Handelingen van apostelen 27:1-44
Aantekeningen
we: Tot aan Han 16:9 is Handelingen helemaal in de derde persoon geschreven, wat wil zeggen dat de schrijver Lukas uitsluitend beschrijft wat anderen zeiden en deden. Maar hier in Han 16:10 verandert die stijl en betrekt Lukas zichzelf bij het verhaal. Vanaf dat punt gebruikt hij de persoonlijke voornaamwoorden we en ons in gedeelten van het verslag die hij kennelijk als een van Paulus’ reisgenoten meemaakte. (Zie aantekening bij Han 1:1 en Inleiding tot Handelingen.) Lukas ging rond het jaar 50 voor het eerst met Paulus mee, van Troas naar Filippi. Maar toen Paulus uit Filippi vertrok, was Lukas niet meer bij hem (Han 16:10-17, 40; zie aantekeningen bij Han 20:5 en 27:1).
ons: Dat Lukas hier ‘ons’ gebruikt, wijst erop dat hij zich in Filippi opnieuw bij Paulus aansloot. Een tijdje daarvoor hadden hun wegen zich in Filippi gescheiden (Han 16:10-17, 40). Nu reisden ze samen van Filippi naar Jeruzalem, waar Paulus later werd gearresteerd (Han 20:5–21:18, 33). Dit is het tweede gedeelte in Handelingen waar Lukas zichzelf bij het verslag betrekt. (Zie aantekeningen bij Han 16:10 en 27:1.)
we: Zoals in de aantekeningen bij Han 16:10 en 20:5 wordt gezegd, bevat Handelingen gedeelten waarin Lukas, de schrijver van het boek, persoonlijke voornaamwoorden als we en ons gebruikt (Han 27:20). Dat duidt erop dat Lukas met Paulus meereisde op delen van enkele van zijn vele reizen. Het gedeelte van Handelingen dat hier begint en doorloopt tot Han 28:16 bevat zulke verwijzingen, waaruit blijkt dat Lukas met Paulus meereisde naar Rome.
een legerofficier: Of ‘een centurio’. Een centurio was iemand die in het Romeinse leger het bevel had over zo’n 100 soldaten.
vriendelijk: Of ‘menslievend’. Het Griekse woord filanthropos en het verwante filanthropia duiden op zorgzaamheid en belangstelling voor mensen. Na een dag op zee legde het schip zo’n 110 km noordelijker aan in Sidon, aan de kust van Syrië. Blijkbaar behandelde Julius, de legerofficier, Paulus niet als een gewone misdadiger, mogelijk omdat Paulus een Romeins burger was die niet schuldig was verklaard (Han 22:27, 28; 26:31, 32).
een schip: Een graanschip (Han 27:37, 38). In die tijd was Egypte de voornaamste leverancier van graan voor Rome. Egyptische graanschepen legden aan in Myra, een grote stad in de buurt van de ZW-kust van Klein-Azië. De legerofficier, Julius, vond zo’n schip en liet de soldaten en gevangenen aan boord gaan. Dit schip moet een stuk groter zijn geweest dan het schip waarmee ze het eerste deel van hun reis maakten (Han 27:1-3). Het vervoerde een kostbare lading tarwe en daarnaast 276 mensen: de bemanning, de soldaten, de gevangenen en waarschijnlijk nog anderen die naar Rome gingen. Myra lag ten N van Alexandrië en lag daarom misschien op de vaste route van schepen uit die Egyptische stad. Het kan ook zijn dat het schip uit Alexandrië door de ‘tegenwind’ (Han 27:4, 7) gedwongen was geweest van koers te veranderen en voor anker te gaan in Myra. (Zie App. B13.)
de vasten van de Verzoendag: Of ‘de najaarsvasten’. Lett.: ‘de vasten’. De Griekse term voor ‘de vasten’ duidt op de enige vasten die onder de wet van Mozes verplicht was, namelijk de vasten in verband met de jaarlijkse Verzoendag, ook Jom Kipoer genoemd (Hebr.: jōm hakkippoerim, ‘dag van de bedekkingen’; Le 16:29-31; 23:26-32; Nu 29:7; zie Woordenlijst ‘Verzoendag’). De uitdrukking ‘in rouw doorbrengen’, die in verband met de Verzoendag wordt gebruikt, lijkt te slaan op verschillende vormen van onthouding, waaronder vasten (Le 16:29, vtn.). Het gebruik van ‘de vasten’ in Han 27:9 ondersteunt de gedachte dat de voornaamste vorm van onthouding op de Verzoendag vasten omvatte. De vasten van de Verzoendag was eind september of begin oktober.
ons leven: Of ‘onze zielen’. Het Griekse woord psuche slaat in deze context op een persoon of op het leven van een persoon. (Zie Woordenlijst en App. A2.)
Euraquilo: Grieks: Eurakulon. Latijn: euroaquilo. Dat wil zeggen een NO-wind, die bij zeelieden van Malta bekendstaat als de gregale. Het is de hevigste storm die op de Middellandse Zee voorkomt. De Euraquilo was heel gevaarlijk voor een schip met grote zeilen, dat tijdens zo’n storm makkelijk zou kunnen kapseizen.
de sloep: Het Griekse skafe duidt op een kleine boot die het schip achter zich aan sleepte of die bij een groter schip aan boord werd gehouden. De sloep kon gebruikt worden om aan land te komen als het schip dicht bij de kust voor anker lag, om goederen uit te laden of om het schip te trekken als het gekeerd moest worden. In noodgevallen kon de sloep ook als reddingsboot worden gebruikt. Tijdens een storm werd de sloep opgehesen en aan het schip vastgemaakt om te voorkomen dat die volliep of te pletter sloeg.
de Syrtis: De Griekse naam Syrtis komt van een grondwoord dat ‘slepen’ betekent. Syrtis was de naam van twee baaien in de grote bocht van de kust van Noord-Afrika (aan de kust van het huidige Libië). De westelijke baai (tussen Tunis en Tripoli) werd de Kleine Syrtis (nu de Golf van Gabès) genoemd. Ten O daarvan lag de Grote Syrtis, de huidige Golf van Sidra. Deze baaien waren in de oudheid bij zeelieden berucht vanwege de verraderlijke zandbanken, die door de getijden voortdurend verschoven. Strabo, een geograaf uit de eerste eeuw, zei over vaartuigen die op de zandbanken liepen dat ‘een boot zelden gespaard bleef’ (Geographica, 17, III, 20). Volgens Josephus joeg alleen al de naam Syrten (een andere benaming voor de Syrtis) de mensen angst aan (De Joodse Oorlog, 2.16.4 [2.381]; zie App. B13).
een zware storm: Lett.: ‘geen geringe storm’. De Griekse uitdrukking duidt op een hevige storm. Omdat zeelieden in Paulus’ tijd op de zon of de sterren navigeerden, maakte bewolking het navigeren erg lastig.
want niemand van jullie zal omkomen: Of ‘want geen leven (ziel) zal verloren gaan’. Het Griekse woord psuche slaat in deze context op een persoon of op het leven van een persoon. (Zie Woordenlijst en App. A2.)
heilige dienst voor hem te doen: De basisbetekenis van het Griekse werkwoord latreuo is ‘dienen’. In de Bijbel duidt het meestal op dienst voor God, dienst die verband houdt met de aanbidding van hem (Mt 4:10; Lu 2:37; 4:8; Han 7:7; Ro 1:9; Fil 3:3; 2Ti 1:3; Heb 9:14; 12:28; Opb 7:15; 22:3) of dienst in het heiligdom of de tempel (Heb 8:5; 9:9; 10:2; 13:10). In sommige contexten kan de term dus ook worden weergegeven met ‘aanbidden’. In enkele gevallen wordt de term gebruikt in verband met valse aanbidding — het dienen of aanbidden van dingen die geschapen zijn (Han 7:42; Ro 1:25). In sommige vertalingen van de Griekse Geschriften in het Hebreeuws (in App. C4 J14-17 genoemd) staat ‘Jehovah te dienen (aanbidden)’.
voor wie ik heilige dienst doe: Of ‘die ik dien (aanbid)’. (Zie aantekening bij Han 26:7.)
de Zee van Adria: In Paulus’ tijd werd deze term gebruikt voor een groter gebied dan de huidige Adriatische Zee. De Griekse geograaf Strabo zei dat de naam was ontleend aan de stad Atria, die aan de monding van de rivier de Po lag, aan wat nu de Golf van Venetië wordt genoemd (Geographica, 5, I, 8). De huidige Italiaanse stad Adria ligt iets van de kust vandaan. Het lijkt erop dat de naam Adria oorspronkelijk op de wateren in de omgeving van de oude stad werd toegepast, maar dat de naam later de volledige huidige Adriatische Zee, de Ionische Zee en het gedeelte van de Middellandse Zee ten O van Sicilië (en Malta) en ten W van Kreta ging omvatten. (Zie App. B13.)
20 vadem: Zo’n 36 m. Een vadem is een lengtemaat voor het peilen van de waterdiepte. De lengte van de vadem wordt over het algemeen op vier el (c. 1,8 m) gehouden en komt ongeveer overeen met de afstand tussen de toppen van de middelvingers bij zijwaarts gestrekte armen. Het Griekse woord voor vadem (orguia) komt dan ook van een grondwoord dat ‘uitstrekken’, ‘reiken’ betekent. (Zie App. B14.)
15 vadem: Zo’n 27 m. (Zie aantekening bij 20 vadem in dit vers en App. B14.)
276: Hoewel in een paar manuscripten een ander getal wordt genoemd, wordt het getal 276 door veel manuscripten ondersteund en wordt het door de meeste geleerden geaccepteerd. Op de schepen uit die tijd was ruimte voor zo veel passagiers. Josephus heeft het over een schip dat met zo’n 600 mensen aan boord onderweg naar Rome schipbreuk leed.
mensen: Of ‘zielen’. Het Griekse psuche, traditioneel weergegeven met ‘ziel’, duidt hier op een levend wezen. (Zie Woordenlijst en App. A2.)
Media

De gebeurtenissen staan in chronologische volgorde
1. Na twee jaar gevangenschap in Cesarea vertrekt Paulus, nog steeds een gevangene, per schip naar Rome (Han 27:1, 2)
2. Paulus en zijn reisgenoten komen in Sidon aan; Paulus krijgt toestemming om de broeders daar op te zoeken (Han 27:3)
3. Het schip, met Paulus aan boord, vaart onder de beschutting van Cyprus, gaat over open zee langs Cilicië en Pamfylië en bereikt Myra in Lycië (Han 27:4, 5)
4. In Myra gaat Paulus aan boord van een graanschip uit Alexandrië; het schip komt met moeite ter hoogte van Knidus en vaart dan onder de beschutting van Kreta, langs Salmone (Han 27:6, 7)
5. Paulus en zijn reisgenoten zeilen met moeite langs de kust van Kreta en bereiken Schone Havens (Han 27:8)
6. Het schip blijft geruime tijd in Schone Havens en dan wordt besloten om vandaaruit te vertrekken naar Fenix, een andere haven op Kreta (Han 27:9-13)
7. Al snel steekt er een stormwind op uit het noordoosten, Euraquilo; het schip drijft af (Han 27:14, 15)
8. Het schip komt in de luwte van het eiland Kauda; de zeelieden zijn bang dat het schip vastloopt op de zandbanken van de Syrtis (Han 27:16, 17)
9. Een engel verschijnt aan Paulus en vertelt hem dat hij voor caesar zal verschijnen; Paulus verzekert zijn reisgenoten dat ze het allemaal zullen overleven (Han 27:22-25)
10. Schipbreuk op Malta (Han 27:39-44; 28:1)
11. Mensen op Malta zijn buitengewoon vriendelijk; Paulus geneest de vader van Publius (Han 28:2, 7, 8)
12. Paulus gaat aan boord van een schip uit Alexandrië dat op Malta heeft overwinterd en reist naar Syracuse en daarna naar Regium (Han 28:11-13a)
13. Paulus komt in Puteoli aan, waar broeders hem hartelijk verwelkomen (Han 28:13b, 14)
14. Broeders uit Rome treffen Paulus bij de Marktplaats van Appius en de Drie Taveernen (Han 28:15)
15. Paulus komt aan in Rome; hij krijgt toestemming om op zichzelf te wonen, onder bewaking van een soldaat (Han 28:16)
16. Paulus spreekt tot de Joden in Rome; twee jaar lang predikt hij vrijmoedig tot iedereen die bij hem komt (Han 28:17, 18, 21-31)

In de eerste eeuw voeren er allerlei koopvaardijschepen op de Middellandse Zee. Daaronder bevonden zich kustschepen, zoals de boot uit Adramyttium waarmee Paulus als gevangene van Cesarea naar Myra werd gebracht (Han 27:2-5). Maar het koopvaardijschip waarmee Paulus vanaf Myra werd vervoerd, was een groot schip vergelijkbaar met dat op de afbeelding. Het vervoerde tarwe en er waren 276 personen aan boord — bemanningsleden en passagiers (Han 27:37, 38). Waarschijnlijk had het schip een grootzeil en een fok en werd het vanuit het achtersteven bestuurd met twee grote roeiriemen. Zulke schepen hadden vaak een boegbeeld dat een god of godin afbeeldde.
1. Koopvaardijschip
2. Galilese vissersboot

1. Stok
2. Schacht
3. Vloei of lepel
4. Arm
5. Verbindingsstuk
In het verslag over Paulus’ reis naar Rome wordt geregeld over het gebruik van ankers gesproken (Han 27:13, 29, 30, 40). In de oudheid gebruikten zeelieden waarschijnlijk stenen gewichten en andere eenvoudige middelen. Maar in Paulus’ tijd waren er al geavanceerdere ankers ontwikkeld. Op de afbeelding is een stokanker te zien dat in de tijd van de Romeinen veel gebruikt werd. Zulke ankers waren meestal van metaal en hout gemaakt. De zware stok was meestal van lood en zorgde ervoor dat het anker kon zakken, en een van de armen van het anker boorde zich in de zeebodem. Grote schepen hadden vaak meerdere ankers (Han 27:29, 30). Een anker dat is aangetroffen in de buurt van Cyrene, aan de Afrikaanse kust, weegt zo’n 545 kg, wat extra betekenis geeft aan Paulus’ uitspraak: ‘Die hoop is voor ons als een anker voor de ziel’ (Heb 6:19).

Gewichten die als dieplood of peillood (1) werden gebruikt, verschilden van vorm en grootte. Ze behoren tot de oudste bekende scheepsinstrumenten. Ze werden aan een touw gebonden en aan de zijkant van het schip overboord gegooid. Als het dieplood de zeebodem raakte, bepaalden de zeelieden aan de hand van het touw de diepte onder de romp van het schip (2). Bij sommige gewichten zat aan de onderkant een laag talk waaraan zich materiaal van de zeebodem hechtte, zoals kiezels en zand. Als het dieplood werd opgehaald, konden de zeelieden dat materiaal onderzoeken. Hoewel er verschillende materialen voor deze gewichten werden gebruikt, waren ze meestal van lood. Het Griekse werkwoord voor ‘de diepte peilen’ in Han 27:28 betekent dan ook letterlijk ‘ophijsen van het lood’.
1. Dieplood
2. Touw