Volgens Mattheüs 22:1-46

22  Opnieuw sprak Jezus tot hen in illustraties. Hij zei:  ‘Het Koninkrijk van de hemel kan vergeleken worden met een koning die een bruiloftsfeest+ organiseerde voor zijn zoon.  Hij stuurde zijn slaven op weg om de genodigden voor de bruiloft te roepen, maar ze wilden niet komen.+  Toen stuurde hij andere slaven en zei: “Zeg tegen de genodigden: ‘Ik heb een maaltijd klaargemaakt, en mijn stieren en gemeste dieren zijn geslacht. Alles staat klaar. Kom naar de bruiloft.’”  Maar ze trokken zich er niets van aan. De een ging naar zijn akker en de ander ging zakendoen.+  Maar de anderen grepen zijn slaven, mishandelden hen en doodden hen.  De koning werd woedend. Hij stuurde zijn soldaten erop af, doodde de moordenaars en stak hun stad in brand.+  Toen zei hij tegen zijn slaven: “Alles voor het bruiloftsfeest is klaar, maar de genodigden waren het niet waard.+  Ga daarom naar de toegangswegen van de stad en nodig iedereen die* je tegenkomt uit voor de bruiloft.”+ 10  De slaven gingen naar de wegen en nodigden iedereen uit die ze tegenkwamen, zowel slechte als goede mensen. En de bruiloftszaal vulde zich met gasten voor de maaltijd.* 11  Toen de koning naar de gasten kwam kijken, viel hem iemand op die geen bruiloftskleding aanhad. 12  Hij zei tegen hem: “Vriend, hoe ben je hier zonder bruiloftskleding binnengekomen?” De man wist niet wat hij moest zeggen. 13  De koning zei tegen zijn dienaren: “Bind zijn handen en voeten vast en gooi hem eruit, de duisternis in. Daar zal hij jammeren en knarsetanden.” 14  Want velen zijn uitgenodigd, maar weinigen zijn uitverkoren.’ 15  De farizeeën gingen weg om met elkaar te overleggen hoe ze hem op zijn woorden konden vangen.+ 16  Daarom stuurden ze hun discipelen samen met aanhangers van Herodes+ naar hem toe met de vraag: ‘Meester, we weten dat u oprecht bent en de waarheid over Gods weg onderwijst. U praat niemand naar de mond, want u gaat niet af op het uiterlijk. 17  Zeg eens wat u vindt: is het toegestaan* caesar belasting te betalen of niet?’ 18  Maar omdat Jezus hun slechte bedoelingen doorzag, zei hij: ‘Waarom stellen jullie me op de proef, huichelaars? 19  Laat me de munt zien waarmee je belasting betaalt.’ Ze gaven hem een denarius. 20  Hij vroeg hun: ‘Van wie zijn de afbeelding en het opschrift?’ 21  Ze antwoordden: ‘Van caesar.’ Toen zei hij: ‘Geef dan aan caesar wat van caesar is, maar aan God wat van God is.’+ 22  Toen ze dat hoorden, stonden ze versteld. Ze lieten hem verder met rust en gingen weg. 23  Diezelfde dag kwamen de sadduceeën naar hem toe, die zeggen dat er geen opstanding is.+ Ze vroegen:+ 24  ‘Meester, Mozes heeft gezegd: “Als een man kinderloos sterft, moet zijn broer met de weduwe trouwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer.”+ 25  Nu waren er bij ons zeven broers. De eerste trouwde en overleed zonder kinderen te hebben gekregen. Daarom trouwde zijn broer met de weduwe. 26  Zo ging het ook met de tweede en de derde broer, tot de zevende toe. 27  Uiteindelijk stierf ook de vrouw. 28  Wie van de zeven broers zal haar in de opstanding als vrouw krijgen? Want ze zijn allemaal met haar getrouwd geweest.’ 29  Jezus antwoordde: ‘Jullie zitten er helemaal naast, want jullie kennen de Schrift niet en ook Gods kracht niet.+ 30  In de opstanding trouwen mannen niet en worden vrouwen niet uitgehuwelijkt, maar zijn ze als engelen in de hemel.+ 31  En wat de opstanding van de doden betreft, hebben jullie niet gelezen wat God tegen jullie heeft gezegd? Hij zei: 32  “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob.”+ Hij is niet de God van de doden, maar van de levenden.’+ 33  Toen de mensen dat hoorden, waren ze diep onder de indruk van zijn onderwijs.+ 34  De farizeeën hoorden dat Jezus de sadduceeën de mond had gesnoerd, en ze gingen als groep naar hem toe. 35  Een van hen, een wetgeleerde, stelde hem op de proef met de vraag: 36  ‘Meester, wat is het belangrijkste gebod in de wet?’+ 37  Hij antwoordde: ‘“Je moet Jehovah, je God, liefhebben met je hele hart, je hele ziel en je hele verstand.”+ 38  Dat is het eerste en belangrijkste gebod. 39  Het tweede, daarmee vergelijkbaar, is: “Je moet je naaste liefhebben als jezelf.”+ 40  Op die twee geboden zijn de hele Wet en de Profeten gebaseerd.’+ 41  Terwijl de farizeeën bij elkaar waren, vroeg Jezus hun:+ 42  ‘Wat denken jullie? Van wie is de Christus een zoon?’ Ze antwoordden: ‘Van David.’+ 43  Hij vroeg: ‘Hoe kan David hem dan onder inspiratie+ Heer noemen en zeggen: 44  “Jehovah heeft tegen mijn Heer gezegd: ‘Ga aan mijn rechterhand zitten totdat ik je vijanden aan je voeten leg’”?+ 45  Als David hem Heer noemt, hoe kan hij dan zijn zoon zijn?’+ 46  Niemand kon hem daar antwoord op geven en niemand durfde hem verder nog iets te vragen.

Voetnoten

Of ‘zovelen als’.
Of ‘gasten die aan tafel aanlagen’.
Of ‘juist’.

Aantekeningen

illustraties: Of ‘gelijkenissen’, ‘parabels’. Het Griekse parabole betekent letterlijk ‘naast elkaar (samen) plaatsen’ en wordt gebruikt voor beeldspraak zoals parabels, gelijkenissen en spreuken. Jezus verklaart dingen vaak door iets wat erop lijkt ‘ernaast te plaatsen’ of ermee te vergelijken (Mr 4:30). Zijn illustraties waren korte, meestal fictieve verhalen waaruit een morele of geestelijke waarheid te leren viel.

illustraties: Of ‘gelijkenissen’, ‘parabels’. (Zie aantekening bij Mt 13:3.)

bruiloftskleding: Aangezien het een koninklijke bruiloft was, kan het zijn dat de koning zijn gasten speciale kleding had gegeven. Als een gast die dan niet droeg, zou dat een zware belediging zijn.

knarsetanden: Of ‘de tanden op elkaar klemmen’. Het kan de gedachte overbrengen van frustratie, wanhoop en boosheid, mogelijk geuit door bittere woorden en geweld.

knarsetanden: Zie aantekening bij Mt 8:12.

vangen: Lett.: ‘in de val lokken’, zoals een vogel in een net. (Vergelijk Pr 9:12, waar de Septuaginta dezelfde Griekse jachtterm gebruikt als weergave van een Hebreeuws woord dat ‘een strik spannen’, ‘verstrikken’ betekent.) De farizeeën gebruikten vleierij en onoprechte vragen (Mt 22:16, 17), alleen maar om Jezus een antwoord te ontlokken dat ze tegen hem konden gebruiken.

aanhangers van Herodes: Zie Woordenlijst.

caesar: Of ‘de keizer’. Tijdens Jezus’ bediening op aarde was Tiberius keizer van Rome, maar deze term was niet beperkt tot de heersende keizer. ‘Caesar’ kon duiden op de Romeinse overheid (de staat) en de aangestelde vertegenwoordigers ervan, die Paulus ‘de superieure autoriteiten’ noemt en Petrus ‘de koning’ en zijn ‘gouverneurs’ (Ro 13:1-7; 1Pe 2:13-17; Tit 3:1; zie Woordenlijst).

belasting: Of ‘hoofdgeld’. Een jaarlijkse belasting die waarschijnlijk een denarius of dagloon bedroeg en die door de Romeinen werd opgelegd aan iedereen die bij de volkstelling geregistreerd was (Lu 2:1-3).

huichelaars: Zie aantekening bij Mt 6:2.

huichelaars: Het Griekse woord hupokrites duidde oorspronkelijk op Griekse (en later Romeinse) toneelspelers die grote maskers droegen om hun stem te versterken. In de loop van de tijd werd de term als metafoor gebruikt voor iemand die zijn ware bedoelingen of aard verbergt door een oneerlijk spel te spelen of door te veinzen. Jezus noemt de Joodse religieuze leiders hier huichelaars of hypocrieten (Mt 6:5, 16).

denarius: Deze Romeinse zilvermunt met een opschrift van caesar was het ‘hoofdgeld’ dat de Romeinen de Joden lieten betalen. (Zie aantekening bij Mt 22:17.) In Jezus’ tijd kregen landarbeiders gewoonlijk een denarius voor een werkdag van 12 uur en in de Griekse Geschriften wordt de waarde van ander geld vaak berekend op basis van de denarius (Mt 20:2; Mr 6:37; 14:5; Opb 6:6). In Israël werden allerlei koperen en zilveren munten gebruikt, waaronder de zilvermunten die in Tyrus werden geslagen en die werden gebruikt voor de tempelbelasting. Maar voor het betalen van belasting aan Rome werd blijkbaar de zilveren denarius met de afbeelding van caesar gebruikt. (Zie Woordenlijst en App. B14.)

belasting: Of ‘hoofdgeld’. Een jaarlijkse belasting die waarschijnlijk een denarius of dagloon bedroeg en die door de Romeinen werd opgelegd aan iedereen die bij de volkstelling geregistreerd was (Lu 2:1-3).

de afbeelding en het opschrift: Op de voorkant van een normale denarius uit die tijd stond een afbeelding van het met een lauwerkrans gekroonde hoofd van de Romeinse keizer Tiberius, die van 14 tot 37 n.Chr. regeerde, en het Latijnse opschrift ‘Tiberius Caesar Augustus, zoon van de goddelijke Augustus’. (Zie ook App. B14.)

Geef: Lett.: ‘geef terug’. Caesar liet de munten slaan, dus hij had het recht om een deel ervan terug te vragen. Maar caesar had niet het recht iemand te vragen zijn leven aan hem op te dragen of te wijden. God heeft mensen ‘leven en adem en alle dingen’ gegeven (Han 17:25). Iemand kan zijn leven en toewijding dus alleen teruggeven aan God, de enige die het recht heeft om volledige toewijding van iemand te vragen.

aan caesar wat van caesar is: Jezus’ antwoord hier en in de parallelverslagen in Mr 12:17 en Lu 20:25 is zijn enige opgetekende verwijzing naar de Romeinse keizer. ‘Wat van caesar is’ omvat betaling voor diensten die de overheid levert en ook de eer en relatieve onderworpenheid die aan zulke autoriteiten getoond moet worden (Ro 13:1-7).

aan God wat van God is: Dit omvat aanbidding met je hele hart, liefde met je hele ziel en totale, loyale gehoorzaamheid (Mt 4:10; 22:37, 38; Han 5:29; Ro 14:8).

opstanding: Het Griekse anastasis betekent letterlijk ‘oprichten’, ‘opstaan’. Het wordt in de Griekse Geschriften zo’n 40 keer gebruikt in verband met de opstanding van de doden (Mt 22:31; Han 4:2; 24:15; 1Kor 15:12, 13). In de Septuaginta wordt in Jes 26:19 in de uitdrukking ‘je doden zullen leven’ de werkwoordsvorm van anastasis gebruikt als weergave van het Hebreeuwse werkwoord ‘leven’. (Zie Woordenlijst.)

De tweede broer trouwde met de weduwe: Als bij de Hebreeën in de oudheid een man zonder zoon stierf, werd er van zijn broer verwacht dat hij met de weduwe trouwde om nageslacht te verwekken, zodat de afstammingslijn van de overleden man intact bleef (Ge 38:8). Deze regeling werd later in de wet van Mozes opgenomen en stond bekend als het zwagerhuwelijk of leviraatshuwelijk (De 25:5, 6). In Jezus’ tijd bestond het zwagerhuwelijk nog steeds, wat wel blijkt uit de opmerkingen van de sadduceeën erover. Volgens de wet mocht een man weigeren een zwagerhuwelijk te sluiten, maar als hij ‘het huis van zijn broer niet wilde opbouwen’, maakte hij zichzelf te schande (De 25:7-10; Ru 4:7, 8).

trouwde zijn broer met de weduwe: Zie aantekening bij Mr 12:21.

de Schrift: Hiermee wordt vaak naar de geïnspireerde Hebreeuwse geschriften als geheel verwezen.

opstanding: Het Griekse anastasis betekent letterlijk ‘oprichten’, ‘opstaan’. Het wordt in de Griekse Geschriften zo’n 40 keer gebruikt in verband met de opstanding van de doden (Mt 22:31; Han 4:2; 24:15; 1Kor 15:12, 13). In de Septuaginta wordt in Jes 26:19 in de uitdrukking ‘je doden zullen leven’ de werkwoordsvorm van anastasis gebruikt als weergave van het Hebreeuwse werkwoord ‘leven’. (Zie Woordenlijst.)

opstanding: Zie aantekening bij Mt 22:23.

God heeft gezegd: Jezus verwijst hier naar een gesprek tussen Mozes en Jehovah dat rond 1514 v.Chr. plaatsvond (Ex 3:2, 6). Abraham was toen al 329 jaar dood, Isaäk 224 jaar en Jakob 197 jaar. Toch zei Jehovah niet: ‘Ik was hun God.’ Hij zei: ‘Ik ben hun God’ (Mt 22:32).

maar van de levenden: Volgens het parallelverslag in Lu 20:38 voegt Jezus hieraan toe: ‘Want voor hem [of ‘vanuit zijn standpunt’] leven ze allemaal.’ De Bijbel laat zien dat levende mensen vanuit Gods standpunt dood zijn als ze van hem vervreemd zijn (Ef 2:1; 1Ti 5:6). In dezelfde zin leven trouwe aanbidders die zijn gestorven vanuit zijn standpunt nog steeds, zo zeker is het dat hij zijn voornemen om ze op te wekken zal uitvoeren (Ro 4:16, 17).

Hij is niet de God van de doden: De vroegste en betrouwbaarste manuscripten ondersteunen deze weergave, maar enkele manuscripten herhalen het woord ‘God’, waardoor de weergave zou worden: ‘God is niet de God van de doden.’ Sommige Bijbelvertalingen geven het zo weer. Eén vertaling van de Griekse Geschriften in het Hebreeuws (in App. C J18 genoemd) gebruikt hier het Tetragrammaton, waardoor de weergave zou luiden: ‘Jehovah is niet de God van de doden.’ (Vergelijk Ex 3:6, 15.)

maar van de levenden: Zie aantekening bij Mr 12:27.

de mond had gesnoerd: Het Griekse werkwoord kan ook worden vertaald met ‘sprakeloos maken’ (lett.: ‘muilkorven’). Dat was een passende uitdrukking gezien de hypocriete vraag. Jezus’ antwoord was zo effectief dat de sadduceeën niets terug konden zeggen (1Pe 2:15).

liefde: Dit is de eerste keer dat het Griekse werkwoord agapao (liefhebben) in het evangelie van Johannes voorkomt. Dit Griekse werkwoord en het verwante zelfstandig naamwoord agape (liefde) komen in zijn evangelie in totaal 44 keer voor — vaker dan in de drie andere evangeliën bij elkaar. In de Bijbel duiden agapao en agape vaak op onzelfzuchtige liefde die door principes wordt geleid of beheerst. Dat blijkt uit de manier waarop het woord in dit vers wordt gebruikt, want er wordt gesproken over Gods liefde voor de wereld, dat wil zeggen de mensenwereld die verlossing van zonde nodig heeft (Jo 1:29). Johannes gebruikt het zelfstandig naamwoord ook in 1Jo 4:8 als hij zegt: ‘God is liefde.’ Liefde (agape) wordt als eerste aspect van ‘de vrucht van de geest’ genoemd (Ga 5:22) en wordt uitgebreid beschreven in 1Kor 13:4-7. De manier waarop het woord in de Bijbel wordt gebruikt, laat zien dat bij liefde vaak meer betrokken is dan een emotionele reactie op een ander. In veel contexten heeft het een grotere reikwijdte. Dit soort liefde wordt vaak bewuster en weloverwogen geuit (Mt 5:44; Ef 5:25). De liefde die christenen ontwikkelen moet dus een moreel besef omvatten dat rekening houdt met plichten, principes en fatsoen. Maar er komt ook gevoel bij kijken, want het omvat vaak warme persoonlijke genegenheid (1Pe 1:22). Dat blijkt uit het gebruik van het woord in Johannes’ evangelie. Toen Johannes schreef: ‘De Vader houdt van de Zoon’ (Jo 3:35), gebruikte hij een vorm van het woord agapao, maar toen hij opschreef wat Jezus over dezelfde relatie zei, gebruikte hij een vorm van het Griekse werkwoord fileo (genegenheid hebben voor, gehecht zijn aan) (Jo 5:20).

verstand: Dat wil zeggen intellectuele vermogens. Iemand moet zijn verstandelijke vermogens gebruiken om God te leren kennen en te gaan liefhebben (Jo 17:3; Ro 12:1). Dit citaat komt uit De 6:5, waar in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst drie termen worden gebruikt: hart, ziel en kracht. Maar in het verslag van Markus, dat in het Grieks is geschreven, worden vier begrippen gebruikt: hart, ziel, verstand en kracht. Daar kunnen meerdere redenen voor zijn. Mogelijk is het woord verstand toegevoegd om de betekenis van de overlappende concepten in het Hebreeuws zo compleet mogelijk weer te geven. Hoewel het oude Hebreeuws geen specifiek woord had voor ‘verstand’, was dit concept vaak vervat in het Hebreeuwse woord voor ‘hart’, dat in de figuurlijke betekenis duidt op de hele innerlijke mens, met inbegrip van iemands gedachten, gevoelens, opvattingen en motivatie (De 29:4; Ps 26:2; 64:6; zie aantekening bij hart in dit vers). Waar in de Hebreeuwse tekst ‘hart’ wordt gebruikt, wordt daarom in de Griekse Septuaginta vaak het equivalent voor ‘verstand’ gebruikt (Ge 8:21; 17:17; Sp 2:10; Jes 14:13). Het gebruik van verstand in het verslag van Markus kan er ook op duiden dat het Hebreeuwse woord voor ‘kracht’ en het Griekse woord voor ‘verstand’ elkaar qua betekenis enigszins overlappen. (Vergelijk dit met de bewoordingen in Mt 22:37, waar ‘verstand’ in plaats van ‘kracht’ wordt gebruikt.) Dat de concepten elkaar overlappen zou ook kunnen verklaren waarom de schriftgeleerde in zijn reactie op Jezus alleen het woord verstand gebruikte (Mr 12:33). Daarnaast zou het verklaren waarom de evangelieschrijvers niet precies de bewoordingen uit De 6:5 gebruiken als ze dat gedeelte citeren. (Zie aantekening bij kracht in dit vers en aantekeningen bij Mt 22:37 en Lu 10:27.)

Je moet (...) liefhebben: Het Griekse woord dat hier met ‘liefhebben’ is vertaald, is agapao. Dit werkwoord en het verwante zelfstandig naamwoord agape (liefde) komen in de Griekse Geschriften meer dan 250 keer voor. In 1Jo 4:8 wordt het zelfstandig naamwoord agape gebruikt in de zin ‘God is liefde’. In de Bijbel is God het voornaamste voorbeeld van onzelfzuchtige liefde die door principes wordt geleid. God uit zijn liefde weloverwogen en actief. Er zijn toewijding en daden bij betrokken, niet alleen emoties en gevoelens. Mensen die zo’n liefde tonen doen dat bewust in navolging van God (Ef 5:1). Daarom kan aan mensen het gebod worden gegeven liefde te tonen, zoals in de twee grootste geboden, waarnaar in deze context wordt verwezen. Jezus citeert hier uit De 6:5. In de Hebreeuwse Geschriften wordt liefde meestal aangeduid met het Hebreeuwse werkwoord ʼahev of ʼahav (liefhebben) en het zelfstandig naamwoord ʼahavah (liefde). Ze brengen dezelfde gedachten over als bovenstaande Griekse woorden. In verband met het liefhebben van Jehovah geven deze woorden iemands verlangen weer om God volledig toegewijd te zijn en hem exclusief te dienen. Jezus toonde die liefde op een volmaakte manier. Hij liet zien dat liefde voor God verder gaat dan genegenheid voor hem voelen. Iemands hele leven wordt erdoor beïnvloed — al zijn gedachten, woorden en daden. (Zie aantekening bij Jo 3:16.)

Jehovah: In dit citaat uit De 6:5 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.)

hart: Als het woord in een figuurlijke betekenis wordt gebruikt, slaat het meestal op de hele innerlijke mens. Maar als het in combinatie met ‘ziel’ en ‘verstand’ wordt gebruikt, heeft het kennelijk een specifiekere betekenis en duidt het voornamelijk op iemands emoties, verlangens en gevoelens. Deze drie woorden (hart, ziel en verstand) staan niet volledig op zichzelf maar worden in een overlappende betekenis gebruikt om op een zo krachtig mogelijke manier te beklemtonen hoe belangrijk volledige en totale liefde voor God is.

ziel: Of ‘hele wezen’. (Zie Woordenlijst.)

verstand: Dat wil zeggen intellectuele vermogens. Iemand moet zijn verstandelijke vermogens gebruiken om God te leren kennen en te gaan liefhebben (Jo 17:3; Ro 12:1). Dit citaat komt uit De 6:5, waar in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst drie termen worden gebruikt: hart, ziel en kracht. Maar in het verslag van Mattheüs zoals het in het Grieks wordt weergegeven, wordt het woord voor ‘verstand’ gebruikt in plaats van ‘kracht’. Daar kunnen meerdere redenen voor zijn. Ten eerste had het oude Hebreeuws geen specifiek woord voor ‘verstand’ maar was dit concept vaak vervat in het Hebreeuwse woord voor ‘hart’. In de figuurlijke betekenis duidt dit woord op de hele innerlijke mens, met inbegrip van iemands gedachten, gevoelens, opvattingen en motivatie (De 29:4; Ps 26:2; 64:6; zie aantekening bij hart in dit vers). Waar in de Hebreeuwse tekst ‘hart’ wordt gebruikt, wordt daarom in de Griekse Septuaginta vaak het equivalent voor ‘verstand’ gebruikt (Ge 8:21; 17:17; Sp 2:10; Jes 14:13). Nog een reden waarom Mattheüs het Griekse woord voor verstand in plaats van kracht gebruikt kan hebben als hij De 6:5 citeert, is dat het Hebreeuwse woord dat met ‘kracht [of ‘levenskracht’, vtn.]’ wordt weergegeven zowel lichamelijke kracht als verstandelijke of intellectuele vermogens kan omvatten. In ieder geval kunnen deze overlappende betekenissen van de Hebreeuwse en Griekse woorden verklaren waarom de evangelieschrijvers niet precies dezelfde bewoordingen gebruiken als ze Deuteronomium citeren. (Zie aantekeningen bij Mr 12:30 en Lu 10:27.)

hart (...) ziel (...) kracht (...) verstand: Een wetgeleerde citeert hier De 6:5, waar in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst drie termen worden gebruikt: hart, ziel en kracht. Maar in het verslag van Lukas, dat in het Grieks is geschreven, worden vier begrippen gebruikt: hart, ziel, verstand en kracht. Het antwoord van de man duidt er kennelijk op dat het in Jezus’ tijd algemeen aanvaard was de drie Hebreeuwse woorden uit het oorspronkelijke citaat weer te geven met deze vier Griekse begrippen. (Zie voor een uitgebreidere bespreking de aantekening bij Mr 12:30.)

Het tweede: In Mt 22:37 wordt Jezus’ rechtstreekse antwoord aan de farizeeër vermeld, maar nu gaat Jezus verder dan de oorspronkelijke vraag en citeert hij een tweede gebod (Le 19:18). Hij maakt duidelijk dat de twee geboden onlosmakelijk verbonden zijn en dat de hele Wet en de Profeten erdoor samengevat worden (Mt 22:40).

naaste: Dit Griekse woord voor naaste (lett.: ‘degene dichtbij’) kan meer omvatten dan iemands buren. Het kan slaan op iedereen met wie een persoon interactie heeft (Lu 10:29-37; Ro 13:8-10; zie aantekening bij Mt 5:43).

Je moet je naaste liefhebben: Volgens de wet van Mozes moesten Israëlieten hun naaste liefhebben (Le 19:18). Het woord naaste betekende gewoon je medemens, maar sommige Joden beperkten het tot alleen hun volksgenoten, vooral Joden die zich aan de mondelinge tradities hielden. Alle andere mensen bezagen ze als vijanden.

de Wet of de Profeten: Met ‘de Wet’ worden de Bijbelboeken Genesis tot en met Deuteronomium bedoeld en met ‘de Profeten’ de profetische boeken in de Hebreeuwse Geschriften. Maar de combinatie van deze termen kan worden toegepast op de volledige Hebreeuwse Geschriften (Mt 7:12; 22:40; Lu 16:16).

de hele Wet en de Profeten: Zie aantekening bij Mt 5:17.

gebaseerd: Het Griekse werkwoord betekent letterlijk ‘hangen’ en wordt hier in de figuurlijke betekenis van ‘afhangen van’, ‘gebaseerd zijn op’ gebruikt. Zo liet Jezus uitkomen dat niet alleen de wet en de tien geboden maar de Hebreeuwse Geschriften als geheel gebaseerd zijn op liefde (Ro 13:9).

de Christus: Of ‘de Messias’. (Zie aantekeningen bij Mt 1:1 en 2:4.)

Christus: Deze titel is afgeleid van het Griekse Christos en is het equivalent van de titel Messias (van het Hebreeuwse masjiach). Beide woorden betekenen ‘gezalfde’. In Bijbelse tijden werden leiders ceremonieel gezalfd met olie.

de Christus: De titel Christus wordt hier in het Grieks voorafgegaan door het bepaald lidwoord, blijkbaar om Jezus’ ambt als de Messias te beklemtonen.

onder inspiratie: Lett.: ‘in geest’. Dat wil zeggen geïnspireerd door of onder invloed van Gods geest. (Zie Woordenlijst ‘Geest’.)

Jehovah: In dit citaat uit Ps 110:1 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.)

aan je voeten: Dat wil zeggen onder je autoriteit.

Media

Tiberius Caesar
Tiberius Caesar

Tiberius werd geboren in 42 v.Chr. In het jaar 14 n.Chr. werd hij de tweede keizer van Rome, en hij stierf in maart 37. Hij was tijdens Jezus’ hele bediening keizer, dus hij was de caesar toen Jezus over de belasting zei: ‘Geef aan caesar wat van caesar is’ (Mr 12:14-17; Mt 22:17-21; Lu 20:22-25).