Handelingen van apostelen 25:1-27
Voetnoten
Aantekeningen
de provincie: Dat wil zeggen de Romeinse provincie Judea, met Cesarea als de residentie van de gouverneur. De Griekse uitdrukking was aangekomen en het bestuur had overgenomen wordt opgevat als verwijzing naar het moment dat Festus als gouverneur in de provincie begon.
caesar: Of ‘de keizer’. Tijdens Jezus’ bediening op aarde was Tiberius keizer van Rome, maar deze term was niet beperkt tot de heersende keizer. ‘Caesar’ kon duiden op de Romeinse overheid (de staat) en de aangestelde vertegenwoordigers ervan, die Paulus ‘de superieure autoriteiten’ noemt en Petrus ‘de koning’ en zijn ‘gouverneurs’ (Ro 13:1-7; 1Pe 2:13-17; Tit 3:1; zie Woordenlijst).
caesar: Of ‘de keizer’. In die tijd was de Romeinse keizer Claudius aan de macht, die van 41 tot 54 regeerde (Han 11:28; 18:2; zie aantekening bij Mt 22:17 en Woordenlijst).
caesar: Of ‘de keizer’. In die tijd regeerde Nero als keizer van Rome. Zijn bestuur begon in 54 en eindigde in 68, toen hij zelfmoord pleegde op de leeftijd van ongeveer 31 jaar. In Handelingen 25-28 slaan alle verwijzingen naar caesar op Nero. (Zie aantekeningen bij Mt 22:17, Han 17:7 en Woordenlijst.)
we Romeinen zijn: Dat wil zeggen Romeinse burgers. Paulus was een Romeins burger en Silas blijkbaar ook. Volgens de Romeinse wet had een burger altijd recht op een eerlijk proces en mocht hij nooit zonder veroordeling in het openbaar gestraft worden. Een Romeins staatsburger had binnen het keizerrijk bepaalde rechten en privileges. Hij stond onder de Romeinse wet, en niet onder de wet van andere steden in het rijk. Als hij ergens van beschuldigd werd, kon hij ermee instemmen volgens de lokale wetgeving berecht te worden, maar hij behield het recht om door een Romeinse rechtbank gehoord te worden. Als hij ter dood werd veroordeeld, had hij het recht om bij de keizer in beroep te gaan. Paulus predikte overal in het Romeinse Rijk. Hij maakte bij minstens drie voorvallen gebruik van zijn rechten als Romeins burger. De eerste keer was hier in Filippi, toen hij de magistraten erop wees dat ze zijn rechten geschonden hadden door hem te slaan. (Zie voor de andere twee voorvallen de aantekeningen bij Han 22:25 en 25:11.)
een Romein: Dat wil zeggen een Romeins burger. Dit is het tweede van drie opgetekende gevallen waarin Paulus gebruikmaakte van zijn rechten als Romeins burger. De Romeinse overheid bemoeide zich meestal nauwelijks met Joodse kwesties. Maar de Romeinen raakten niet alleen betrokken bij Paulus’ zaak omdat er een rel ontstond toen hij de tempel bezocht, maar ook omdat hij een Romeins burger was. Het burgerschap gaf iemand bepaalde privileges die in het hele rijk erkend en gerespecteerd werden. Het was bijvoorbeeld niet toegestaan om een Romein die niet veroordeeld was vast te binden of te slaan, omdat men zo’n behandeling alleen passend vond voor slaven. (Zie voor de andere twee voorvallen de aantekeningen bij Han 16:37 en 25:11.)
Ik beroep me op caesar!: Dit is het derde voorval in het Bijbelse verslag waarbij Paulus gebruikmaakt van zijn rechten als Romeins burger. (Zie voor de andere twee voorvallen de aantekeningen bij Han 16:37 en 22:25.) Zo’n beroep op caesar kon worden gedaan na de rechterlijke uitspraak of al tijdens de behandeling van de zaak. Festus gaf aan dat hij in deze kwestie geen uitspraak wilde doen, en een rechtszaak in Jeruzalem bood praktisch geen hoop op een rechtvaardige behandeling. Daarom vroeg Paulus formeel om door het hoogste gerechtshof van het rijk berecht te worden. Blijkbaar kon het beroep in sommige gevallen worden afgewezen, bijvoorbeeld in het geval van een dief, zeerover of opruier die op heterdaad betrapt was. Waarschijnlijk overlegde Festus om die reden eerst met ‘zijn raadgevers’ voordat hij het beroep aanvaardde (Han 25:12). Het daaropvolgende verhoor tijdens het bezoek van Herodes Agrippa II vond plaats zodat Festus nauwkeuriger informatie zou hebben als hij Paulus’ zaak overdroeg aan ‘de Augustus’, Nero (Han 25:12-27; 26:32; 28:19). Doordat Paulus zich op caesar beriep, kon hij naar Rome gaan, een wens die hij al eerder geuit had (Han 19:21). Jezus’ profetische belofte en de boodschap die Paulus later via een engel kreeg, bewijzen dat deze gebeurtenissen onder Gods leiding plaatsvonden (Han 23:11; 27:23, 24).
Agrippa: Dat wil zeggen Herodes Agrippa II. Hij was de achterkleinzoon van Herodes de Grote en de zoon van Herodes Agrippa I en zijn vrouw Cypros (Han 12:1; zie Woordenlijst ‘Herodes’).
Bernice: Ook wel Berenice genoemd. De zus van Herodes Agrippa II. Het gerucht ging dat Agrippa een incestueuze verhouding met haar had. Later werd ze de minnares van Titus, voordat hij keizer van Rome werd.
oudsten: Lett.: ‘oudere mannen’. In de Bijbel wordt het Griekse presbuteros voornamelijk gebruikt voor personen die gezag en verantwoordelijkheid dragen in een gemeenschap of natie. Hoewel de term soms duidt op leeftijd (zoals in Lu 15:25 en Han 2:17), wordt die niet uitsluitend toegepast op ouderen. Hier wordt het woord gebruikt voor de leiders van het Joodse volk, die vaak in één adem worden genoemd met de overpriesters en de schriftgeleerden. Het Sanhedrin bestond uit mannen uit deze drie groepen (Mt 21:23; 26:3, 47, 57; 27:1, 41; 28:12; zie Woordenlijst ‘Ouderling, oudste’).
oudsten: Hier wordt het woord gebruikt voor de leiders van het Joodse volk, die vaak in één adem worden genoemd met de overpriesters en de schriftgeleerden. (Zie aantekening bij Mt 16:21.)
Caesar: Of ‘keizer’. Het Griekse woord Kaisar komt overeen met de Latijnse term Caesar. (Zie Woordenlijst.) De naam Augustus, een Latijns woord dat ‘verhevene’ betekent, werd in 27 v.Chr. door de Romeinse senaat als titel gegeven aan Gaius Octavius, de eerste Romeinse keizer. Zo kwam hij bekend te staan als Caesar Augustus. Zijn bevel leidde ertoe dat Jezus in Bethlehem werd geboren, waarmee Bijbelprofetieën in vervulling gingen (Da 11:20; Mi 5:2).
de Augustus: Een titel van de Romeinse keizer. Het Griekse Sebastos betekent ‘eerbiedwaardig’, ‘geëerd’, ‘verheven’ en is een vertaling van de Latijnse titel Augustus. Enkele vertalingen gebruiken uitdrukkingen als ‘Zijne Majesteit’ en ‘zijne keizerlijke hoogheid’. In dit geval is het de titel van keizer Nero (54-68 n.Chr.), de vierde keizer na Octavianus, die de eerste was met deze titel. (Zie aantekening bij Lu 2:1.)
Media

Deze gouden munt is geslagen rond 56/57 n.Chr. Op de ene kant is een portret van Nero te zien, die van 54 tot 68 keizer van het Romeinse Rijk was. Nero was de keizer op wie Paulus zich beriep na zijn onterechte arrestatie in Jeruzalem en zijn daaropvolgende gevangenschap in Cesarea van ongeveer 56 tot ongeveer 58. Rond het jaar 59 werd Paulus in Rome gevangengezet, maar blijkbaar werd hij rond 61 vrijgesproken en vrijgelaten. Maar in 64 werd een kwart van Rome door een brand verwoest, en sommigen gaven Nero daar de schuld van. Om zich van verdenking vrij te pleiten, beschuldigde Nero de christenen van brandstichting, wat leidde tot gewelddadige vervolging door de overheid. Waarschijnlijk is Paulus rond die tijd (65 n.Chr.) een tweede keer in Rome gevangengezet en daarna terechtgesteld.