Jesaja 22:1-25
22 De formele uitspraak over het dal van het visioen:*+ Wat hebt gij* dan, dat gij te zamen op de daken geklommen zijt?+
2 Van tumult waart gij vol, een onstuimige stad, een uitgelaten stad.+ Uw verslagenen zijn niet degenen die met het zwaard zijn verslagen, noch degenen die gestorven zijn in de strijd.+
3 Ja, al uw dictators+ zijn tegelijk gevlucht.+ Zonder [de noodzaak van] een boog zijn zij gevangengenomen. Al degenen van u die zijn gevonden, zijn te zamen gevangengenomen.+ Ver weg waren zij weggelopen.
4 Daarom heb ik gezegd: „Wendt UW blik van mij af. Ik wil blijk geven van bitterheid in geween.+ Staat er niet op mij te troosten over de gewelddadige plundering van de dochter van mijn volk.+
5 Want het is de dag van verwarring+ en van vertreding+ en van ontsteltenis+ die de Soevereine Heer, Jehovah der legerscharen, heeft in het dal van het visioen.* Daar is de vernieler van de muur,+ en het geschreeuw* naar het gebergte.+
6 En E̱lam+ zelf heeft de pijlkoker opgenomen, in de strijdwagen van de aardse mens, [met] rijpaarden; en Kir+ zelf heeft het schild ontbloot.
7 En het zal geschieden dat de keur van uw* laagvlakten vol strijdwagens moet worden, en wat de rijpaarden betreft, die moeten zich zonder mankeren opstellen bij de poort,
8 en men zal de dekking van Ju̱da wegnemen. En gij zult op die dag kijken naar het arsenaal+ van het huis van het woud,+
9 en wat gijlieden stellig zult zien, dat zijn de bressen van de Stad van Da̱vid, want die zullen werkelijk vele zijn.+ En GIJ zult de wateren van de benedenvijver+ vergaren.
10 En de huizen van Jeru̱zalem zult GIJ werkelijk tellen. Ook zult GIJ de huizen afbreken om de muur+ ontoegankelijk te maken.
11 En er zal een vergaarbekken zijn dat GIJ moet maken tussen de twee muren voor de wateren van de oude vijver.+ En GIJ zult stellig niet kijken naar de grote maker ervan, en degene die het lang geleden formeerde, zult GIJ stellig niet zien.
12 En de Soevereine+ Heer, Jehovah der legerscharen, zal op die dag oproepen tot geween+ en tot rouwklacht en tot kaalheid en tot omgording met de zak.+
13 Maar zie! uitbundige vreugde en verheuging, het doden van runderen en het slachten van schapen, het eten van vlees en het drinken van wijn:+ ’Laat er gegeten en gedronken worden, want morgen zullen wij sterven.’”+
14 En in mijn oren heeft Jehovah der legerscharen zich geopenbaard:+ „’Deze dwaling zal niet worden verzoend+ ten behoeve van U, totdat gijlieden sterft’,+ heeft de Soevereine Heer, Jehovah der legerscharen, gezegd.”
15 Dit heeft de Soevereine Heer, Jehovah der legerscharen, gezegd: „Ga, treed binnen bij deze beheerder,* bij Se̱bna,+ die over het huis gaat:+
16 ’Wat is hier van belang voor u, en wie is hier van belang voor u, dat gij u hier een grafstede hebt uitgehouwen?’+ Op een hoogte houwt hij zijn grafstede uit; in een steile rots hakt hij zich een woning uit.
17 ’Zie! Jehovah slingert u neer met een krachtige slingering, o fysiek sterke man, en grijpt u met geweld.
18 Hij zal u zonder mankeren stevig* inwikkelen, als een bal voor een uitgestrekt land.* Daar zult gij sterven, en daar zullen de wagens van uw heerlijkheid de schandvlek van het huis van uw meester* zijn.
19 En ik wil u uit uw positie* wegstoten; en van uw officiële post* zal men u neerhalen.+
20 En het moet geschieden op die dag, dat ik stellig mijn knecht*+ zal roepen, namelijk E̱ljakim,+ de zoon van Hilki̱a.*+
21 En ik wil hem met uw lange gewaad bekleden, en uw sjerp zal ik hem stevig ombinden,+ en uw heerschappij* zal ik in zijn hand geven; en hij moet een vader worden voor de inwoner van Jeru̱zalem en voor het huis van Ju̱da.+
22 En ik wil de sleutel+ van het huis van Da̱vid op zijn schouder leggen, en hij moet openen zonder dat er iemand sluit, en hij moet sluiten zonder dat er iemand opent.+
23 En ik wil hem inslaan als een pin+ in een hechte plaats, en hij moet tot een troon van heerlijkheid worden voor het huis van zijn vader.+
24 En men moet aan hem heel de heerlijkheid van het huis van zijn vader hangen, de nakomelingen en de zijtakken, alle vaten van het kleine soort, de vaten in de vorm van schalen, alsook alle vaten [in de vorm] van grote kruiken.
25 Op die dag’, is de uitspraak van Jehovah der legerscharen, ’zal de pin+ die in een hechte plaats is ingeslagen, worden weggenomen,+ en ze moet worden afgehouwen en vallen, en de vracht die daaraan is, moet worden afgesneden, want Jehovah zelf heeft [het] gesproken.’”+
Voetnoten
^ „Het visioen”, MVg; LXX: „Sion.”
^ „Geschreeuw”, hetzij hulpgeroep of krijgsgeschreeuw.
^ „Het visioen”, MVg; LXX: „Sion.”
^ „Deze beheerder.” Hebr.: has·so·khenʹ haz·zehʹ.
^ Lett.: „[met] een wikkel (wikkeling).”
^ „Uw meester.” Hebr.: ʼadho·neiʹkha, mv. van ʼa·dhōnʹ, ter aanduiding van uitnemendheid.
^ Lett.: „een land, wijd naar (aan) beide zijden (handen).”
^ Of: „ambt.”
^ Of: „uit uw functie.”
^ Bet.: „Mijn deel is Jehovah.” Hebr.: Chil·qi·jaʹhoe.
^ Lett.: „tot mijn knecht.” Hebr.: leʽav·diʹ; Lat.: serʹvum meʹum.
^ „En uw heerschappij.” Hebr.: oe·mem·sjel·tekhaʹ; Gr.: oi·ko·noʹmi·an sou, „uw beheer”.