegevoel heeft met personen die een dierbare verliezen als gevolg van de adamitische dood.
graf: Of ‘herinneringsgraf’. (Zie Woordenlijst.)
de stank: Uit Martha’s opmerking blijkt dat het bij de Joden niet gebruikelijk was lichamen uitgebreid te balsemen om ontbinding langdurig tegen te gaan. Als Lazarus’ lichaam gebalsemd was, zou ze niet verwacht hebben dat het zou stinken. Hij had windsels om zijn handen en voeten en er was ‘een doek om zijn gezicht gewikkeld’, maar waarschijnlijk was dat niet om ontbinding tegen te gaan (Jo 11:44).
Het is al de vierde dag: Lett.: ‘het is vierde’. In het Grieks staat alleen een rangtelwoord, maar ‘dag’ valt op te maken uit de context. Kennelijk waren er drie volle dagen en een deel van een vierde dag voorbijgegaan.
Lazarus: Zie aantekening bij Lu 16:20.
met een doek om zijn gezicht gewikkeld: Bij de Joden was het de gewoonte om een lichaam op de begrafenis voor te bereiden door het met specerijen in schone linnen doeken te wikkelen. Maar dat was iets heel anders dan het balsemen dat door de Egyptenaren werd gedaan (Ge 50:3; Mt 27:59; Mr 16:1; Jo 19:39, 40). Toen Lazarus na zijn opstanding uit het graf tevoorschijn kwam, was de doek nog om zijn gezicht gewikkeld. Het Griekse woord soudarion, dat hier met ‘doek’ is vertaald, duidt op een stuk stof dat werd gebruikt als zweetdoek, handdoek of zakdoek. Hetzelfde Griekse woord wordt in Jo 20:7 gebruikt voor ‘de doek die om Jezus’ hoofd had gezeten’.
onze plaats: Dat wil zeggen onze plaats van aanbidding of heilige plaats, waarschijnlijk de tempel in Jeruzalem. (Vergelijk Han 6:13, 14.)
hogepriester: Toen Israël een onafhankelijke natie was, bleef een hogepriester zijn leven lang in functie (Nu 35:25). Maar tijdens de Romeinse bezetting van Israël hadden de bestuurders van Rome het gezag om een hogepriester te benoemen of af te zetten. (Zie Woordenlijst.) Kajafas, benoemd door de Romeinen, was een handig diplomaat die zijn ambt langer behield dan al zijn directe voorgangers. Hij werd rond 18 n.Chr. benoemd en zijn ambtsperiode duurde tot omstreeks 36 n.Chr. Toen Johannes zei dat Kajafas dat jaar (d.w.z. 33 n.Chr.) hogepriester was, bedoelde hij blijkbaar dat Kajafas’ ambtsperiode het gedenkwaardige jaar omvatte waarin Jezus werd terechtgesteld. (Zie voor de mogelijke locatie van het huis van Kajafas App. B12.)
Efraïm: Algemeen wordt aangenomen dat dit dezelfde stad is als het Efraïn dat door koning Abia van Juda werd veroverd op koning Jerobeam van Israël (2Kr 13:19). Voor de locatie van deze stad denkt men doorgaans aan het huidige dorp et-Taiyiba (ook et-Taijibe gespeld), zo’n 6 km ten ONO van Bethel en 3 km ten OZO van de vermoedelijke locatie van Baäl-Hazor (2Sa 13:23). Het ligt dicht bij de woestijn en kijkt uit op de woestijnvlakte van Jericho en de Dode Zee in het ZO. Volgens de Joodse geschiedschrijver Josephus veroverde de Romeinse generaal Vespasianus Efraïm tijdens zijn veldtocht tegen Jeruzalem (De Joodse Oorlog, IV, 551).
het Pascha: Dat wil zeggen het Pascha van 33, blijkbaar het vierde Pascha dat in het evangelie van Johannes wordt vermeld. (Zie aantekeningen bij Jo 2:13; 5:1 en 6:4.)
Media
Jezus zegt tegen de overleden man: ‘Lazarus, kom naar buiten!’ (Jo 11:43) Lazarus krijgt meteen zijn bewustzijn terug. Hoewel hij nog windsels om zijn lichaam heeft, staat hij op en begint te lopen. Zijn zussen, Martha en Maria, kunnen hun ogen niet geloven, maar het gebeurt echt! Door dit wonder gaan veel ooggetuigen in Jezus geloven. Dit verslag geeft ons niet alleen een beeld van Jezus’ onzelfzuchtige liefde, maar geeft ook een voorproefje van de wonderen die Jezus op veel grotere schaal zal doen in de nieuwe wereld (Jo 5:28). Het verslag over de opstanding van Lazarus staat alleen in het evangelie van Johannes.
De Joodse Hoge Raad, ook het Grote Sanhedrin genoemd, telde 71 leden en zetelde in Jeruzalem. (Zie Woordenlijst.) Volgens de Misjna zaten de leden in drie rijen in een halve cirkel en waren er twee griffiers aanwezig om de beslissingen van het gerechtshof vast te leggen. Sommige architectonische kenmerken op de afbeelding zijn gebaseerd op overblijfselen in Jeruzalem van wat volgens sommigen de raadskamer uit de eerste eeuw was. (Zie Appendix B12, kaart ‘Jeruzalem en omgeving’.)
1. Hogepriester
2. Leden Sanhedrin
3. Gedaagde
4. Griffiers