Handelingen van apostelen 23:1-35
Voetnoten
Aantekeningen
ik heb (...) geleefd: Of ‘ik heb me (...) gedragen’. De vorm van het Griekse werkwoord politeuomai dat hier wordt gebruikt, kan worden vertaald met ‘zich als een burger gedragen’ (Kingdom Interlinear). Paulus geeft hier aan dat hij zich netjes heeft gedragen als een goede burger die zich aan de wetten van zijn land houdt. Romeinse burgers hielden zich actief bezig met staatszaken omdat er veel waarde werd gehecht aan het Romeins burgerschap en omdat het verantwoordelijkheden en privileges met zich bracht (Han 22:25-30). Toen Paulus bij deze gelegenheid beschreef hoe hij tegenover God had geleefd, impliceerde hij misschien dat hij in de eerste plaats een burger van Gods Koninkrijk was (Fil 3:20; vergelijk het gebruik van dezelfde werkwoordsvorm in Fil 1:27, vtn.).
ik ben een farizeeër: Sommige aanwezigen kenden Paulus (Han 22:5). Ze zullen hebben begrepen dat hij door zichzelf een zoon van farizeeën te noemen, hun gemeenschappelijke achtergrond erkende. Ze begrepen dat Paulus geen verkeerde voorstelling van zichzelf gaf, aangezien de farizeeën in het Sanhedrin wisten dat hij een ijverige christen was geworden. Maar in deze context kon Paulus’ uitspraak dat hij een farizeeër was in relatieve zin worden opgevat: Paulus vereenzelvigde zich eerder met de farizeeën dan met de sadduceeën omdat hij net als de farizeeën in de opstanding geloofde. Zo zocht hij een punt van overeenkomst met de aanwezige farizeeën. Blijkbaar hoopte hij met dit controversiële onderwerp bij sommige leden van het Sanhedrin sympathie te wekken voor zijn argument, en die strategie werkte (Han 23:7-9). Paulus’ uitspraak hier in Han 23:6 komt ook overeen met hoe hij zichzelf later beschreef in zijn verdediging voor koning Agrippa (Han 26:5). En toen hij vanuit Rome een brief schreef aan medechristenen in Filippi, had hij het opnieuw over zijn achtergrond als farizeeër (Fil 3:5). Het is ook interessant in Han 15:5 te lezen hoe andere christenen die vroeger farizeeër waren geweest, worden beschreven. (Zie aantekening bij Han 15:5.)
deden ze een eed met een vervloeking: Het Griekse anathematizo wordt kennelijk gebruikt voor het zweren van een eed die voor degene die de eed aflegde een vervloeking tot gevolg zou hebben als de eed gebroken werd of een meineed bleek te zijn.
de oudsten: Hier wordt het woord gebruikt voor de leiders van het Joodse volk, die vaak in één adem worden genoemd met de overpriesters en de schriftgeleerden. (Zie aantekening bij Mt 16:21.)
hebben een plechtige eed met een vervloeking afgelegd: Zie aantekening bij Han 23:12.
hebben een eed met een vervloeking afgelegd: Zie aantekening bij Han 23:12.
het derde uur van de nacht: Dat wil zeggen rond 21.00 uur, geteld vanaf zonsondergang. In de Griekse Geschriften wordt de tijd ’s nachts meestal ingedeeld in ‘nachtwaken’, zoals bij de Grieken en Romeinen gebruikelijk was (Mt 14:25; Mr 6:48; Lu 12:38). Dit is de enige keer dat een specifiek ‘uur’ vermeld wordt van de 12 uur die tot de nacht gerekend werden. (Vergelijk Han 16:25, 33; zie aantekening bij Mr 13:35.)
Claudius Lysias aan Zijne Excellentie, gouverneur Felix: Gegroet!: Dit was in de oudheid een gebruikelijke inleiding van brieven. Eerst werd de schrijver vermeld, dan de persoon tot wie de brief gericht was en daarna kwam er een gebruikelijke begroeting met het Griekse chairo, dat letterlijk ‘zich verheugen’ betekent. Het bracht de gedachte over: ‘Mag het je goed gaan.’ Dit woord komt veel voor in niet-Bijbelse brieven op papyrus. In deze context kan het woord goed worden weergegeven met ‘Gegroet!’ Een vergelijkbare inleiding van een brief is te vinden in Han 15:23 en Jak 1:1. (Zie aantekening bij Han 15:23.)
een Romein: Dat wil zeggen een Romeins burger. (Zie aantekeningen bij Han 16:37 en 22:25.)
paleis: Of ‘pretorium’. In de evangeliën en Handelingen wordt het Griekse woord praitorion (uit het Latijn) gebruikt voor een paleis of residentie. De tent van een bevelhebber stond bekend als het pretorium en na verloop van tijd werd die term gebruikt voor het verblijf van een provinciebestuurder. Hier wordt het woord gebruikt voor een paleis in Cesarea dat door Herodes de Grote gebouwd was. In die tijd (rond 56) was het de residentie van de Romeinse gouverneur. (Zie aantekening bij Mt 27:27.)
Media

Romeinse soldaten waren meestal uitgerust met lange werp- of stootwapens. De pilum (1) was gemaakt om het doel te doorboren. Het wapen was door zijn gewicht niet geschikt om heel ver te werpen maar wel om er een wapenrusting of schild mee te doorboren. Uit bewijsmateriaal blijkt dat Romeinse legionairs vaak een pilum droegen. Er waren ook eenvoudiger speren (2) met een houten schacht en een smeedijzeren punt. De hulptroepen van de infanterie hadden vaak een of meer speren van dit type. Het is niet bekend met wat voor speer de soldaat in Jezus’ zij stak.