Het eerste boek Koningen 12:1-33
12 Reha̱beam ging naar Sichem, want heel Israël was naar Sichem+ gekomen om hem koning te maken.+
2 Jero̱beam, de zoon van Ne̱bat, hoorde ervan (hij was nog in Egypte, want hij was gevlucht voor koning Salomo en woonde in Egypte).+
3 Toen lieten ze hem halen. Jero̱beam en de hele gemeente van Israël kwamen naar Reha̱beam en zeiden:
4 ‘Uw vader heeft ons een zwaar juk* opgelegd.+ Als u het harde werk dat hij ons heeft laten doen en het zware* juk dat hij ons heeft opgelegd lichter maakt, zullen we u dienen.’
5 Hierop zei hij tegen ze: ‘Ga en kom over drie dagen bij me terug.’ Het volk ging dus weg.+
6 Koning Reha̱beam raadpleegde de oudere mannen* die zijn vader Salomo hadden gediend toen die nog leefde. Hij vroeg: ‘Wat raden jullie aan? Wat voor antwoord moet ik dit volk geven?’
7 Ze antwoordden hem: ‘Als u vandaag een dienaar van dit volk wordt en hun verzoek inwilligt en ze een vriendelijk antwoord geeft, dan zullen ze voor altijd uw dienaren zijn.’
8 Maar hij sloeg het advies van de oudere mannen in de wind en raadpleegde de jonge mannen met wie hij was opgegroeid en die nu zijn dienaren waren.+
9 Hij vroeg: ‘Wat raden jullie aan? Wat voor antwoord moeten we dit volk geven dat tegen me heeft gezegd: “Maak het juk dat uw vader ons heeft opgelegd lichter”?’
10 De jonge mannen met wie hij was opgegroeid, antwoordden: ‘Dit moet u zeggen tegen dit volk dat tegen u heeft gezegd: “Uw vader heeft ons een zwaar juk opgelegd, maar u moet het lichter voor ons maken.” Dit moet u tegen ze zeggen: “Mijn pink zal dikker zijn dan de heupen van mijn vader.
11 Mijn vader heeft jullie een zwaar juk opgelegd, maar ik zal jullie juk nog zwaarder maken. Mijn vader heeft jullie met zwepen gestraft, maar ik zal jullie met gesels straffen.”’
12 Jero̱beam en het hele volk kwamen op de derde dag bij Reha̱beam, want de koning had gezegd: ‘Kom op de derde dag bij me terug.’+
13 Maar de koning gaf het volk een hard antwoord en sloeg het advies van de oudere mannen in de wind.
14 Hij zei tegen ze wat de jonge mannen hem hadden geadviseerd: ‘Mijn vader heeft jullie een zwaar juk opgelegd, maar ik zal jullie juk nog zwaarder maken. Mijn vader heeft jullie met zwepen gestraft, maar ik zal jullie met gesels straffen.’
15 De koning luisterde niet naar het volk. Deze wending werd namelijk door Jehovah veroorzaakt,+ zodat het woord in vervulling zou gaan dat Jehovah via de Siloniet Ahi̱a had gesproken tot Jero̱beam,+ de zoon van Ne̱bat.
16 Toen de Israëlieten zagen dat de koning niet naar hen luisterde, zeiden ze tegen hem: ‘Wat hebben wij met David te maken? We hebben geen gemeenschappelijk erfdeel met de zoon van I̱saï. Naar jullie goden, Israël! David, zorg maar voor je eigen huis!’ Toen ging Israël weer naar huis.*+
17 Maar Reha̱beam bleef regeren over de Israëlieten die in de steden van Juda woonden.+
18 Koning Reha̱beam stuurde Ado̱ram,+ die de leiding had over de opgeroepen werkers, naar de Israëlieten, maar ze stenigden hem. De koning zelf kon nog net in zijn wagen klimmen om naar Jeruzalem te vluchten.+
19 Zo kwamen de Israëlieten tegen het huis van David in opstand.+ Dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven.
20 Zodra heel Israël hoorde dat Jero̱beam terug was, lieten ze hem voor de gemeenschap komen en maakten ze hem koning over heel Israël.+ Niemand van het volk steunde het huis van David, behalve de stam Juda.+
21 Toen Reha̱beam in Jeruzalem terug was, verzamelde hij meteen alle mannen uit het huis van Juda en de stam Benjamin — 180.000 getrainde* soldaten. Hij wilde tegen het huis van Israël strijden om het koningschap voor hem, de zoon van Salomo, terug te winnen.+
22 Maar het woord van de ware God kwam tot Sema̱ja,+ de man van de ware God:
23 ‘Zeg tegen koning Reha̱beam van Juda, de zoon van Salomo, en tegen heel het huis van Juda en Benjamin en de rest van het volk:
24 “Dit zegt Jehovah: ‘Jullie mogen niet ten strijde trekken tegen jullie Israëlitische broeders. Ga allemaal terug naar huis, want ik heb dit veroorzaakt.’”’+ Ze gehoorzaamden het woord van Jehovah en gingen naar huis terug, zoals Jehovah had gezegd.
25 Jero̱beam versterkte toen Sichem+ in het bergland van Efraïm en ging daar wonen. Vandaaruit ging hij naar Pnu̱ël+ om het te versterken.
26 Jero̱beam zei bij zichzelf:* ‘De kans is groot dat het koninkrijk weer van het huis van David wordt.+
27 Als dit volk naar het huis van Jehovah in Jeruzalem blijft gaan om slachtoffers te brengen,+ zal dit volk ook in hun hart teruggaan naar hun heer, koning Reha̱beam van Juda. Ze zullen mij doden en zich weer aansluiten bij koning Reha̱beam van Juda.’
28 Na overleg maakte de koning twee gouden kalveren+ en hij zei tegen het volk: ‘Het is te veel voor jullie om naar Jeruzalem te gaan. Israël, dit is jullie God, die jullie uit Egypte heeft weggeleid.’+
29 Hij zette er één in Bethel+ en één in Dan.+
30 Zo verviel het volk tot zonde,+ en ze gingen helemaal naar Dan om het kalf daar te aanbidden.
31 Verder maakte Jero̱beam heiligdommen op de offerhoogten en stelde hij mensen uit het gewone volk, die geen Levieten waren, als priester aan.+
32 Ook stelde hij op de 15de dag van de achtste maand een feest in dat leek op het feest in Juda.+ Op het altaar dat hij in Bethel maakte,+ bracht hij slachtoffers aan de kalveren die hij had gemaakt, en hij stelde in Bethel priesters aan voor de offerhoogten die hij had gemaakt.
33 En hij ging op de 15de dag van de achtste maand offers brengen op het altaar dat hij in Bethel had gemaakt, in de maand die hij zelf had gekozen. Hij stelde een feest in voor Israël en hij besteeg het altaar om offers te brengen en offerrook te maken.
Voetnoten
^ Zie Woordenlijst.
^ Of ‘onderdrukkende’.
^ Of ‘oudsten’.
^ Lett.: ‘hun tenten’.
^ Lett.: ‘uitgekozen’.
^ Lett.: ‘in zijn hart’.