Handelingen van apostelen 21:1-40
Voetnoten
Aantekeningen
linkerkant: Of ‘bakboord’. Blijkbaar passeerde het schip de ZW-punt van het eiland Cyprus terwijl het in oostelijke richting naar Tyrus voer. Op zijn eerste zendingsreis, zo’n negen jaar daarvoor, had Paulus samen met Barnabas en Johannes Markus op Cyprus weerstand tegen hun prediking ondervonden van de tovenaar Elymas (Han 13:4-12). Toen Paulus Cyprus weer zag en terugdacht aan de gebeurtenissen daar, zal dat hem misschien aangemoedigd en gesterkt hebben voor wat hem te wachten stond.
het goede nieuws: De eerste keer dat het Griekse euaggelion voorkomt, dat in sommige Bijbelvertalingen met ‘evangelie’ wordt weergegeven. Het verwante Griekse euaggelistes, dat met ‘evangelieprediker’ wordt vertaald, betekent ‘verkondiger van goed nieuws’ (Han 21:8; Ef 4:11, vtn.; 2Ti 4:5, vtn.).
evangelieprediker: De grondbetekenis van het Griekse euaggelistes, dat met ‘evangelieprediker’ is vertaald, is ‘verkondiger van goed nieuws’. (Zie aantekening bij Mt 4:23.) Hoewel alle christenen de opdracht hebben gekregen het goede nieuws te verkondigen (Mt 24:14; 28:19, 20; Han 5:42; 8:4; Ro 10:9, 10), laat de context van de drie verzen waar dit Griekse woord voorkomt zien dat ‘evangelieprediker’ in een bijzondere betekenis gebruikt kan worden (Han 21:8; Ef 4:11, vtn.; 2Ti 4:5, vtn.). Als het bijvoorbeeld wordt gebruikt voor iemand die een nieuw veld opent waar het goede nieuws nog nooit gepredikt is, kan het ook worden vertaald met ‘zendeling’. Na Pinksteren maakte Filippus een begin met de prediking in de stad Samaria en hij had veel succes. Op aanwijzing van een engel predikte hij het goede nieuws over de Christus tot een Ethiopische eunuch en hij doopte hem. Daarna werd Filippus door de geest weggeleid om in Asdod en alle steden onderweg naar Cesarea te prediken (Han 8:5, 12, 14, 26-40). Zo’n 20 jaar later, als de gebeurtenissen plaatsvinden die in Han 21:8 staan, wordt Filippus nog steeds ‘de evangelieprediker’ genoemd.
profeteren: Het Griekse profeteuo betekent letterlijk ‘openlijk en luid verkondigen’. In de Bijbel wordt het gebruikt voor het bekendmaken van boodschappen uit een goddelijke bron. Hoewel dat vaak de gedachte omvat van de toekomst voorspellen, is voorspellen niet de grondbetekenis van het woord. Het Griekse woord kan ook duiden op iets vaststellen door een openbaring van God. (Zie aantekeningen bij Mt 26:68, Mr 14:65 en Lu 22:64.) In deze context zette heilige geest sommigen ertoe aan te profeteren. Ze zouden als woordvoerder van de Allerhoogste dienen door ‘de grote daden’ bekend te maken die Jehovah had gedaan en nog zou doen (Han 2:11). Het Hebreeuwse woord voor profeteren brengt een vergelijkbare gedachte over. Zo wordt Aäron in Ex 7:1 de ‘profeet’ van Mozes genoemd in de zin dat hij Mozes’ woordvoerder werd, niet dat hij toekomstige gebeurtenissen voorspelde.
ongetrouwde dochters: Lett.: ‘dochters, maagden’. In de Bijbel duidt het Griekse parthenos, dat vaak met ‘maagd’ wordt weergegeven, op ‘iemand die nooit seksuele gemeenschap heeft gehad’. Het kan zowel op een ongetrouwde man als op een ongetrouwde vrouw slaan (Mt 25:1-12; Lu 1:27; 1Kor 7:25, 36-38). In deze context benadrukt dit Griekse woord dat de vier dochters van Filippus niet getrouwd waren.
profeteerden: De profeet Joël voorspelde dat zowel mannen als vrouwen zouden profeteren (Joë 2:28, 29). In de oorspronkelijke taal hebben de woorden die met ‘profeteren’ worden vertaald als grondbetekenis het bekendmaken van boodschappen uit een goddelijke bron. Ze omvatten niet per se de gedachte van de toekomst voorspellen. (Zie aantekening bij Han 2:17.) Hoewel iedereen in de christelijke gemeente mag vertellen over de vervulling van de profetieën uit Gods Woord, was het ‘profeteren’ waar 1Kor 12:4, 10 over spreekt een van de wonderbare gaven van de geest die enkelen in de pas opgerichte christelijke gemeente kregen. Sommigen die de wonderbare gave van het profeteren hadden, konden toekomstige gebeurtenissen voorspellen, zoals Agabus (Han 11:27, 28). De vrouwen die Jehovah uitkoos om deze gave te ontvangen, toonden ongetwijfeld diep respect voor hem door zich te onderwerpen aan het gezag van de mannelijke leden van de gemeente (1Kor 11:3-5).
proberen jullie me (...) op andere gedachten te brengen: Of ‘proberen jullie (...) mijn hart week te maken’. Het Griekse werkwoord dat hier wordt gebruikt, betekent letterlijk ‘samendrukken’, ‘in stukken breken’. Het wordt hier figuurlijk gebruikt in combinatie met het Griekse woord voor hart.
de wil van Jehovah: Het Griekse woord voor wil (thelema) zoals dat in de Griekse Geschriften wordt gebruikt, wordt meestal in verband gebracht met Gods wil (Mt 7:21; 12:50; Mr 3:35; Ro 12:2; 1Kor 1:1; Heb 10:36; 1Pe 2:15; 4:2; 1Jo 2:17). In de Septuaginta wordt thelema vaak gebruikt om Hebreeuwse uitdrukkingen voor Gods wil (of waarmee hij ingenomen is) te vertalen, en het woord is te vinden in passages waarin Gods naam voorkomt (Ps 40:8, 9 [39:9, 10, LXX]; 103:21 [102:21, LXX]; 143:9-11 [142:9-11, LXX]; Jes 44:24, 28; Jer 9:24 [9:23, LXX]; Mal 1:10). Jezus uitte een vergelijkbare gedachte toen hij volgens Mt 26:42 tot zijn Vader bad: ‘Laat uw wil gebeuren.’ (Zie App. C3 inleiding en Han 21:14.)
Jakobus: Deze halfbroer van Jezus is blijkbaar de Jakobus die wordt vermeld in Han 12:17 (zie aantekening) en Ga 1:19 en die het Bijbelboek heeft geschreven dat zijn naam draagt (Jak 1:1).
Jakobus: Waarschijnlijk wordt hiermee Jezus’ halfbroer bedoeld. Misschien was hij na Jezus de oudste, want hij wordt als eerste genoemd van de vier zonen die Jozef en Maria kregen: Jakobus, Jozef, Simon en Judas (Mt 13:55; Mr 6:3; Jo 7:5). Jakobus was ooggetuige van de gebeurtenissen met Pinksteren 33, toen duizenden Joden uit het buitenland die in Jeruzalem op bezoek waren, positief op het goede nieuws reageerden en gedoopt werden (Han 1:14; 2:1, 41). Petrus zei tegen de discipelen: ‘Vertel deze dingen aan Jakobus’, wat erop wijst dat Jakobus de leiding nam in de gemeente in Jeruzalem. Blijkbaar is hij ook de Jakobus die wordt vermeld in Han 15:13; 21:18, 1Kor 15:7, Ga 1:19 (waar hij ‘de broer van de Heer’ wordt genoemd); 2:9, 12 en de schrijver van het boek dat zijn naam draagt (Jak 1:1; Ju 1).
Jakobus: Waarschijnlijk Jezus’ halfbroer en de Jakobus die in Han 12:17 wordt vermeld. (Zie aantekeningen bij Mt 13:55 en Han 12:17.) Toen de besnijdeniskwestie aan ‘de apostelen en ouderlingen in Jeruzalem’ werd voorgelegd, leidde Jakobus blijkbaar de bespreking (Han 15:1, 2). Kennelijk verwijst Paulus naar die gelegenheid als hij zegt dat Jakobus, Cefas (Petrus) en Johannes degenen waren ‘die als steunpilaren golden’ van de gemeente in Jeruzalem (Ga 2:1-9).
ouderlingen: Lett.: ‘oudere mannen’. Hier verwijst het Griekse presbuteros naar personen die een verantwoordelijke positie hadden in de christelijke gemeente in de eerste eeuw. De ouderlingen van de gemeente in Jeruzalem worden in één adem met de apostelen genoemd als degenen naar wie Paulus, Barnabas en een paar andere broeders uit Syrisch Antiochië toe gingen om de besnijdeniskwestie op te lossen. Dus net zoals een aantal oudsten in het letterlijke Israël op nationaal niveau de leiding hadden, vormden deze ouderlingen samen met de apostelen een besturend lichaam voor alle christelijke gemeenten in de eerste eeuw. Dat wijst erop dat de oorspronkelijke groep die als besturend lichaam fungeerde, de 12 apostelen, nu was uitgebreid (Han 1:21, 22, 26; zie aantekeningen bij Mt 16:21 en Han 11:30).
de apostelen en ouderlingen in Jeruzalem: Zoals blijkt uit de aantekening bij Han 15:2 hadden sommige oudsten in Israël de leiding op nationaal niveau. Op een vergelijkbare manier vormden deze ouderlingen in Jeruzalem samen met de apostelen een besturend lichaam voor alle christelijke gemeenten in de eerste eeuw. Nadat deze apostelen en ouderlingen de besnijdeniskwestie hadden behandeld, maakten ze hun beslissing bekend aan de gemeenten, en die beslissing werd als gezaghebbend aanvaard.
Jakobus: Waarschijnlijk Jezus’ halfbroer en de Jakobus die in Han 12:17 en 15:13 wordt vermeld. (Zie aantekeningen bij Mt 13:55 en Han 12:17; 15:13.)
en alle ouderlingen: Zie aantekeningen bij Han 15:2 en 16:4. Geen van de apostelen wordt genoemd in verband met deze bijeenkomst, die plaatsvond in het jaar 56. De Bijbel legt niet uit waarom. Maar de geschiedschrijver Eusebius (geboren rond 260 n.Chr.) zei over de tijd voorafgaand aan de verwoesting van Jeruzalem: ‘De andere apostelen werden op allerlei manieren dwarsgezeten; men wilde ze uitroeien; maar nadat de apostelen het land van Judea verlaten hadden, reisden ze heen om het evangelie aan alle volken te verkondigen; ze vertrouwden daarbij op Christus’ kracht’ (Eusebius’ Kerkgeschiedenis, Boek III, V, 2). Hoewel Eusebius’ woorden geen deel uitmaken van het geïnspireerde verslag, zijn ze wel in harmonie met wat de Bijbel zegt. Zo was Petrus rond het jaar 62 in Babylon — ver van Jeruzalem (1Pe 5:13). Maar Jakobus, de broer van Jezus, was nog in Jeruzalem en waarschijnlijk was hij de voorzitter van deze vergadering waar ‘alle ouderlingen aanwezig waren’ samen met Paulus.
duizenden: Lett.: ‘myriaden’, ‘tienduizenden’. Het Griekse woord duidt letterlijk op een groep van 10.000, een myriade, maar kan ook voor een groot, onbekend aantal gebruikt worden.
ontrouw: Lett.: ‘afval’. Het Griekse woord apostasia dat hier wordt gebruikt, komt van het werkwoord afistemi, dat letterlijk ‘afstand nemen van’ betekent en afhankelijk van de context kan worden weergegeven met ‘zich terugtrekken’, ‘zich afkeren’ (Han 19:9; 2Ti 2:19). Het zelfstandig naamwoord betekent ‘verlating, verzaking, opstand’. In de Griekse Geschriften komt het twee keer voor, hier en in 2Th 2:3. In het klassieke Grieks duidde het zelfstandig naamwoord op politieke afval, en in die betekenis wordt het werkwoord kennelijk in Han 5:37 gebruikt, waar over Judas de Galileeër wordt gezegd dat hij ‘volgelingen kreeg [een vorm van afistemi]’. De Griekse Septuaginta gebruikt het werkwoord in Ge 14:4 voor zo’n politieke opstand en gebruikt het zelfstandig naamwoord apostasia in Joz 22:22, 2Kr 29:19 en Jer 2:19 als vertaling van de Hebreeuwse woorden voor opstand en ontrouw. In de Griekse Geschriften wordt apostasia voornamelijk gebruikt voor geloofsafval, ontrouw, zich afkeren van de ware aanbidding van en dienst voor God, het verlaten van wat men voorheen heeft geloofd, het volledig opgeven van principes of geloofsopvattingen.
verstikt vlees: Of ‘wat is gedood zonder het te laten uitbloeden’. Dit verbod omvatte blijkbaar ook dieren die een natuurlijke dood waren gestorven of die waren gestorven doordat een ander dier ze had verwond. In beide gevallen zou het dier niet goed zijn uitgebloed (Ex 22:31; Le 17:15; De 14:21).
seksuele immoraliteit: Het Griekse porneia is een algemene term voor alle seksuele activiteiten die volgens de Bijbel ongeoorloofd zijn. Het omvat overspel, prostitutie, seks tussen ongetrouwde personen, homoseksuele handelingen en bestialiteit. (Zie Woordenlijst.)
verstikt vlees: Zie aantekening bij Han 15:20.
seksuele immoraliteit: Zie aantekening bij Han 15:20.
de bevelhebber: De Griekse term chiliarchos (chiliarch) betekent letterlijk ‘heerser over duizend’ soldaten. Het duidt op een Romeinse krijgstribuun. Elk Romeins legioen had zes tribunen. Het legioen was niet in zes legerafdelingen verdeeld, maar elke tribuun voerde een zesde van de tijd het commando over het hele legioen. Zo’n legerofficier had grote autoriteit. Hij kon bijvoorbeeld centurio’s benoemen en toewijzen. Het Griekse woord kon ook duiden op hoge legerofficieren in het algemeen. Er was een Romeinse bevelhebber bij de soldaten die Jezus arresteerden.
de commandant: De Griekse term chiliarchos (chiliarch) betekent letterlijk ‘heerser over duizend’ soldaten. Het duidt op een Romeinse krijgstribuun. (Zie aantekening bij Jo 18:12.) Rond 56 was Claudius Lysias de commandant van het garnizoen in Jeruzalem (Han 23:22, 26). In Handelingen 21-24 wordt gezegd dat hij Paulus redde van de menigte en van het tumult in het Sanhedrin. Hij schreef ook een brief met uitleg aan gouverneur Felix toen Paulus in het geheim naar Cesarea werd gebracht.
legerofficieren: Of ‘centurio’s’. Een centurio was iemand die in het Romeinse leger het bevel had over zo’n 100 soldaten.
de kazerne: Een onderkomen voor Romeinse troepen in de burcht Antonia in Jeruzalem. Deze vesting lag aan de NW-hoek van het tempelvoorhof en keek uit over het hele tempelterrein. Blijkbaar lag de vesting op de plaats waar Nehemia eerder ‘de Burcht van het Huis’ had gebouwd die in Ne 2:8 wordt vermeld. Herodes de Grote liet omvangrijke en kostbare restauratiewerkzaamheden uitvoeren en breidde de versterkingen uit. Herodes noemde de burcht Antonia ter ere van de Romeinse commandant Marcus Antonius. Vóór de tijd van Herodes diende de vesting voornamelijk als bescherming tegen vijandelijke invallen uit het N. Later werd de burcht in de eerste plaats gebruikt om de Joden onder controle te houden en toezicht uit te oefenen op wat er gebeurde op het tempelterrein, dat via een onderaardse gang met de burcht verbonden was (Josephus, De Oude Geschiedenis van de Joden, XV, 424 [xi, 7]). Zo kon het Romeinse garnizoen snel het tempelterrein bereiken, zoals waarschijnlijk gebeurde toen soldaten Paulus uit handen van de menigte bevrijdden (Han 21:31, 32; zie voor de locatie van de burcht Antonia App. B11).
Hebreeuws: In de Griekse Geschriften gebruikten de Bijbelschrijvers onder inspiratie het woord Hebreeuws voor de taal van de Joden (Jo 19:13, 17, 20; Han 21:40; 22:2; Opb 9:11; 16:16) en ook voor de taal waarin de uit de dood opgewekte en verheerlijkte Jezus Saulus van Tarsus aansprak (Han 26:14, 15). In Han 6:1 wordt onderscheid gemaakt tussen ‘Hebreeuwssprekende Joden’ en ‘Griekssprekende Joden’. Sommige geleerden zijn van mening dat ‘Hebreeuws’ in deze gevallen zou moeten worden vervangen door ‘Aramees’, maar er zijn goede redenen om te geloven dat het hier echt om de Hebreeuwse taal gaat. De arts Lukas vermeldt dat Paulus de inwoners van Jeruzalem ‘in het Hebreeuws’ toesprak. Paulus sprak toen mensen toe van wie het leven draaide om het bestuderen van de wet van Mozes in het Hebreeuws. Daarnaast is het grootste deel van de fragmenten en manuscripten van de Dode Zeerollen in het Hebreeuws geschreven (zowel Bijbelse als niet-Bijbelse teksten), wat laat zien dat de taal nog dagelijks werd gebruikt. Dat er ook enkele Aramese fragmenten waren, toont aan dat beide talen werden gebruikt. Het lijkt dus heel onwaarschijnlijk dat Bijbelschrijvers die het woord Hebreeuws gebruikten eigenlijk de Aramese of Syrische taal bedoelden (Han 21:40; 22:2; vergelijk Han 26:14). In de Hebreeuwse Geschriften werd onderscheid gemaakt tussen het ‘Aramees’ en ‘de taal van de Joden’ (2Kon 18:26), en de eerste-eeuwse Joodse geschiedschrijver Josephus vermeldt het ‘Syrisch’ (of Aramees) en het ‘Hebreeuws’ als afzonderlijke talen (De Oude Geschiedenis van de Joden, X, 8). Het is waar dat sommige woorden uit het Aramees zijn overgenomen in het Hebreeuws, woorden die in het Aramees en het Hebreeuws veel op elkaar lijken en misschien nog andere woorden. Maar er lijkt geen reden te zijn om aan te nemen dat de schrijvers van de Griekse Geschriften Hebreeuws zeiden als ze Aramees bedoelden.
in het Hebreeuws: Zie aantekening bij Jo 5:2.
Media

In het Bijbelverslag wordt gesproken over de ijverige ‘evangelieprediker Filippus’ (Han 21:8). Hij was een van de ‘zeven mannen met een goede reputatie’ die voedsel verdeelden onder de Griekssprekende en Hebreeuwssprekende discipelen in Jeruzalem (Han 6:1-6). Toen na de dood van Stefanus ‘iedereen werd verspreid (...), behalve de apostelen’, ging Filippus naar Samaria. Daar predikte hij het goede nieuws en deed hij wonderen (Han 8:1, 4-7). Later stuurde Jehovah’s engel Filippus naar een woestijnweg die van Jeruzalem naar Gaza liep (Han 8:26). Filippus kwam op die weg een Ethiopische eunuch tegen en vertelde hem het goede nieuws (Han 8:27-38). Daarna werd Filippus weggeleid door Jehovah’s geest (Han 8:39) om te prediken in Asdod en in de andere kuststeden onderweg naar Cesarea (Han 8:40). Jaren later verbleven Lukas en Paulus in het huis van Filippus in Cesarea. Tegen die tijd had Filippus ‘vier ongetrouwde dochters die profeteerden’ (Han 21:8, 9).
1. Jeruzalem: doet organisatorisch werk (Han 6:5)
2. Samaria: predikt het goede nieuws (Han 8:5)
3. Woestijnweg naar Gaza: legt de Schrift uit aan een Ethiopische eunuch en doopt hem (Han 8:26-39)
4. Kuststreek: maakt het goede nieuws in alle steden bekend (Han 8:40)
5. Cesarea: Filippus ontvangt Paulus bij zich thuis (Han 21:8, 9)

Tarsus, de geboorteplaats van Saulus (de latere apostel Paulus), was de hoofdstad van de provincie Cilicië in het zuidoosten van Klein-Azië, een gebied dat nu deel uitmaakt van Turkije (Han 9:11; 22:3). Het was een grote, welvarende handelsstad, strategisch gelegen aan een belangrijke handelsroute die van oost naar west liep door het Taurusgebergte en de Cilicische Poort (een nauwe kloof met een weg die in de rotsen was uitgehakt). De stad had ook een haven die de rivier de Cydnus verbond met de Middellandse Zee. Tarsus was een centrum van de Griekse cultuur en had een vrij grote Joodse gemeenschap. Op de foto staan restanten die nog te zien zijn in de hedendaagse nederzetting met dezelfde naam, zo’n 16 km van de plaats waar de Cydnus uitmondt in de Middellandse Zee. In de loop van de geschiedenis hebben een aantal bekende personen de stad bezocht, onder wie Marcus Antonius, Cleopatra, Julius Caesar en diverse keizers. De Romeinse staatsman en schrijver Cicero was van 51 tot 50 v.Chr. gouverneur van de stad. Tarsus was in de eerste eeuw beroemd als centrum van wetenschap en volgens de Griekse geograaf Strabo overtrof het in dat opzicht zelfs Athene en Alexandrië. Paulus noemde Tarsus dan ook terecht ‘een niet onbelangrijke stad’ (Han 21:39).