Het eerste boek Koningen 10:1-29

10  De koningin van Scheba hoorde van Salomo’s roem in verband met de naam van Jehovah.+ Daarom kwam ze hem met moeilijke vragen* op de proef stellen.+  Ze kwam in Jeruzalem aan met een heel indrukwekkende karavaan,*+ met kamelen die beladen waren met balsemolie+ en grote hoeveelheden goud en edelstenen. Ze verscheen voor Salomo en sprak met hem over alles wat haar bezighield.*  Salomo beantwoordde al haar vragen. Niets was voor de koning te moeilijk,* alles legde hij haar uit.  Toen de koningin van Scheba zag hoe wijs Salomo was,+ en toen ze het huis zag dat hij had gebouwd,+  het voedsel dat bij hem op tafel kwam,+ hoe zijn dienaren aanzaten, de bediening en kleding van zijn bedienden, zijn wijnschenkers en de brandoffers die hij geregeld bracht in het huis van Jehovah, was ze buiten zichzelf van verbazing.*  Ze zei tegen de koning: ‘Wat ik in mijn eigen land heb gehoord over uw wijsheid en over wat u allemaal hebt gedaan,* is waar.  Maar ik geloofde die berichten niet totdat ik kwam en het met eigen ogen zag. Ze hebben me nog niet de helft verteld! Uw wijsheid en rijkdom overtreffen alles wat ik heb gehoord.  Wat een voorrecht voor uw mannen en uw dienaren dat ze steeds in uw aanwezigheid zijn en uw wijsheid kunnen horen!+  Laat Jehovah, uw God, geprezen worden,+ die zo van u houdt dat hij u op de troon van Israël heeft geplaatst. Jehovah heeft u vanwege zijn eeuwige liefde voor Israël als koning aangesteld om recht en gerechtigheid te handhaven.’ 10  Toen gaf ze de koning 120 talenten* goud en een grote hoeveelheid balsemolie+ en edelstenen.+ Zo veel balsemolie als de koningin van Scheba aan koning Salomo gaf, is nooit meer aangevoerd. 11  Hi̱rams vloot die goud uit O̱fir aanvoerde,+ bracht uit O̱fir ook edelstenen+ en een grote hoeveelheid sandelhout+ mee. 12  De koning maakte van het sandelhout steunen voor het huis van Jehovah en voor het huis* van de koning, en ook harpen en snaarinstrumenten voor de zangers.+ Zulk sandelhout is tot nu toe nooit meer aangevoerd of gezien. 13  Koning Salomo gaf aan de koningin van Scheba alles wat ze maar wilde en waar ze om vroeg, naast alles wat hij haar uit vrijgevigheid* gaf. Daarna ging ze naar haar eigen land terug, samen met haar dienaren.+ 14  Het gewicht van het goud dat Salomo in één jaar ontving, was 666 talenten.+ 15  Daarbij was dat van de kooplieden en de winst van de handelaars en van alle Arabische koningen en van de gouverneurs van het land niet meegerekend. 16  Koning Salomo maakte 200 grote schilden van een goudlegering+ (op elk schild werden 600 sikkels* goud aangebracht)+ 17  en 300 kleine schilden* van een goudlegering (op elk schild werden drie minen* goud aangebracht). Toen zette de koning ze in het Huis van het Libanonwoud.+ 18  Verder maakte de koning een grote ivoren troon+ die hij met gelouterd goud bekleedde.+ 19  De troon had zes treden, en erboven was een ronde troonhemel. De zitting had armleuningen aan beide kanten. Naast de armleuningen stonden twee leeuwen.+ 20  Op de zes treden stonden 12 leeuwen, één aan elk uiteinde. In geen enkel koninkrijk was ooit zoiets gemaakt. 21  Alle drinkbekers van koning Salomo waren van goud, en alle gebruiksvoorwerpen van het Huis van het Libanonwoud+ waren van zuiver goud. Er was niets van zilver, want aan zilver werd in de tijd van Salomo geen waarde gehecht.+ 22  De koning had namelijk een vloot van Ta̱rsisschepen+ op zee, samen met Hi̱rams vloot. Eens in de drie jaar kwam de vloot van Ta̱rsisschepen binnen, beladen met goud, zilver, ivoor,+ apen en pauwen. 23  Koning Salomo was dus rijker+ en wijzer+ dan alle andere koningen op aarde. 24  En mensen uit de hele wereld wilden bij Salomo op audiëntie komen* om te luisteren naar zijn wijsheid, die God in zijn hart had gelegd.+ 25  Ze brachten dan allemaal een geschenk mee: zilveren voorwerpen, gouden voorwerpen, kleding, wapens, balsemolie, paarden en muildieren. Zo ging het jaar in jaar uit. 26  Salomo kreeg steeds meer wagens en paarden.* Hij had 1400 wagens en 12.000 paarden,+ en hij bracht ze onder in de wagensteden en dicht bij de koning in Jeruzalem.+ 27  Dankzij de koning was het zilver in Jeruzalem net zo gewoon als steen en was cederhout net zo gewoon als de vijgenbomen* in de Sjefe̱la.+ 28  De paarden van Salomo waren ingevoerd uit Egypte, en de groep kooplieden van de koning kocht altijd meerdere paarden* tegen één prijs.+ 29  Elke wagen die uit Egypte werd ingevoerd, kostte 600 zilverstukken, en een paard 150. Ze voerden ze dan uit naar alle koningen van de Hethieten+ en de koningen van Syrië.

Voetnoten

Of ‘raadsels’.
Of ‘gevolg’.
Of ‘na aan het hart lag’.
Lett.: ‘verborgen’.
Lett.: ‘was er geen geest meer in haar’.
Of ‘en over uw woorden’.
Een talent woog 34,2 kg. Zie App. B14.
Of ‘paleis’.
Lett.: ‘overeenkomstig de hand van koning Salomo’.
Een sikkel woog 11,4 g. Zie App. B14.
Vaak door boogschutters gedragen.
Een mine in de Hebreeuwse Geschriften woog 570 g. Zie App. B14.
Lett.: ‘zochten het gezicht van Salomo’.
Of ‘ruiters’.
Of ‘sycomoren’.
Of mogelijk ‘uit Egypte en uit Kewe; de kooplieden van de koning kochten ze steeds uit Kewe’, misschien doelend op Cilicië.

Aantekeningen

Media